Jules Persijn.
door Albertine Steenhoff-Smulders.
Ik heb er dikwijls over zitten peinzen, wat een raar woord toch: ‘letterkundige’ is. Wanneer men een paar romans of 'n bundeltje verzen heeft geschreven, krijgt men in Holland en in België dat onderscheidingsteeken achter z'n naam alsof men, omdat de gave der ‘verdichting’ u in mindere of meerdere mate werd toebedeeld, óók tevens ‘kundig’ was geworden in de letteren! Als men dan iemand ontmoet, die waarlijk: ‘letterkundig’ is, voelt men dat preadicaat eenigszins als een beschaming.
Ik geloof niet, dat er vèèl menschen zijn bij wie men sterker onder den indruk komt van hetgeen ‘letterkunde’ feitelijk beteekent, dan bij Jules Persijn. Z'n kennis, z'n kunde, z'n wetenschap zijn verwonderlijk en bewonderingswaardig. Maar dàt is toch niet het meest bijzondere van dezen man. Ik ben zelf te weinig wetenschappelijk aangelegd om daarover naar waarde te oordeelen. Het heel bijzondere is meer die volmaakte harmonie tusschen wetenschap en kunstenaarsschap.
Daar is een man van studie, van taaie, aanhoudende en nijvere studie; maar als hij gaat spreken, hoort ge nóóit een blad ritselen van wetenschappelijke folianten, of van dorre aanteekeningen. Het is veel meer, of een toonkunstenaar zich neerzet voor z'n orgel, een paar registers uittrekt en z'n thema omgeeft met een vloed van schoonheid. Stràks zal het een ander thema zijn. Ge hebt maar te vragen... hij weet het... En wààr hij over spreekt - het is altijd schoon.
Wat daar nog meer bijzonders is?
Dat is de groote eenvoud van dezen hoogbegaafden man; de eenvoud, die een der mooiste Christelijke deugden is en die zoo zeldzaam wordt in onzen tijd, misschien wel omdat we gebrek hebben aan groote mannen.
* * *