Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1927
(1927)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 673]
| |
Uit het dagboek van een bekeerlingGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 674]
| |
Conservatisme telde niet meer en niemand kan nog zien in de naaste toekomst niet, waar dit op uit moet loopen. Nu heb ik, gedreeven door de zucht tot helpen en hervormen, eenige ideeën in de weereld gebracht, die stellig te verweezenlijken zijn en van grooten dienst wanneer ze door werkers met de vereischte bekwaamheeden werden uitgevoerd. Die denkbeelden waren duidelijk en nuttig. Arbeiders in staat ze uit te voeren waren en zijn er talrijk. Ik noem de boodemhervorming, de Psycho-therapie, de Significa. Ik meende ze klaar en oovertuigd te hebben uiteengezet (in de studies) de arbeiders waren aanweezig en scheenen niets beeters te verlangen dan zich onderling te vereenigen tot zulk een ideeël doel. Alles liet zich hoopvol aanzien maar... er gebeurde niets. Ik gaf een leuze, die voortreffelijk en practisch scheen, en ook nu nog zijn waarde heeft behouden (Werkers werkt voor elkander). Wie zich de moeite wil geeven zin en beteekenis deezer woorden aandachtig te ooverweegen, zal tot de oovertuiging koomen dat hier een eenvoudige, voor ieder mensch bevattelijke waarheid is uitgedrukt. Het is de aanspooring der arbeiders, om hen te doen inzien, dat zij beeter doen gewonnen goed te deelen, in broederlijken zin, dan elkander er van te berooven en te trachten het grootste aandeel voor zich zelf te houden. Ik heb deeze leuze vede malen en voor duizenden toehoorders uitgesprooken - en vond ooveral aandachtige toehoorders en gulle instemming. Ja. Dat is nu eens echt waar! - Dat is een goede leuze, die geldig blijft zoolang er menschen zijn, die voedsel noodig hebben. De innerlijke kracht van de genoemde leuze is groot genoeg om veel jaren stand te houden teegenoover verbitterde vijandschap. Maar ziet! Met uitzondering van een klein aantal welgezinden gebeurde er niets van de groote beweeging, die verwacht kon worden, wanneer de mensch handelde als een reedelijk en verstandelijk weezen. En ook wanneer hij, na het juiste eener handeling te hebben ingezien, zonder oponthoud voort ging met handelen, in het belang van zijn meedemenschen en van zichzelve. Daarvan geschiedde niets of zeer weinig. Een klein weekblaadje. Een paar honderd leezers, waarvan de helft nog niet, of niet diep van de idee doordrongen is, en voorts een paar propagandisten, die hun best doen om eenig begrip van de zaak te verspreiden. En toch, hoe weinig maar is er noodig, hoe eenvoudig is de kern der zaak. Iedereen | |
[pagina 675]
| |
erkent het practisch nut en het uitvoerbare, iedereen, die er ernstig kennis van heeft genoomen. En wat is de belemmering? Wat weerhoudt de menschen van handelen en krachtdadig ingrijpen? Naar hun eigen zeggen is het nog niet de tijd. De menschen zijn er nog niet rijp voor, zoo luidt een geliefde uitspraak. En deeze uitspraak bevat een schijn-waarheid. Ja! Het lijkt zoo. Als men een zaal vol geestdriftige toehoorders achter zich laat, dan kan men hun inactiviteit niet anders verklaren, dan door een gebrek aan rijpheid, een onvoltooid psychisch proces, dat men onmoogelijk door inwendige middelen kan versnellen. Maar dis is niet waar en als men er goed oover denkt, dan is er geen sprake van onrijpheid - maar eerder van het teegendeel. De abnormale toestand waarin de menschheid thans verkeert en die zeer dikwijls wordt gekenmerkt als decadence, heeft het karakter van rotting en bederf, niet van onvolkoomenheid. Oover dit karakter is men het vrijwel eens. En zelfs zij, die er zich slachtoffer van voelen, ontkennen het verderfelijk weezen van de ontaarding niet. Ze stellen het maar voor als een noodzakelijk kwaad. Maar het kwaad als zoodanig wordt erkend, en betreurd. Niemand of nagenoeg niemand, verdeedigt het of acht het verdeedigbaar. Wie een beroep doet op de eerlijkheid, de matigheid, de menschlievendheid der menschen, hij wordt niet teegengesprooken. Men zegt ‘Ja! ja!’ maar men handelt niet naar die instemming. Toch zijn de arbeiders daar, bekwaam genoeg om de idee te doen leeven. Maar wat ontbreekt? Niet de kennis, niet het verstand, niet de vrijheid van gedachte. Dat alles kan aanweezig zijn, maar zonder leidende persoonen, zonder lieden met initiatief, komt er geen beweeging in de meenigte. En dan moet er nog iets bijkoomen, iets noodzakelijks, dat ik zou willen noemen traagheid des geestes. Eeuwen lang is een denkbeeld stil en werkeloos, dan op eenmaal komt men tot actie en doet en handelt door niets te weerhouden en beantwoordend aan het woord: de vinger Gods. De macht waarin wij leeven doet zich dan kennen in zijn schrikkelijke grootheid, zijn onweerstaanbaarheid. Maar wat heeft dit alles met significa te maken? Wat is Significa? Al dit heeft met Significa te maken. Er is geen gebeurtenis, geen kunststrooming, geen hervorming, of Significa heeft er mee te maken. Het woord ‘Significa’ (van Signum - teeken), beteekent leer der beteekenis. Als een afzonderlijke tak van weetenschap is het woord in | |
[pagina 676]
| |
gebruik gekoomen in Engeland door Lady Victoria Welby, die wel de moeder van de bedoelde idee mag genoemd worden. Zij sprak naar het Engelsche idioom van ‘Significa’ maar Significa is de latijnsche naam. Het woord is op dezelfde wijze internationaal gemaakt als mathematies of mathematica. Beteekenis-leer of leer der beteekenissen, dat is 't wat ‘Significa’ wil zeggen. Het eerste waaraan men daarbij zal denken is een nieuwe pooging om door woordpluizerij tot benadering der waarheid te koomen. Maar dat is vergissing en misverstand. De beteekenissen die gezocht en geordend moeten worden, zijn niet de woorden en hun oppervlakkige kracht, maar de diepe beteekenis, die men eerst na langer meditatie en na inspanning van alle geesteskracht kan vinden. De korte samenvatting der significa kan aldus luiden: de ernstige pooging om aan het woord de waarachtige beteekenis te geeven, die het tot nog toe schijnt te bezitten. Het ‘woord’ kan genoemd worden: het geluid, of het figuurgeluid (klank en letter) waarvan men verwacht dat het de bedriegelijkheid zal wegneemen, die tot nu toe altijd aan een woord heeft gekleefd. Men kan weeten, dat elk woord vol misverstand is. Ieder kan weeten, dat elk woord gebruikt of gesprooken wordt met een bedoeling waaraan het onmoogelijk kan voldoen en toch met een beslistheid alsof het precies beantwoordt aan het verlangen waarmee het in de weereld is gebruikt. Terwijl ik dit schrijf voel ik tegelijk zeer duidelijk de bedoeling van mijn handeling en ook de groote ontoereikendheid van mijn woorden om aan mijn bedoeling te beantwoorden. Tesamen gaat daarmee het gevoel dat dit werk toch gedaan moet worden, eenvoudig omdat wij menschen zonder het woord machteloos zijn en genoodzaakt elkander door het letterschrift (figuur-klank-teeken) gezamenlijk in het leeven te houden. Als duidelijk woord kies ik ‘recht’ of ‘rechtspraak’. Ieder kent het woord in zijn eenvoudigste vorm of beteekenis. Dan is ‘recht’ eenvoudig ‘niet krom’. Maar wanneer we strikt en nauwkeurig de werking van dit woord nagaan dan is het vol onzeekerheid en geheim. Want er bestaat geen woord, dat precies aan het idee ‘recht’ beantwoordt, met andere woorden, er is geen recht er kan dus ook niet Recht-gesprooken worden. De lijn die de kortste afstand van twee punten op een bolvormig oppervlak verbindt, is niet recht, en is ook weer wel recht. Het woord om zulke toestanden aan te duiden hebben wij niet en wij kunnen het ook niet maken of vinden. Dat weeten wij, | |
[pagina 677]
| |
dat is alles wat wij kunnen zeggen en er aan toe voegend, dat naar ons verstand zulk een woord onwaar is en bedriegelijk en niet beantwoordend aan hetgeen wij van een woord verlangen en verwachten. En toch moeten we met zulke woorden verder leeven. Is dit zoo erg? - vraagt de leezer. Heeft ons geslacht niet duizende jaren met behulp van zulke woorden geleefd en gewerkt en genooten? Is daarom een afzonderlijke weetenschap noodig met academies en professoren en laboratorieën? Ik sprak van Recht en Recht-spraak. Tracht dat woord eens te onderzoeken, waarde leezer. Geeft het ons de klaarheid, de duidelijkheid waarop wij gehoopt hebben toen we deeze klank door mond en lippen deeden hooren? Vertrouwt gij met rustige zeekerheid, dat het woord daar zal terecht koomen waar gij het hebt gewenscht en de werking zal doen, die gij er van verwacht? En nog lastiger en onduidelijker wordt de zaak, als wij het woord Rechtspraak er aan verbinden en trachten te zeggen wat er gebeurt als wij het woord gaan uitspreeken, en het mengen met de tallooze vormen, klanken en beteekenissen die er mee verbonden zijn. Het eerste waartoe de significa ons brengt is het begrijpen van alle woorden als meer dan zwarte figuuren, met een afgesprooken oovereenkomst, die onveranderlijk en voor ieder verstaanbaar is, als die afspraak maar voor alle menschen geldt. Zulk een woord is er niet en kan er niet zijn. Significa leert ons, dat elk woord niet minder is dan een ontzachelijk gecompliceerde zaak, die bijna altijd samengaat met misleiding en bedrog, niet door moedwil, maar door onverstand en dwaling. Een woord is een steeds veranderlijke grootheid - om de wiskundige expressie te gebruiken - en bestaat uit een zwart of ander gekleurd figuur, die uit veele stoffelijke trillingen, waaraan men voor alle menschen dezelfde geldigheid meent te kunnen geeven. Een pooging, die op niets moet uitloopen, aangezien de stoffelijke figuuren zooeeven genoemd, in zich zelf reeds veranderlijk zijn en men van blijvende woorden dus niet kan spreeken. Wij zullen het woord ‘Recht’ eens signifisch beschouwen. Daarbij past natuurlijk wat haarklooverij, maar wie de dingen wat dieper wil beschouwen moet zich door zulk een geestig woord niet laten afschrikken. Is het woord Recht de aanduiding van iets werkelijks? Of is het een onbereekenbaarheid? Een onmoogelijke fictie? Tracht deeze vraag eens te beantwoorden? Ge kunt het niet! Ge verdoolt onmiddelijk in iets, dat men ‘nonsens’ ‘onzin’ heet. Want de rechte lijn op een bolvormig oppervlak is onzin. Maar als ik aan die nonsens denk, dan kan | |
[pagina 678]
| |
ik ze zeer goed gebruiken, of 't nu nonsens is of niet. Ziehier een klein voorbeeld van significa. Heel eenvoudig en toch volgeheim en duisternis. Kan men de rechte lijn op een bol uitleggen? Stellig niet. Bestaat er daarom geen rechte lijn? Neen, die kan niet worden gevoeld, gehoord gezien, zelfs niet worden gedacht. En toch, wat is het dan wat men een rechte lijn noemt? Iets waarvan men niet zeggen kan dat het bestaat, en wat toch bestaat omdat ieder knikt en ‘ja’ zegt als het woord ‘recht’ op bepaalde wijze wordt genoemd. Wat is dat voor een soort ding, wat voor een teegenstrijdig weezen dat bestaat en niet bestaat te gelijk? Ik kan het niet zeggen, maar ik beproef het ook niet te zeggen, ik vraag alleen, kunt gij het zeggen? Ik beweer van niet. En dan wordt dit gezegd, een rechte lijn kan wel gezegd worden, als ze maar lang genoeg is. Dus een ‘oneindige’ lijn? Hier zijn wij met één stap in het diepste moeras. Oneindig is iets wat geen eind heeft. Zoo iets kan heelemaal niet bestaan. Het laat zich niet zien, niet ruiken, niet proeven, niet hooren, niet denken, het is er eenvoudig niet. En toch is het. Zoo denken we. Dit wil zeggen, dat alle dingen maar een schijn zijn (Maya) waarvan de werkelijkheid voor ons onbestaanbaar-onmisbaar is om te leeven. Nu hebt ge een staaltje van Significa gehad. En nu moet ik er mee ophouden, want Significa laat niet lang met zich sollen. Misschien treft het sommigen uwer. Dan mag ik tevreeden zijn voor heeden.
24 April 1927. |
|