alle kanten. Hij is een zoet mijmeraar, maar ook een schrijnend doorvoeler van zielswerkelijkheden. Hij heeft vele mystische trekken en een verborgenheid en innigheid van zeggen, bij een eenvoud en groote soberheid en een klaarheid van uitdrukkingen, die hem middeneeuwsch doen zijn; vroom en zangerig, ganschelijk onpersoonlijk overgegeven aan de geheimenis der dingen, zonder dat daarmee zijn ik verloren ging. Maar tegelijk heeft hij ook een zeer verfijnde moderniteit, die een eigenaardige versplinstering en vergruizeling van zekere gave gevoels- en gedachtenvormen veroorzaakt. Maar ook bezit hij de Helleensche, heroïesche levensdrift, die hem weer in een geheel andere gestalte vóór ons doet opduiken. Alles van zijn werk keert terug naar het dramatische innerlijke, doch om dit ten volle te beseffen, moet ge gaan langs duistere en lichte wegen van zijn ziel en zinnen. Gij komt er door het visioen, door de realiteit, door de romantische mijmering, door exotische taalbekoring, door het bitter-zoete van schoonheid en waarheid, in malkander gestrengeld; gij komt er langs weemoed en phantasie. Doch àls ge er zijt, dan wordt ge plots omsloten door de magiek van dezen woordkunstenaar.
Ik schreef het indertijd reeds: leest zijn ‘Goddelijke Verbeeldingen’. Welk een overlading in woord en beeld, in klank en kleur; welk een stuiving in rhythmus en metrum; wat een jagende snelle wisseling; welk een overrompeling in voorstelling en gedachten! Een satyr, met het apostolische gebaar van een bedelmonnik. Al de smarten der Hel en de zaligheden van het Paradijs, grijpt hij in zinnebeelden vast.
Deze Vlaam, deze Romaan, deze Zuiderling en Helleen, blijft vaak een stille, eenzelvige hunkeraar naar het goddelijke in den mensch en misschien ook naar het menschelijke in de goden. Nogmaals, hij brengt in verwarring, omdat hij zijn schaduw achter tientallen wisselende gestalten laat naslepen. Zoo meent ge in zijn woord en in zijn beeld te vinden de driftige gloeiïng en den virtuozen opcierings-hartstocht van den Byzantyner... eenige periodes verder ervaart ge weer dat hij het Heidensche en klassieke bovenal bemint; strak, streng, sober, wijd en geweldig van ruimtelijkheid. Hij is een letterkundig wichelaar, een lyricus die alle epische eigenschappen bezit, een epicus die alle lyrische regionen doorkruist. Kan ik het beter zeggen, dan toen ik reeds schreef: van de gewoonste stoffen toovert hij goud in zijn smeltkroes? In al zijn statige schoonheid van taal en visioenen, keert hij terug met een beschroomde gevoelszuiverheid, naar het eenvoudige, het nietige dat voor ieder ander onopgemerkt bleef en dat hij plots met een licht, van innerlijken oorsprong