| |
| |
| |
Varia
Een herinneringsmedalie.
- De Pauselijke commissie voor de uitgave van de Vulgaat, heeft ter gelegenheid van het verschijnen van het eerste deel van den Bijbel, het boek Genesis, een medalie in zilver laten slaan, en in weinig exemplaren. De tekst van deze uitgave is die van den H. Hieronymus, en is hersteld in zijn ongeschonden echtheid dank aan een kritische en vergelijkende studie van de handschriften waarin deze tekst tot ons is gekomen. Zooals men weet is dit eerste deel van de reeks het werk van Pater Dom H. Quentin, een der meest eminente leden van de Commissie; hij heeft zijn werk ten einde gebracht met een wijsheid, een bekwaamheid en een vlijt die werkelijk bewonderenswaardig zijn. De medaille draagt de beeltenis van Z. Em. Kard. Gasquet, die aan Z.H. den Paus, staande voor den troon, het nieuwverschenen boek overhandigt. De figuur van den H. Vader is voluit gebeiteld, die van Kard. Gasquet in profiel.
Aan de keerzijde draagt de medaille het volgende Latijnsch inschrift: Pio XI P.M. - quam divinorum librorum - vulgatam latinam editionem - Patres Concilii Tridentini - ad codicum fidem - emendatissime fore decreverunt - eamque Pontifices Romani - in dedibus S. Callisti perficiendam curarunt - S. Benedicti alumni ad tantum opus vocati - praeside Aidano Card. Gasquet O.S.B. inaugurantes - librum Geneseos - devoti grati offerunt.
Z.H. de Paus, Wien een exemplaar van de medaille werd aangeboden door Z. Em. Kard. Gasquet, als bestuurder der commissie voor de uitgave, was zeer met deze medaille ingenomen en prees de gedachte het verschijnen van het eerste deel van de Vulgaat te gedenken met het slaan eener medaille.
En de zaak, zei Z.H. verdient het ten volle. Immers reeds het Concilie van Trente had den wensch uitgesproken van een betere en verbeterde vertaling van den Vulgaat, en de drie laatste Pausen besteedden al hun aandacht aan het werk op initiatief van Paus Pius X ondernomen door de Benedictijnen..
De medaille draagt den datum van XXVI Junii MCMXXVI.
| |
Le mot est bas.
- De leden der Académie Française waren met hun werk van het woordenboek eenige weken geleden, gekomen tot aan het woord ‘mer’. De volgende week moesten ze zich dus wel bezighouden met de woorden die op ‘mer’ volgen, en o.a. ook met dat woordje dat door Cambronne werd beroemd gemaakt te Waterloo.
| |
| |
René Doumic, die een hekel heeft aan al wat vulgair is, had er al over nagedacht het woord maar eenvoudig in den zak te laten steken. Maar... hoe zoo een celebriteit weggemoffeld? Toen hebben, hun walg een oogenblik verduwend, de onsterfelijken zonder eenige diskussie, maar de definitie goedgekeurd, die reeds in het woordenboek staat, maar ze hebben er toch deze strenge beoordeeling aan toegevoegd: ‘Le mot est bas’.
| |
Jean Moréas.
- Ter eere van dezen fransch-griekschen dichter zullen binnen kort twee monumenten worden opgericht: een te Athene van de hand van den grooten beeldhouwer Bourdelle; het andere, door den Griek Dimitriades, te Parijs: een eervolle en waardige erkenning van het genie van den zanger der onsterfelijke ‘Stances’.
| |
Een van dyck verkocht voor acht millioen.
- Uit New-York wordt gemeld dat de beroemde tableau van Van Dyck ‘Rinaldo en Armida’ van de vroegere verzameling van den hertog van New Castle, thans voor 250.000 dollar is aangekocht, door Jacob Epstein, een millionnair uit Baltimore. Dit meesterwerk werd het eerst aangekocht door koning Karel I van Engeland voor 1950 frank. Het had moeten prijken op de tentoonstelling van Vlaamsche kunst in Burlington House, maar op 't laatste oogenblik werd het er weggenomen en naar New-York gezonden.
| |
Nieuwe leerstoel.
- Het ‘Institut Catholique’ te Parijs heeft einde Januari op plechtige wijze een leemte aangevuld, die zich sedert jaren deed gevoelen.
In tegenwoordigheid van een talrijk en uitgelezen publiek is de leerstoel ingewijd betreffende de geschiedenis der Katholieke Missiën. Wie meer dan George Goyau, de katholieke geschiedschrijver van Frankrijk bij uitnemendheid, was daartoe de aangewezen persoonlijkheid.
Hij heeft in zijn rede de noodzakelijkheid aangetoond van dit Missie-onderwijs en tevens uiteengezet in welken geest hij zich voorstelt de cursussen hieromtrent te geven. De geschiedenis der Missiën zal een plaats dienen in te nemen in de algemeene geschiedenis, waarin al te zeer is verwaarloosd de beteekenis ervan in het licht te stellen, soms zelfs geheel is verzuimd er melding van te maken.
Waar Duitschland reeds lange jaren over een dergelijken leerstoel beschikt te Munster in Westphalen, kan men zich niet genoeg verheugen dat thans te Parijs dit voorbeeld wordt opgevolgd.
Te meer waar in de geschiedenis van Frankrijk de Apostolische arbeid der Missionarissen zulk een belangrijke rol heeft gespeeld.
Zij zijn niet alleen de pioniers geweest op godsdienstig gebied, zij hebben ook liefde en eerbied voor het moederland in de koloniën weten te wekken, naast de geestelijke ook de materieele welvaart van
| |
| |
Frankrijk bevorderd. Mgr Baudrillart, de rector van het Institut Catholique, heeft op ondubbelzinnige wijze blijk gegeven, hoezeer hij is ingenomen met het tot stand komen van dezen leerstoel, met den man, die hem zal bekleeden en hoe groot zijn verwachtingen zijn, dat in de toekomst, ook uit wetenschappelijk oogpunt, de historische kennis der Missiën niet langer zal worden verwaarloosd, gelijk tot nu toe al te zeer het geval was. De dag van 27 Jan. 1927 beduidt een belangrijke datum in de geschiedenis van het ‘Institut Catholique’ te Parijs.
Ook Duitschland stelt steeds schitterende pogingen in 't werk voor de uitbreiding zijner missiën. Onlangs hebben de Witte Paters het kasteel van Zeitshofen bij Eckmühl in Beieren aangekocht, om er een opleidingsgesticht van te maken voor de toekomstige missionnarissen van Afrika.
| |
De eerste zakuurwerken,
dagteekenen van de regeering van Frans I. Maar dat waren eerder draagbare klokken dan wel zakhorloges, en vervingen de zak-zonnewijzers, waarop door middel van een kompasnaald de juiste orientatie werd aangegeven. Sommigen schrijven de uitvinding van het zakuurwerk toe aan Pater Heulein, een Duitscher, die het formaat verkleinde van de horloges die men op een meubel plaatste, en in de 16e eeuw onder den naam van tafelhorloges bekend waren. Door middel van een ring kon men die uurwerken dragen als een hangboog. Maar in Frankrijk werden reeds, tijdens Pater Heuleins' leven, dikke zakhorloges te koop aangeboden, zeker zoo goed als de groote uurwerken die te Nuremberg werden gemaakt. De eerste fransche zakuurwerken komen uit de werkhuizen van Blois.
Tot in het begin der 17e eeuw, blijft het zakuurwerk een uiterst zeldzaam voorwerp. Langzamerhand worden zijn afmetingen zoodanig dat men het in den zak kan dragen. Men gaf er de meest verscheiden vormen aan; o.a. van een kruis, een tulp, een amandel, een achthoek, enz. Ze werden versierd met zeer fijn snijwerk. De ronde en platte vorm komt pas op - en blijft sinds in zwang - in de 2e helft van de 17e eeuw. De uitvinding van het brandschilderwerk bij middel van donkere kleuren, in 1630, door Jean Toutin van Châteaudun, brengt een totale vernieuwing in het versieren der uurwerken. In de 18e eeuw komen wonderschoone, met brandverf versierde uurwerken voor den dag; die van de gebroeders Huand van Genève zijn nog steeds beroemd. Het armband-uurwerk dat thans zoo in de mode is, is van heel recenten datum. Daarentegen heeft men in de 18e eeuw reeds allerbekoorlijkste ringuurwerken vervaardigd. In dien tijd droegen de mannen twee uurwerken, een in ieder vestzakje, versierd met lange kettingen van goud, glazuur en edelgesteenten. Aan een dame,
| |
| |
die hem de reden vroeg van die singuliere mode, antwoordde ridder de Boufflers heel galant:
L'une avance, l'autre retarde,
Quand près de vous je dois venir,
A la première je regarde;
A l'autre, quand je dois sortir.
| |
Een nieuw metaal.
- Een Londensch ingenieur M. Kelley heeft een nieuw metaal ontdekt, dat hij ‘folium’ noemt; het is samengesteld uit oxyden van metalen uit de groep van het platina, en schijnt geroepen om heel de nijverheid onderste boven te zetten. Volgens Kelley kan het folium even hard worden gemaakt als staal, en even zacht als lood, en kan het onverschillig welken graad van smeedbaarheid aannemen. Het is ondoordringbaar voor waterstof, en in tegenstelling met het platina, wordt het in aanraking met waterstof, niet rood.
| |
Prometheus
van Aeschulos zal in de eerste helft van Mei a.s. worden opgevoerd in de flanken zelf van den Parnassus, waar voorheen de schouwburg van Delphi gelegen was. Worstelspelen, muziek en volksdansen die tegelijktijd plaats hebben, zullen een idee geven van wat de grieksche boeren nog onbewust van hun oude beschaving hebben overgehouden.
| |
Eugene turpin.
- De uitvinder van het meliniet, Eugène Turpin stierf onlangs te Pontoise; hij was 78 jaar oud en bewoonde, sinds een dertigtal jaren, een kleine villa op de oevers van de Oise. Op 26 jarigen leeftijd was hij werkzaam in de nijverheid van speelgoed uit caoutchouc, en ontdekte toen vergiflooze kleurstoffen, wat hem in 1877 den Montyon prijs bezorgde. Hij was de uitvinder in 1811 van het repetitie-geweer op affuit, dat door het ministerie van Oorlog geweigerd werd. Veertien jaar later zou het benuttigd worden onder een anderen naam, en zonder dat Turpin er ook maar een duit voordeel van zou hebben. Toen vatte hij de studie aan van de salpeter produkten; hij kwam op het gedacht om het bitterzuur (acide picrique) te doen smelten op 125o, tegen de meening van Berthelot in, en het te bezigen voor oorlogstuig als houwitsergranaten met dunnen wand, die hij te gelijkertijd uitvond, evenals de wisselkokeis en talrijke knallers.
Hij onderwierp die uitvinding - die tijdens den oorlog zulke verschrikkelijke uitwerksels zou hebben - opnieuw aan den geschutdienst. In ruil ontving Turfin 250.000 frank, en het eerekruis, maar de Staat wilde geen bepaalde overeenkomst treffen, noch aan Turpin verlof geven tot fabrikatie van zijn uitvinding, want Turpin was geen leerling van de Polytechnique noch van de Ecole des Mines.
| |
| |
Op een goeien morgen nu, vernam Turpin dat zijn uitvinding ‘meliniet’ gedoopt, werd toegeschreven aan een der ingenieurs van het leger. Van af de Kamertribuun werd dat, toen zelfs verklaard door M. de Freycinet.
Turpin was er diep bedroefd om. Toch weigerde hij beslist de formuul van zijn ontploffingstuig onder een anderen naam aan den vreemde te verkoopen, waartoe een fransch nijveraar hem wilde overhalen. Deze laatste, wist toen op een slinksche manier Turpin's geheim te achterhalen, en fabrikeerde duizenden ton meliniet die hij verkocht aan Chili.
Toen was het geduld van Turpin ten eind. Hij begon een reeks processen, en gaf, om zich te wreken, een brochuur uit: ‘Comment on m'a volé la mélinite’, wat hem een veroordeeling op den hals haalde van vijf jaar gevangenisstraf, wijl hij - zoo luidde de beschuldiging, - geheimen omtrent de landsverdediging had publiek gemaakt...
Slechts na verschillende stormachtige tusschen-beide-komingen van Kamer en Senaat, werd door de uitspraak van de burgerlijke rechtbank van de Seine op 12 Juli 1912, de uitvinding van het meliniet officieel aan Turpin toegeschreven. Honderd duizend frank schadevergoeding werden hem ter hand gesteld. ‘Juist genoeg om de onkosten van mijn proefnemingen en brevetten te betalen’ zei hij toen. Eindelijk in December 1925, verleende de Staat hem een jaarrente van 25000 frs. Turpin leefde afgetrokken in zijn kleine villa, en was hoegenaamd niet haatdragend of boos om zijn ongelukkige behandeling ‘Ik klaag niet, zei hij, over het kwaad dat mij is aangedaan, wel over het goed dat men mij belet heeft uit te werken’.
| |
Alweer Shakespeare.
- Wat is er al over en rond hakeSspeare getwist. Wie of nu wel de tooneelschrijver was? Wat hij was? Of hij wel bestaan zou hebben? enz. enz. enz. Er komt nu weer een nieuwe bewering bij... de ‘Santi Paladino’ beweert, dat Shakespeare een Italiaansche refugé zou zijn geweest omdat... hij zooveel zijner stukken in Italië laat spelen. Alsof dat in den renaissancetijd iets bijzonders was. ‘Hamlet’ zou een navolging zijn van het werk van een zekeren Michel Agealo Florio, een protestant uit Valtellina. Ook een groot gedeelte van ‘Een midzomernachtdroom’ zou veel overeenkomst vertoonen met Florio's werk. Indien dit zoo ware, beteekende dit nog niets. Het was een gebruik vroeger aan vreemde schrijvers veel te ontleenen. Denk eens aan onzen Langendijk e.a. Toch eeren wij hun werk op hetwelk zij een eigen stempel drukten.
We wachten nu weer op een volgende Shakespeare-ontdekking.
| |
De Chr. catacomben in Ephese.
- Na een langdurigen stilstand is men in den herfst van 1926 weer met het uitgravingswerk te Ephese begonnen. Het gaat uit van het Museum te Smyrna in samen- | |
| |
werking met den door het Oostenrijksche Archaeol. Instituut afgevaardigden Weenschen prof. dr. Joseph Keil, prof. dr. Theuer (Weenen), dr. Franz Miltner (Weenen) en den Berlijnschen theoloog prof. dr. Adolf Deiszmann. Het werk heeft reeds zeer belangrijke resultaten opgeleverd.
Niet alleen heeft men een groote menigte van voorwerpen en inscripties gevonden, maar men heeft ook, zooals volgens het ‘Hbld.’, aan den ‘Evang. Pressedienst’ uit Smyrna wordt bericht, een ontdekking gedaan, die niet nalaten zal de wetenschappelijke wereld in sterke mate bezig te houden Men was begonnen met het stelselmatige onderzoek van de necropolen (begraafplaatsen), op de uitgestrekte, woeste hellingen van de Panajirdagh. Bij de sedert vijftienhonderd jaren bij christenen en mahommedanen in hoog aanzien staande grot der z.g. ‘Zeven-Slapers’ en de onmiddellijk daarnaast in de rotsen uitgehouwen kerk was de spade in den grond gezet. Na weken langen arbeid, waarbij geweldige massa's steen en aarde moesten worden weggeruimd, kwam men tot de ontdekking dat men hier te doen had met een oud-christelijk cultusterrein, waar aan de graven van beroemde heiligen zeer veel graven van Ephesische christenen in een groote catacombe zich aansloten.
Bijna alle uit de reeds doorzochte catacomben bekende grafsoorten zijn daarbij vastgesteld: bakgraven met arcosolien, nisgraven met vele verdiepingen boven elkander, loculi, enz. Deze graven bevatten een menigte van voorwerpen, o.a. ampullen en vooral veel lampen, waaronder gesculpteerde met liefelijke scenes uit de antieke en oudchristelijke wereld, de verschillende vormen van het kruis en ook het monogram van Christus. De kerk, waarvan tot nu toe slechts kleine stukken zichtbaar waren, is thans in den indrukwekkenden ernst harer architectuur, welke voor de geschiedenis van den kerkbouw wel van unieke beteekenis is, blootgelegd. Men veronderstelt, dat zij opgericht is als ‘coemeteriale’ (begraafplaats-) kerk voor den cultus der ‘Zevenslapers’ en andere heiligen en dat zij, uit de kloof ver omhoog stekend, de grens van het geheele catacombengebied geweest is.
De ontdekking van de Catacomben te Ephese is van groote beteekenis, omdat men in Klein-Azië tot nu toe iets dergelijks niet gevonden had. De christelijke archaeologie zal door hare vinding ongetwijfeld zeer sterk worden bevrucht.
| |
Jean Bertheroy
overleed voor enkele weken, na slechts een paar dagen griepziekte, te Cannes in haar villa Hélène. Zij was in 1868 te Bordeaux geboren en hare lange loopbaan was zeer vruchtbaar. Eerst gaf ze bundels poëzie uit, waarvan er een ‘Femmes antiques’ door de Académie Française bekroond werd. De voornaamste gedichten van dezen bundel n.l. Circé, Phryné, Messaline, Débora, Judith’ - zoo getuigt Alc. Bonneau, hebben zeker niet de zuiverheid
| |
| |
van lijn, noch de kalme, rustige schoonheid der sonnetten van de Hérédia; ze zijn integendeel heftig en driftig, wat toch niet wil zeggen dat hun woest romantisme aan niemand zal bevallen.
Verzot op oude zeden en gebruiken, wijdde zij zich vooral aan den historischen roman, en wist ze met een groote zekerheid van dokumentie de voorbije tijden weer op te roepen. Haar voornaamste werken zijn: Cléopâtre, Ximenès, la Beauté d'Alcios; les Vierges de Syracuse; les Délices de Montoue et la Danseuse de Pompéi, welk laatste werk eerst verscheen in de ‘Revue de Paris’, en de schrijfster een gansch bijzondere plaats in de letterwereld deed innemen.
In de laatste jaren verschenen nog van haar hand in de ‘Temps’ de moderne romans: Amour, où est la victoire; Roseline et l'Amour; Les brebis de Mme Deshoulières; Conflits d'! mes; les Chanteurs florentius en nog eenige andere. Haar laatste werk is geweest: Atalante aux pieds légers. Al deze boeken echter, evenals ook de meeste van haar ‘antieke’ romans, zitten boordevol van de meest geraffineerde zinnelijkheid, wat de lezing ervan voor ons op z'n minst ongenietbaar maakt. Slechts enkele van haar romans, o.a. Sur la pente; Les trois filles de Pieter Waldorp; Les Pierres qu'on brise; Le Jardin délectable, zijn minder aanstootelijk.
De eigenlijke naam van jean Bertheroy was Berthe Le Barillier of ook Mme Czernicki. In 1900 had ze. in de Académie Française den grooten prijs van welsprekendheid behaald met een ‘Eloge d'André Chénier’; sinds eenige jaren was ze ridder van het Eerelegioen.
| |
De ‘ontdekker’ van Caruso.
- Te Catania is op zeventigjarigen leeftijd overleden de Italiaansche zangpaedagoog Giuseppe Cavallaro. Op zijn naam staat de ‘ontdekking’ van sterren als Caruso, Galeffi, Cardinali, Titta Ruffo, e.a. Een enkele toon, een kreet, ja een enkel woord bleken soms voldoende, om Cavallaro op de bijzondere qualiteit van een stem opmerkzaam te maken; zoo ontdekte hij Galeffi, terwijl deze met eenige kameraden in koor zong, Caruso toen deze aan het visschen was en onder het neuriën van een liedje zijn net uit de zee trok, Cardinali bij een woordenwisseling met een commissaris van politie, die hem als vermeend anarchist wilde arresteeren.
Materieele dankbaarheid van zijn ‘vondelingen’, aldus het ‘Hbl.’, heeft Cavallaro niet ondervonden; hij is straatarm gestorven...
| |
Achille Millien.
- De dood van dezen Neverschen bard deken der Fransche dichters en lid van de Akademie der ‘Dix de Province’ heeft niet alleen het Nièvre-land - dat hij zoo fel heeft liefgehad en waar hij zijn meest gewettigde ambities voor heeft opgeofferd - maar ook heel de Fransche letterwereld in rouw gedompeld
Achille Millien is gestorven, - einde Januari, - arm en verlaten
| |
| |
in zijn nederige kluis van Beaumont-la-Ferrière; hij was acht en tachtig jaar oud, doch zijn geest was nog even helder, zijn hart nog even teer als ooit. Om zich daarvan te vergewissen, hoeft men slechts dat kostelijk boekje te lezen: Rose de Noël, dat hij uitgaf, nu juist twee jaar geleden. Toch dwaalden ooit doorheen zijn blik, schaduwen van droefgeestigheid, en aan een vriend die hem nog niet lang geleden in zijn werkvertrek een bezoek bracht, zei hij: ‘Je vis avec des ombres’. Ja, Achille Millien leefde met schimmen; maar hij leefde ook, en tot zijn laatste oogenblik heeft hij geleefd in het licht der poesie en met de liefde van zijn gewest. Leerling van de Parnassiens, heeft hij, steeds uiterst verzorgde verzen geschreven; geen enkele verwaarloozing of nalatigheid in rythme en rijm; tot het einde toe heeft hij, die zoo trouw vasthield aan de traditie, verachtend die vrijheden afgewezen, waarmee maar al te veel moderne dichters, onder een verwrongen kronkelvorm, het onvoldoende van hun gedachten zoeken te verbergen. Ook heeft hij steeds afzijdig gestaan van alle kliekjes, van alle cenakels, door wier toedoen ‘men er komt’. Als zooveel anderen had hij ook heel gemakkelijk, kunnen weggaan uit zijn provincie, waar onbekend-blijven of miskenning hem te wachten stond, en naar Parijs trekken, waar hij wellicht beroemd zou zijn geworden, want daarvoor had hij meer dan voldoende hoedanigheden: een sterke verbeelding, een scherpe en zekere opmerkingsgave en die gevoeligheid die hij elk van zijn werken heeft weten in te drukken. Als zooveel anderen, zou hij den roem hebben kunnen kennen en den rijkdom, hij die reeds op vijf-en-twintig jarigen leeftijd zijn eersten bundel verzen: La Moisson door de Académie Française bekroond zag. Maar boven dat alles verkoos hij de armoe en de vergetelheid. Om tot eerambten te komen, zou hij zijn Nivernais hebben moeten vaarwel
zeggen, en die goede boeren verlaten die zijn vrienden waren, bij wie hij zich zoo op z'n gemak voelde, en waar hij zoo graag mee omging. Bij hen vond hij de oude tradities weer die helaas aan 't verdwijnen zijn, de oude kostumen die meer en meer vergeten worden, de schilderachtige anekdoten die van haard tot haard, sinds God weet hoeveel generaties al, worden oververteld.
Nivernais heeft hem te veel miskend, dezen nederigen man die nochtans een der schoonste parels is aan zijn kroon. Nu dat de zachte dichter slaapt in de schaduw van zijn klokketoren van Beaumont, in die eenzaamstille vallei die hij zoo fel bezongen heeft en waar thans de muren om zijn zwijgen treuren, aan den raad van die groote wouden aan wie hij zijn droomen toevertrouwde, nu dat hij rust zoo vroom in dezen grond waaraan hij gehecht was met al de vezels zijner gevoelige ziel, mocht nu ten minste deze zoo fel geliefde provincie erkennen en begrijpen al de genegenheid en al de vereering die het hart van Achille Millien voor haar zoo warm steeds heeft doen kloppen.
| |
| |
| |
Théodore Duret.
- Een maand na Claude Monet, den patriark van het impressionnisme is nu, rond half Januari, ook Théodore Duret heengegaan, die van dezelfde kunstrichting de verdediger en de geschiedschrijver is geweest.
Hij was geboren te Saintes in 1838 en had zijn studies gemaakt op het lyceum van la Rochelle. Sinds Baudelaire was hij de grootste fransche kunstkriticus, doch hij was ook een bekend journalist - in 't begin - en een onverschrokken globe-trotter. Hij had het dagblad ‘La Tribune’ gesticht, dat op het einde van het tweede keizerrijk het orgaan werd der republikeinsche oppositie, en zoo raakte hij verwikkeld in het politiek proces van Baudin, dat de opinies in dien tijd zoo fel verdeelde. Hij had den ‘kneep’ voor geschiedenis: begrijpend ‘zag’ hij de feiten en vormde een oordeel door zijn diepe kennis van de psychologie der volkeren. De laatste jaren van het tweede keizerrijk gaf hij prachtig weer in zijn ‘Histoire du second Empire’, en in een werk van nog grooteren omvang ‘Les Napoléons’.
Met de derde republiek zag hij zijn politiek ideaal verwezenlijkt, en nu wijdde hij zich aan de studie en aan de kritiek van kunsten en wijsbegeerte, en hij knoopte vriendschapsbetrekkingen aan met Courbet en Manet, waarover hij later de essentieelste werken zou schrijven. Duret ondernam meer dan eens de reis om de wereld, en tijdens een van die omzwervingen bezocht hij Japan, in gezelschap van baron Cernuschi. Maar waar deze zich speciaal bezig hield met de kleinkunsten, en met de sino-japaneesche standbeeldbouwkunst, daar waren de Japaneesche prenten voor Duret de revelatie van een frissche, levende kunst, bestaande in heldere tinten; en toen hij in Parijs terug kwam, liet hij zijn verzameling kakemonos en gravuren zien aan de schilders, zijn vrienden en aan de Goncourt's. En 't is genoeg gekend welken invloed die Japaneesche prenten gehad hebben op de kunst van Manet, van Monet, en op de fransche schilderkunst in 't algemeen; gansch de plastiek onderging erdoor een totale verandering.
Ook schreef Th. Duret de eerste studies over Spencer en over de leer der evolutie, over Schopenhauer en over Richard Wagner.
In 1878 publiceerde hij een verdediging van het impressionnisme, waarin hij de filiatie aantoonde van Pissaro, Cézanne, Renoir, Monet met Courbet, Corot en Manet.
Na zijn: Histoire des peintres impressionnistes, gaf hij werken over Manet, Courbet, Van Gogh en Lautrec. Hij verdedigde zijn idées met een vurigheid, die hem door de steunpilaren der officicele kunst den scheldnaam van ‘communard’ bezorgde, wijl hij toch, door zijn voornaamheid van echten gentleman, voor de strengste burgerlijke traditie getuigde. En toch bleef hij diep gehecht aan sommige, meer dan vrijzinnige begrippen en zoo de impressionnisten systematisch het kruis weigerden, was dat wijl Duret zelf zulk een diepe verachting betoonde voor elke onderscheiding die niet was aangeboren.
| |
| |
Eenzame die hij was, had hij een afkeer van al het officieele, en zoo was ook zijn autoriteit bij de vertegenwoordigers der Schoone Kunsten in Frankrijk maar heel gering. Maar dat het museum van moderne kunst te Berlijn, het Metropolitan Museum van New-York, de nationale musea van Japan en Groot-Brittanje onberekenbare rijkdommen bezitten van de Fransche school van af Manet tot aan Renoir, hebben ze aan den invloed van Duret te danken; Bij Duret zag men niet de bestuursleden van de Schoone Kunsten, maar de kritici en de museumbestuurders van de heele wereld kwamen bij hem om raad. Théodore Duret verpersoonlijkte de strijd, na dewelken de fransche schilderkunst moest verschijnen als eene van de glorievolste van dit tijdperk. Hij heeft de opkomst van de ‘Ecole de Paris’ voorbereid.
| |
Emile Blémont.
- Deze dichter van de groep der Parnassiens stierf begin Februari op acht en tachtig jarigen leeftijd. Hij heeft heel veel gedichten geschreven die voor het meerendeel in boekvorm gebundeld zijn. Ook schreef hij verscheidene tooneelstukken in verzen, vertaalde in 't fransch engelsche schrijvers en werkte mee aan ‘l'Evènement’ en aan ‘le Rappel’. Eenige van zijn meest bekende werken zijn ‘Contes et Féeries’; ‘Poèmes d'Italie’; ‘Les pommiers en fleurs’; Artistes et penseurs’.
|
|