Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1928(1928)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Gedichten. van Willem de Merode. I. Kyrie Eleison Verminkten en misdeelden, De armen-van-de-s ad, Gemedenen en heel de Drom waar geen mensch voor bad, Die met te zaam genomen Gewaad men snelt voorbij, Geeft gij een onderkomen In Uw groot medelij. In deze vunze bende Wist ik mij ingeschikt, Om lijf- en zielsellende Als broeder aangeblikt. 'k Heb met hen mee gedrongen Tot U, en meegesnikt, Door onzen nood gedwongen Hebt gij ons aangeblikt. En dien Gij aanziet, kent U, Want gij hebt hem gekend. En heel zijn leven wendt nu Tot Die zich naar hem wendt, 't Rijkst is de meest misdeelde. Gij geeft U zelf ten pand, God, en wordt hem de weelde Van Brood, huis, Vaderland. [pagina 44] [p. 44] Nu weten wij 't, onze oogen Die loerden, worden rein, En onze handen pogen Van daden goed te zijn. De harten zijn genezen, Het word àl goed; en weer Kan geen dan bij U wezen, En U bezitten, Heer. [pagina 45] [p. 45] II. Madonna van Q. Metsys. Antwerpsch Museum. Blond zijn uw haren, en uw handen Zijn vroom en teër gelijk het gras Dat van de zon beschenen was Een lentemorgen, als de landen Het huivren van de witte dauw Afschudden, en het zuiver gloeien Van 't voorjaar door zich voelen vloeien En stil zijn onder 't diepe blauw. Gij voelt in aandacht weggedoken, Hoe Gods seizoen is aangebroken En reeds uw rijpen zacht begint. Uw oogen zedig opgeslagen Bereiden zich den glans te dragen Die straks breekt uit uw stralend kind. Vorige Volgende