Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1928
(1928)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
De Gebroken Cowboy.
| |
[pagina 31]
| |
laten zien wat voor kerels zij waren, wat een bokkend paard was en met een zadel-vaste broncho-breker er op. Als alles goed ging - als zij niet met hun neus in het gras vielen - werden zij de helden van de dag! Ze zagen nu al de ogen van de meisjes bewonderend op zich... Want, nietwaar? een vrouw zou geen vrouw zijn, als ze geen krasse cowboy die een wilde knol kan rijden die niet te rijden is, graag in de ogen keek! De twee reden, wijd van uitzicht wijd van hart; dat ging eens 'n andere dag worden dan de gewone alledaagse van vier-en-twintig uur. Dit was er een waar je vier-en-twintig dagen over kon napraten, en als je de prijs won, was vier-en-twintig jaar nog niet lang genoeg om te kunnen zeggen: ik was te Blooming Prairie en ik reed ‘de zwarte duivel’ of ‘de wervelwind’ of ‘de trapper en bijter’; heb je 'm gekend? Al vuur en nijdigheid wat er aan was - zwart met 'n bles op z'n kop, poten als staken zo sterk, en adem als een machine - sprongen vooruit en achteruit en omhoog van 'n paar meter - en bijten naar je en slaan met z'n poten als 'n krabbende kat - en wervelend als 'n wolk stof. - Ontembaar! - Maar ik brak 'm die dag en hij was later zo mak als 'n lam en deed boodschappen voor moeder-de-vrouw met 'n tuig op z'n rug en 'n buggie achter 'm aangebonden - een kind kon 'm sturen! Niemand die ‘de trapper en bijter’ meer uit 'm kon halen, hij at 'n klontje suiker uit de palm van je hand - -! - Welke duivel-poot van 'n broncho of ze me vandaag ook voorzetten! - - ik zal 'm! sprak John Kool opeens. Hij zat stug op z'n zadel en keek Billy in z'n blond goedig gezicht met 'n trotse trek om de mond, en herhaalde: - Ik zal 'm! - Ja, sprak Billy. We zullen 'm! Van alle mededingers was alleen John voor hem van belang. - We zullen de meisjes eens grote ogen laten opzetten en kleine gilletjes geven! - Ja, beaamde Billy. Ja, die meisjes! Veel waren er niet in dit land; dat alles wat mooi was en huwbaar en daarbij geschikt om de vrolikheid en the Western Spirit er in te houden, kon je tellen op de vingers van 'n man z'n twee handen. - We zullen...! | |
[pagina 32]
| |
Kool verbeet z'n woorden, rookte en deed of z'n aandacht opeens ergens in de verte getrokken werd. ‘We zullen Mabel Mac Cormick eens laten zien wat we kennen!’ had hij willen zeggen. Mabel was 'n vlam van hem in alle tucht en eere; 'n paar maal had hij ze gesproken op een zondag na een godsdienstoefening bij een rancher thuis - - duizend woorden had hij misschien tot haar gezegd in z'n leven, maar het scheen genoeg om hem verder aan haar te doen denken als iets dat zijn eigendom was geworden... Op z'n eenzame tochten door de prairie kon hij over haar fantaseren en 's nachts met haar praten in z'n droom! - - Wat wil een eenzaam-levend man meer om in de waan te komen dat er iets in de wereld bestaat dat vrouw heet en van hèm is?... Wordt het niet intiem en vol eigendomsrecht: staag aan iemand te denken en ze voor je te hebben in je dromen: lachend en welwillend en nog wel met 'n aureool van liefde om 't hoofd? - Zou Mabel nog komen? vroeg opeens Billy Currie. - Welke Mabel? kwam John onverschillig. - Mabel Mac Cormick. Ook Billy Currie kende Mabel van nabij - ook al van zo'n zondagse godsdienstoefening ergens in het huis van 'n vroom-getinte rancher. Ook Billy had 'n woord of wat met Mabel vermond en haar aangekeken met 'n paar ogen om 'r nooit meer te vergeten. Hij wist dat Mabel sportatief aangelegd was en van wedstrijden hield; hande-klappend er bij stond als een rijder baas bleef over 'n kwaaddansend paard. En voor hem, die ook wel 's van haar droomde in zijn eenzame jeugd en haar aanzag als het ideaal van àl wat vrouw heet, was het zeker dat Mabel nooit zou trouwen dan met iemand van de prairie en dan nog wel een vaste rijder: een cowboy die jong was... en blond misschien, die op z'n paard zat als 'n vogel op 'n tak en de prijs haalde bij wedstrijden als vandaag de dag. - Haha! kwam opeens John. Billy kreeg er een kleur van en schaamde zich. - Haha! herhaalde John. Je heb toch geen oogje op 'r, Billy? Billy bleef maar kleuren en wist niet wat te zeggen; hij kuchte benauwelik, gaf z'n paard een tik met de sporen dat het dier de kop opwierp en hem deed botsen in het zadel. - Ik niet! stugde Billy opeens. Jij soms? | |
[pagina 33]
| |
- Ik? norste John. Hij zat te paard en stak bijna een voet boven Billy uit - Billy, die er zo blond uitzag en tenger, een mannetje dat hij kon maken en breken: hij keek dreigend naar hem en haalde verachtelik de schouders op. - Wat rijdt jou vandaag? Hij zweeg, trok heftig z'n pijp en vervolgde fel-stemmig: - En wat dan nog, al had ik 'n oogje op 'r? Mag ik van je? Mag ik? Billy zweeg. Het was of 'n rol prikkeldraad op z'n hart viel... - Mag ik? treiterde John Kool opnieuw, mag ik? - - O! Dan begon de grote cowboy te schudden van het lachen dat z'n paard er onrustig en moeielik van stapte en de oren spitste of er ergens onraad was. Zonder een woord verder te spreken over Mabel Mac Cormick reden ze naast elkaar voort... ieder vol van het zijne, vol verwachting en rivaliteit.
* * *
Wel honderd mensen waren voor de picnic gekomen. Het zag er bont en zonnig uit langs de ruisende populieren van de Sable-rivier, waar op een vlak plateau de feestelike picnic plaats vond. Met wagen en buggie waren de families gekomen, te paard de vrijgezellen en de eenzamen. De paarden stonden aan de rijtuigen gebonden niet ver van de feestvierders, en de feestvierders begonnen met elkaar te groeten en verwelkomen en dadelik te eten en te drinken - ieder had een lange tocht achter de rug en voelde zich hongerig. Tassen en dozen kwamen te voorschijn; de huismoeders met de grote dochters hadden hun best gedaan: taart en cake, vla en fijn brood, allerlei zoetigheden en geurig gesmeude vlezen. Ze kwamen er mee rond, ieder moest proeven van het lekkers dat men had gefabriceerd, ieder was gul en goedgeefs - - niemand keek zuinig deze keer. Het beste voorzien deze dag werden de vrijgezellen - om hen zoemden de moeders en de opgeschoten meisjes met de lekkerste beten. - - De jongens die hun karige potjes altijd zelf kookten en van niets wisten dan 'n stuk baking-powder-brood met 'n ei of een schijf vlees - moesten proeven wat voor een wonder een vrouw bij een fornuis kon wrochten, wat een keuken kon voortbrengen met 'n vrouw er in!... | |
[pagina 34]
| |
En terwijl meestal de vrouwen en meisjes moeilik te bereiken en te genaken waren, was het deze dag andersom. Nu stonden ze vlak bij je, glimlachend en vol goede wil, je kon er mee praten en lachen en daarbij je tanden zetten in een lekkere beet, en je kon zien dat ze je dàt van harte gunden, die lekkere beet, misschien wel met het lief gezicht er bij dat hem je overreikte... - En miss Mac Cormick, stond Billy, heeft u de vla zelf gebakken? - Zelf gebakken, Billy! Smaakt-ie...? antwoordde ze gul. - Naar meer, als ik 't zeggen mag, naar meer, naar 'n hele keuken vol! - En miss Mac Cormick, vroeg John Kool - hij had een spelende vrijmoedigheid in z'n ogen en stond stevig en sterk op z'n voeten en z'n stem klonk vast en bevend bas - deze vla...? Zelf gebakken? - Zelf gebakken, John. Is-ie goed? - Goed? Miss Mabel, hij is meer dan goed... hij is als alles wat uit je hand komt... - En dat is? stond ze koket voor hem. - Hoe dat is wat uit je hand komt? Om er je hand bij vast te grijpen en 'm nooit meer los te laten! John keek haar aan met z'n vriendelikste gezicht en Mabel bloosde en liet haar witte tanden blinken in de zon. Ze zag er uit om te zoenen. - Plager, jij! kwam ze. Pas maar op of je valt bij de wedstrijd van de ‘Looping-the-loop’. De ‘Looping-the-loop’ was de kwaaiste broncho die bereden zou worden. - Geen nood, kwam John, geen nood. Als jij naar me kijkt, miss Mabel, dan... - Wat dan? stond ze te oog-tintelen. - Dan kan ik alles, dan rij ik de duivel dat-ie zo mak wordt als 'n schoothondje...! Hoe is het godsmogelik, dacht Billy die er vlak bij stond, hoe durft hij dat allemaal zeggen? Wat is hij intiem met haar... wat kennen ze elkaar goed. Mijn God, heb ik met haar dan helemaal geen kans? Hij keek er treurig en betrokken van. - En jij, Billy, nog een stukje vla? Mabel zag zijn betrokkenheid. - Graag, miss Mabel, hij is... hij is... heerlik! | |
[pagina 35]
| |
Wat moest hij voor mooie woorden zeggen evenals John? Had Kool hem niet alles met één zwaai voor de voet weg gemaaid? - Je doet vanmiddag mee met de wedstrijd, Billy? - Ja miss, bloosde Billy, ik zal... Hij stokte en zag haar smekend aan. Een meter van hen af stond de zware John, hij beet grootmonds in de pie en keek verachtelik nagr Billy. Wat 'n jochie nog, dacht-ie, bij 'n meisje... hij is verlegen!... - Pas maar op dat de ‘Looping’ er je niet afgooit, Billy, hij moet verschrikkelik zijn, zegt m'n vader. - Mij afsmijten? kwam Billy, en trok het hoofd uit de schouders, hij keek haar ondanks al de v rlegenheid, die hem teisterde, blauw-ogig en flink aan: Nooit...! Vast niet! - Haha! stond Mabel lachend. - Nooit miss... altijd als jij... Hij keek haar blinkend-verliefd aan. - Altijd...? vroeg ze, als ik...? - Aan je oor zal ik het zeggen. Mabel hield haar hoofd schuins met éen oor naar hem toe. Zij was een hecht-gebouwd rijzig rossig meisje, mopneus, appel-fleurig, blauw-ogig, lachebekkend, dik-lippig, een beauté de diable in 'n heel modern nauwsluitend kostuumpje. - Ik win de wedstrijd, fluisterde Billy, als ik na afloop een zoen van je krijg...! John Kool stond er bij en ergerde zich. - Ha! sprong ze lachend op, is dat alles? Je moet zeggen: als ik je trouw! - Kits! klapte Billy de handen in elkaar, afgesproken! Afgesproken! Ik win. John keek naar de verte over de traag-stromende rivier. Aha! gingen z'n gedachten. Wat, zal hij winnen? Nooit! Nooit! Hij knerste de sterke tanden van z'n stug-staande mond op elkaar en keek Mabelernstig aan. - Ik win, Mabel! Ik trouw je! Hij stond en rekte trots de sterke leden en tikte met de midden-vinger van de linkerhand drie vier keer op z'n borst. - Ik! Ik! Ik!... En trouwen! Hij schaterlachte met het kloekend geluid van een leeglopende fles. * * * | |
[pagina 36]
| |
‘Looping-the-loop’ werd voor gebracht. De cowboys die hem zouden rijden stonden in een kring om hem heen en keken hem aan wantrouwend en meewarig. Hij zag er raar uit: lange poten had-ie en lange manen - - een vreemd-gerekte nek van 'n giraf, grijs-vaal van kleur. Z'n ogen draaiden als witte tollen in z'n kop en z'n oren bewogen als vlinders - en z'n staart - een lange staart die hem tot op de grond kwam als hij 'm stil hield - zwiepte hij aanhoudend met snarend-fel geluid tussen de achterpoten of-ie last had van kwade dazen op de buik. En hij beet naar de man die hem vast hield en hij sloeg nu eens met de rechter-voorpoot en dan met de linker; deze keer met de linker-achter-, de andere maal met de rechter. En hij sloeg niet wild of onrustig, maar hij deed het berekend en bedoeld, hij trapte als hij dacht dat er kans was iemand te raken - - soms zelfs sprong hij op met 'n soort hysteriese kreet die het midden hield tussen 'n gil en gehinnik, sloeg alle vier de poten uit, brieste snot uit de neus en piste van zich af terwijl de huid op z'n hoekig lichaam golfde als water waar de wind op waait. Dan klonken er felle vloeken onder de cowboys - - ‘ze zouden 'm God hoog en laag!’ - en onder de op 'n afstand-staande toeschouwers ging een gemompel van afkeer en bewondering - - bewondering voor de jongens die dat monster zouden gaan rijden en temmen. Om ‘Looping-the-loop’ heen stond de jury: een cowboy, een rancher en een klerk van een bank in Gumbotown; ze keken naar oren en benen en staart van ‘Looping-the-loop’ en schudden het hoofd. Daarna riepen ze de cowboys, die hem zouden rijden, bij zich. Ze waren met z'n achten: rijbroeken, grote hoeden, leren manchetten, rode zakdoek, rinkelende sporen. - Jongens, sprak de rancher, hij is gevaarlik, ik raad iedereen aan voorzichtig met 'm te wezen - jij, Jack, ik zou er maar niet opgaan! Jack, meer jongen nog dan man, een beetje bleek van opwinding, keek de rancher verachtend aan: - Al was 't de duivel, we zullen 'm rijden, wat zeggen jullie, jongens? - Ja! kwamen ze allen, hij zal 'r aan! - Neen, luistert, sprak de rancher, een man al op leeftijd, een old timer die z'n hele leven in de prairie gesleten had en z'n mannen kende; ik stel voor dat alleen Billy Currie en John Kool ‘Looping-the-loop’ rijden - - en dat jullie de andere broncho's klein maken. | |
[pagina 37]
| |
- Vast niet, besliste Jack, we willen allemaal op dàt hondejong onze sporen proberen...! - Allright, sprak de rancher, hap maar 's in het gras, Jackie! Je heb 'n hard hoofd merk ik wel! - Ja, stugde Jack, net zo hard als dat honde-jong! Er werd geloot. Jack moest het eerste rijden; de laatste nummers trokken John Kool en Billy Currie. Over de kwade bijtende kop van ‘Looping-the-loop’ werd een zak geworpen, en als Jack op z'n rug sprong, de blindkap weggetrokken. Even stond de knol zonder beweging, dan lei hij de oren op de nek, draaide schichtig met de ogen en deed een sprong waarbij hij de rug bolde als een kameel, dan een nieuwe sprong: opzij, recht uit, opzij, en ineens: een wirrelende sprong in het ronde, een draai. Daar lag Jack een meter of zes verder in het gras te rollen, de omstanders handklapten en lachten: ‘die kan het’. Met pijnlike beweging in de leden stond Jack overeind, hij schudde de vuist naar ‘Looping-the-loop’ en vloekte. Een cowboy, die al met paard en lasso gereed stond, wierp zijn lijn om de losrennende broncho en bracht hem weer bij de boys. - Hij is 'n kwaaie! stonden ze, hij is 'n hondekind! Achter elkaar, even snel als Jack, beten ook de andere rijders in het gras, evenals hij opstaand met pijnlike leden, de handen houdend op hoofd en zitvlak - daar waar ze neer gekomen waren - lachend er bij en meteen wel willende huilen om de pijn en de kneusende vernedering van de val... woedend op het wilde ontembare paard. Dan kwam de beurt aan de sterke John Kool. - Dat is wat voor mij, sprak hij slechts. Hij greep de ‘Looping-the-loop’ met z'n vervaarlike vuist in de neus, waarbij het dier, naar hem bijtend, tegelijk een opstopper kreeg waar het van schudde-kopte, rukte de zak die een kameraad op z'n ogen lei er af en sprak: - Ho! Het klonk of een bijl op 'n stuk eikenhout sloeg. Dan sprong hij op de broncho, vlug en toch zwaar, drukte de sporen in de bevende flank, nam de grote breedrandige hoed van z'n hoofd en sloeg hem over de ogen van het beest. - Hup! | |
[pagina 38]
| |
Het werd een wringen en draaien, een wentelen en springen, een rennen, een razend hollen - stil staan en schudden, niet meer voort willen, ramen dan en hoog-botsen, wirrelen, vooruit, achteruit... Het was een man die op 'n wervelwind zat die John Kool. John Kool hield het uit op ‘Looping-the-loop’ hij smakte niet op de grond gelijk de anderen. - - Iedereen juichte en klapte. Dan, na een korte pauze, ook al om het zwetend-glimmende paard gelegenheid te geven op adem te komen, kwam de beurt aan Billy Currie. Hij wendde zich tot Mabel Mac Cormick, die met alle sportatieve belangstelling die in 'r was de wedstrijd volgde en riep haar toe: - Dus, afgesproken, Mabel? - Afgesproken! riep ze lachend en speels terug. - Haha! minachtte zwaar-stemmig John Kool, als ik 'm eerst ingereden en bitwijs gemaakt heb. Hij kan 't hele a.b.c. lezen en schrijven, en bijna al vrijen onze ‘Looping-the-loop’! Billy Currie hield zich dapper op het paard, hij was een taai vast rijder en hij wilde, hij moest dit paard rijden! - waren niet de ogen van Mabel op 'm? Reed hij niet voor haar, om z'n liefde of zo iets? De broncho schudde en schokte 'm; hij voelde zijn ingewanden er bij stoten en pijn doen - nooit in z'n leven had hij op een paard gezeten dat zo kwaad en vinnig te keer ging. Lang hield hij zich goed, dan voelde hij het houvast in z'n pezen en de greep van z'n benen minder worden en het was of de kracht, de wringende kwade kracht van het razende paard toenam - ruimte voelden-ie komen tussen z'n zitvlak en de rug van het paard, hij begon te ritsen en te wankelen en het baatte niet of-ie z'n hoed al sloeg op de ogen van de daverend-felle broncho. - Maar nooit! Nooit! gaf-ie op - vast, volhouden moest-ie wat er ook gebeurde, zo lang tot die knol bedaarde en bedwongen was - - Mabel! Mabel! ging het in hem. Dansende sterren en flikkeringen sprongen in z'n ogen - - de schokken van het paard werden al heftiger en onzekerder - - daar was het of hij...! Het razende paard deed opeens een halve slag over de kop, en daar lag het met z'n ruiter ter aarde - Billy onder. De kameraden kwamen aan en tilden hem op. Hij leefde, hij ademde, hij stond pijnlik, verwrongen van gelaat, gebogen van houding. Alle man klapte, iedereen vond dat Billy zo goed als John Kool ‘Looping-the-loop’ had gereden! - Want dat een paard een slag- | |
[pagina 39]
| |
over-de-kop met je doet en met je voor de wereld slaat, dat is jouw schuld niet - dat is ontembaarheid van de broncho, dat is niet de schuld van de rijder, dat is zelfmoord van zo'n hondejong! Billy stond, hij bewoog niet - klam zweet op z'n voorhoofd. - Pijn Billy? Ja jongen, we weten er van! Hij kwam boven op je te landen; niks gebroken? Was hij maar dood gevallen, de schooier! het hondejong! Kwalik kon Billy lopen. Allen drukten hem de hand, ze feliciteerden hem zo goed als John Kool - - helden waren ze alle twee, jongens van de West! Broncho-brekers! Duivel-temmers! Rijders op Wervelwinden en Vlammen en Looping-the-loops! Ook Mabel Mac Cormick kwam naderbij, de hand uitgestoken, lachend en zonnig als een rijpe appel: - Je heb je goed gehouden, Billy... reuzig! Je bent 'n sport! - En? stond hij. De pijn wrong zijn lichaam dat hij bijna niet kon staan - - hij dacht aan liefde en nog eens liefde, aan dàt wat zij gezegd had vóór hij opsteeg. - Wat bedoel je? verwonderde zich Mabel. Heb je je erg pijn gedaan, Billy? - Neen, dat andere, Mabel... dat bedoel ik... - O! Ze begon smakelik te lachen, lei de hand op de arm van een vriendin, die ook zonnig en appel-blozend de wereld in keek. Ze gingen en lieten Billy staan waar hij stond. Wat verder draaide Mabel zich om en zag Billy smartelik en verwrongen. - Komt wel terecht, Billy! riep ze hem toe. - Wat is dat? vroeg het vriendinnetje. Wat komt wel terecht? - Och, 'n grap, kwam ze. Hij vroeg mij of ik, als-ie ‘Looping-the-loop’ reed, met hem zou trouwen...! - En...? stond het vriendinnetje. - Er is iemand die 'm gereden heeft, niet?... - Ja, knikte het meisje... ik vind hem anders 'n lieve jongen. - Wie? John? - Neen, Billy Currie.
* * * | |
[pagina 40]
| |
Nog diezelfde avond bracht men Billy Currie naar het hospitaal te Gumbotown. Hij had een breuk waarvan hij geopereerd werd, en dan had hij nog iets wat de geneesheeren maar niet konden vinden; ergens binnen in z'n lichaam moest er iets gebroken zijn, iets dat hem hinderde als hij zich bewoog. Hij bleef drie maanden in het hospitaal en als hij het verliet kon hij niet meer recht op 'n paard zitten of zich houden als vroeger: lenig en rank, blond en zonnesterk. De prairie was niets meer voor hem; hij liep met hoge schouders, hij hief het hoofd moeilik. Hij voelde pijn in de rug en pijn in de borst - iets, dat hem steeds wrong zoals het bokkende ontembare paard ‘Looping-the-loop’ op de dag dat hij hem bereed en Mabel Mac Cormick naar hem keek... altijd pijn in de rug en in de borst. De prairie was niets meer voor Billy Currie. Hij bleef in Gumbotown en werd door voorspraak van zijn vroegere baas klerk in een hotel, waar hij de namen van de reizigers schreef in een groot boek en hen een kamer aanwees. Hij veranderde in één jaar wel voor tien, zware rimpels kwamen in zijn voorhoofd, hij verloor zijn blonde haren bij plokken, zijn schedel werd zichtbaar. Lange jaren zat hij in het bureau van het hotel, bij de hall waar altijd praters en rokers in grote leunstoelen met kwispedoors er naast, over zaken spraken en over geld. De wijde zonnige vlakte had geen aantrekkelikheid meer voor hem - - een paard was hem het aankijken niet meer waard en als 'n rancher of cowboy, die hij vroeger gekend had, binnen kwam, draaide hij het hoofd of sprak kort en ontwijkend met die mannen van buiten. Hij leek tevreden met wat hij was: klerk in de hall van het Empire-hotel, zonder verdere ambitie dan een sigaar en een pen in de hand bij het grote boek waar hij z'n mensen in schreef. Zo op een dag kwamen er gasten; een man, die er bruin en verbrand uit zag als geroosterd brood, een vrouw, dik en voldaan, een echte vetwinkel met 'n paar kinderen. De man zette z'n handtekening in het boek - Billy Currie beefde er van. Dat was John Kool met z'n vrouw, en hij zag het goed, al was ze dik en ouder geworden, die vrouw was Mabel Mac Cormick. Het was de eerste keer dat hij haar zag na tien lange jaren. | |
[pagina 41]
| |
Noch de man noch de vrouw herkenden hem. Hij was te veel veranderd, hij hield het hoofd te veel voorover, zijn ogen waren niet te zien, hij hield ze weg. Zijn pen beefde bij wat hij schreef in z'n boek en hij riep de liftjongen met een tik op 'n tafelbel naast hem en sprak geen woord. - - Die avond kon hij niet eten, die nacht ontweek hem de slaap; hij wilde, hij moest een paar woorden met die Mabel spreken. De volgende morgen kreeg hij zijn kans; hij zag haar alleen in de hall met een paar kinderen. Dadelik verliet hij zijn schrijfbureau en plantte zich zo recht mogelik op z'n voeten voor haar. - Kent u mij niet meer? stond hij, weet u niet meer? Zij keek hem ernstig onderzoekend aan, zij herkende de rechte blonde Billy Currie niet in deze gebogen rimpeldragende man met 'n half-kaal hoofd - - met 'n gesausd gezicht van iemand die altijd binnen viermuren zit tussen rook en benauwde lucht. - Weet u niet meer, misses Kool, toen u nog Mabel Mac Cormick was... die wedstrijd te Blooming Prairie...? Het was meer dan tien jaar geleden; zij wist er niet veel meer van. Zes kinderen was ze rijk; ze had wel wat anders te doen dan te denken aan dagen-van-vroeger, tien jaar terug. - Blooming Prairie? - Ja, toen ‘Looping-the-loop’ werd gereden, weet u niet meer? - ‘Looping-the-loop’? stond ze. Zij herinnerde zich iets, heel vaag. Dat was wel een paard - -! Had haar man er geen acht honderd...? Wat wist zij van namen van paarden? Zes kinderen - - dàt waren namen. Hij werd er kwaad van. Dat is komedie van 'r, docht 'm. Ze wil me niet herkennen... ze schaamt zich voor me. - Ik ben Billy Currie, kwam hij dan en hief het hoofd zo recht hij kon uit de schouders. - Ah? stond ze te raden, Currie? Currie? Dan opeens dacht ze dat ze er was... Zij herinnerde zich de naam... een Billy Currie... - Was u vroeger geen vee-inkoper voor Amour and Swift of voor Pat Burns? - Neen! heftigde hij, neen misses: Billy Currie, cowboy op de O ranch, tien jaar geleden - en... Hij kwam dicht bij haar ogen met de zijnen: | |
[pagina 42]
| |
- Bijna hadden we elkaar getrouwd? Weet u wel? - Wij? Ik u... getrouwd? Zij wist van niets meer en keek hem aan of ze met een krankzinnige te doen had. Bi ly streek de hand over zijn voorhoofd en sprak geen woord meer. Zittend voor zijn bureau met z'n ogen op de grote bladzijden van het dagboek dat voor hem leek te dansen, ging het aanhoudend in hem treurig en troosteloos: - Hoe is het Gods mogelik, hoe is het mogelik? Zij herkent me niet, ze weet van niets meer, hoe is het Gods mogelik, hoe is het Gods mogelik!Ga naar voetnoot(1). |
|