recht komen? De eenige gezonde, de scandinaafsche. Daarom alleen reeds komt hem een eerepalm toe.
Persijn, een kind. Hij danst een krijgsdans van vreugde om elk schoon boek. Hij moet het uitkraaien. Geef hem het woord, gij krijgt het niet meer terug. Dat is zijn eenige oneerlijkheid.
Wie zegt dat hij met zijn helden solt? hij vertroetelt ze gelijk de moeder die haar kind ‘zou opeten van gaarne zien’. Ja, hij spreekt over Dante: hij klopt hem op den schouder, hij klopt hem op den rug, overal feitelijk behalve op den buik. Maar hij doet hem leven voor U, handelen, denken, voelen. Hij maakt van Dante een mensch: lijk gij en ik, natuurlijk ook een beetje lijk Persijn.
Maar hoor hem voorlezen van de:
Donne, ch'avete intelletto d'amore...
Ge moet van stopverf of van staal zijn om niet op staanden voet universeel verliefd te worden. Het wonder van het bezielde woord.
Worden we al zoo oud, Persijn, wij de ‘jongeren’, dat we om U te huldigen moeten spreken van vroeger, beter tijden. Dat we om U te huldigen moeten zeggen hoe onze generatie niet kan wat gij dagelijks doet? Dat ze geen tijd meer vond voor kalme, waardige studie en documentatie. Dat ze bezweek voor den gruwelijken sfinx der sociale problemen en zijn grof en vreeselijk woord: Devine ou je te dévore.
En toch, toen wij zijn losgestormd op Uwe huisgoden, op de ‘sacred cows’ van het Vlaamsche impressionnisme, hebt gij niet gegrepen naar een onnuttig harnas. Geen hoogen ijzeren kraag hebt ge opgezet, ge hebt niet gesproken - Risum teneatis? - ‘van de eeuwige wetten der prosodie’, of er een ander rythme is dan dat van het allesbeheerschende hart. Gij hebt Uw eigen tijd niet doodgeslagen met het gebeente van bet voorgeslacht. Daarom zij U veel dank verschuldigd. De liefde tot het levende woord was te groot in U opdat ge die vergissing zoudt hebben begaan. Waar ge voorloopig niet begreept, hebt ge gezwegen en gewacht.
Gij zijt de commentator geweest der Vlaamsche weelde sedert 1900: voor sommigen klinkt Uw woord te enthoesiast. Het had zijn reden: gij hebt het ontwaken van het Vlaamsche hart bijgewoond. Wie hield zijn eigen hart toen van vreugde niet vast... Toen ookde speelsche geest ontwaakte, zaagt gij dat wij in al onze bokkensprongen toch reeds meerderjarig waren. We konden zeker op onze beenen staan,