Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1927(1927)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Verzen. Lied. I. door André Demedts. Ik wil niet vragen waarom het gras vertrapt wordt voor niet, én waarom ons leven verwoest wordt in eenzaamheid en honger en in verdriet. Vader, ik ben maar iemand die zijn handen als een spoorlijn strekt naar uw land over alle vlakten en kimmen trekt me mijn heimwee - al zijn uw nachten hier van sterren doorbrand, al zijn de bloemen en de mensen zo schoon als de zon opgaat ik heb hen lief en ik voel hoe de woeling der scharen deint in mijn bloed, ik voel hoe ik met hen vergroeid ben en elke mens noem ik kameraad, Maar zij kunnen mij niet helpen al zijn ze liefdevol en trouw en goed. Ach niet in deze afgrond om nooit uw sterren meer te zien, maar ik moet stijgen naar de bergen en nimmer bereiken misschien, maar ik moet komen zonder te weten of baten zal dit zwerven en deze smart: Vader ik ben zo donker en zo zwak om op weg te gaan over het hoogland naar uw hart! Ik wil niet vragen of mijn leven ook nutteloos zal zijn, ik vraag niet naar de vreemde waarom van zoveel ellende en zoveel verwachten: ik sta hier alleen met mijn tranen en mijn heimwee dat me nooit meer verlaat. Maar spijts alles, door uw donkerste nachten, Vader, ik kom, ik kom tot ik eens geluksschreiend ineenkrimp onder uw dageraad. [pagina 130] [p. 130] II. Ik denk aan de velen. Ik denk aan de velen die sterven deze zomernamiddag met het volle geweld van de zon over hun dood: ogen vol tranen die ik zag, en het laatste blinde tasten der handen, moe en rood. Wie weet waarheen nu keren hun gedachten en wie weet de nederlagen van hun leven? en hoe zij hebben gedragen door dagen en nachten de honger van hun hart. Zij zijn tans de verwonnenen die sneven en doordrenken met hun rood bloed wat lelik was en hard. Er is de huiver der eeuwigheid om hunne hoofden er zijn nog hun ogen die hebben geschreid en hun armen die zich strekken naar de dood als naar elkander, de verloofden. Ik voel in mijn hart de haast van hun hart het bloed te stuwen de laatste maal; vanavond als zij zijn ingegaan denk ik maar altijd dat ik eenzamer door de velden dwaal... Vorige Volgende