Want van eerst af was hij van den huize - dit huis, dat hij weldra als het zijne beschouwde. ‘Je viens à la maison’, schreef hij telkens aan oom Frédéric om zijn komst te melden. - Daar het fransch de omgangstaal der familie was, kon de Dokter daar zijne meesterlijke kennis dezer spraak luchten. - Soms echter heette het: ‘L'hôtel du Quam bonum’. Allusie op de spreuk die nog rond de Madonna, op de hooge trap prijkt: Ecce quam bonum, et quam jucundum habitare fratres in unum. En of het daar goed en vroolijk toeging, tusschen die vier zusters, met de kinderen en klein-kinderen, de ontelbare artisten, vrienden! Vroolijk vooral, wanneer Dr. Schaepman aan de lange tafel aanzat. Dan hield het niet op van lachen, schertsen, schermutselen. Met mijn schoonbroeder, Paul Mansion, den strengen mathematicus, discussiën zonder eind. Met de oudere dames, plagerijen. Voor iedereen had hij een naam: onze tante, Mw Strens, het hoofd der familie, was Mme l'Abesse; oom Frédéric: Jupiter; de dichteresse van den kring: Sapho.
Na 't eten, 's avonds, kwamen al de kinderen rond hem geschaard - want een kindervriend bij uitnemendheid was die geniale mensch - en dan begon de pret! Printen verklaren, met de paardjes (een soort loto) spelen; en de vurigste van allen om zijn paardje te zien winnen, was de ernstige dokter.
Daarna ving het kaartspel der grooten aan, het boston waaronder de Dokter ‘Mme Betty’ - onze moeder - plaagde; haar schijven wegstoppend, haar voorhoudend dat zij verloren was. Tot haar wanhoop, want ook zij was er op gesteld om te winnen.
Na 't spel bleef Schaepman nog lange uren in samenspraak met zijn gastheer, over allerhande onderwerpen.
Want hij kwam bij ons om te rusten en te verademen, in den beginne van den last van 't professoraat, later van de zorg en de drukte van 't politiek leven.
Wat al flitsen aan humor en diepen ernst, zelfs door de luchtige samenspraak aan tafel! Nooit heb ik zoo den indruk van 't genie gehad als door Dr. Schaepman. Door één woord kon hij eindelooze vergezichten openen.
Jong en schuchter als ik toen was, had ik in 't eerst maar weinig omgang met hem, en toen hij zich met mijn litterair werk begon in te laten, was ik als met schrik bevangen. Hij kwam mij zoo ontzaggelijk voor! En zijn spot was zoo vlijmend. Het scheen mij of ik, geestelijk gesproken, onder 't ontleedmes kwam. Doch met de jaren kwam er,