vrede, met aan den eenen kant het inferno van hun werkelijkheid en den noodschreeuw van de millioenen verdoemden, met aan den anderen kant droomen en visioenen, die ons de kroon van het martelaarschap als een begenadiging deden begeeren - zij hebben ons hart opengebroken en met den gloed van nieuwe liefden gevuld. Veel droomen zijn ondergegaan omdat de tijden niet waren vervuld - en sommige, helaas! omdat de mensch er nooit rijp zal voor zijn; wij weten nu voor altijd hoeveel verraad en haat en smaad er in de verborgenheden der harten woelen, steeds gereed om op te staan; maar iets is ons uit al die verrukkingen en nederlagen bijgebleven: iets als een andere ziel, ruimer van heimwee, dieper van honger, en een trots, die de eeuwigheid onversaagd in 't gelaat ziet en liever aan eeuwigheid lijdt en sterft, dan zich te bedwelmen met den roes der zinnen en de vergetelheid van den lust.
Zoo heeft de drang der tijden zelf ons aan de verleiding van Van de Woestijne ontworsteld. Middenin allen strijd en alle pijn heb ik die ontworsteling altijd als een verlossing gevoeld - en nu, nu gansch de tragedie der jeugd achter den rug ligt, voel ik dat nog altijd zóó. Maar ik weet ook, al durf ik dit bijna niet bekennen, dat zoo iets als de gruwel van dezen wereldoorlog noodig was, om onze ziel uit de gulden schaduw te bevrijden. Wie hier niets anders ziet dan een letterkundig probleem, een wisselspel van artistieke getijen, ziet kort en oppervlakkig: het was een kwestie van levensgevoel, een zaak van niets minder dan geweten en ziel. Karel Van de Woestijne is de machtigste synthese van het vooroorlogsch levensgevoel; het vreeselijk conflict van het ‘fin de siècle’ heeft hij schrijnender, uitzinniger, rauwer, naakter dan wie ook in Europa beleden met een openhartigheid en een dapperheid, die in allen gevalle eerbied afdwingen en zijn werk tot de meest grandiose biecht van vóór den oorlog maken. De breuk der tijden werd echter, fataal, ook een kloof tusschen hem en de jongeren. Daardoor klinkt zijn stem nu van aan den overkant; zij kan onze ziel niet meer geheel en als 't ware vanzelf doen meezingen, omdat er geen gemeenschap van geestelijk rhythme en gemoedstonaliteit meer bestaat. Maar ik droom soms van een Van de Woestijne, die als dichter de bergtoppen zou beklimmen, waarop hij als proza-schepper gestegen is: gelouterd, gothisch, soeverein.
Wij leven in een tijd, dat een paar jaren genoeg kunnen zijn om heele generaties van elkander te scheiden. Het lag in den gang van het