| |
| |
| |
Varia
Jean Richepin overleden.
Te Parijs in het schoone hotel van de villa Guibert overleed op Zondag 12 December, de Fransche dichter Jean Richepin, bijna 78 jaar oud. Jaren geleden was, of heette hij een ‘révolté’ wat de Academie toch niet heeft afgeschrikt om haar poorten voor hem te openen, noch het goevernement om hem commandeur van het eerelegioen te maken. Daar zijn er wel ooit geweest die hem deze evolutie, half ironisch verweten hebben. Maar feitelijk was Jean Richepin 'n goeie vent, zeer gedienstig, zonder erg, argeloos zelfs. Arm kwam hij aan zijn einde, en... bijna vergeten. Zeker zijn naam en zijn voornaamste werken kent men nog best. Maar hij werd niet meer gelezen, niet meer bewonderd met een altijd oprecht, altijd levend geloof. Hij had zich zelf overleefd. Hij was de laatste romantieker, met Catulle Mendès, die heel wat minder beteekent, en op een tijdstip dat het romantisme al uit de mode leek. Dat is het groot letterkundig verwijt dat men hem voor de voeten kan werpen, nl. zich te laat in den dienst te hebben gesteld van een voorbijë kunstformule.
Hij was geboren in 1849 te Médéah in Algiers, en kwam, negentien jaar oud op de Ecole Normale Supérieure waar hij, tusschen de lesuren in zijn eerste verzen zat te rijmelen, die later verschijnen in ‘La Chanson des Gueux’ dat in 1876 op de markt kwam, en Richepin in eens beroemd maakte; want om dit boek dat eenige schoone verzen bevat maar soms erg stootend is, werd de schrijver nog in het zelfde jaar veroordeeld tot een maand gevangenis en 500 fr. boete: wat ten gevolge had dat het boek, dat anders wellicht onopgemerkt zou zijn gebleven, door het publiek letterlijk verslonden werd.
Eenige jaren vroeger reeds was hij in de letterwereld ingelijfd: hij had nl. in 1872 al heftige artikels geschreven in ‘La Vérité’ en in ‘Le Corsaire’ en ook een brochuur uitgegeven die nog al furore maakte nl.: Les étapes d'un réfractaire’ en gewijd was aan den grooten schrijver Jules Vallès, destijds nog slecht gekend door het groote publiek. Maar die veroordeeling maakte hem ineens beroemd. Toen zijn straf was uitgeboet, wilde hij per se excentriek doen om van zich te doen spreken: schepen ontladen in de haven van Marseille, als matroos dienst nemen op een zeilreeë boot, zich zelfs laten inlijven bij een troep bohemers, waaraan zijn drama: Miarka zijn ontstaan dankt.
| |
| |
Te gelijk met zijn bundels vol revolutionnaire verzen, gaf hij romans, die altijd vreemde, uitzonderlijke gevallen behandelen. Zoo b.v. in Les Morts Bizarres, in Césarine, Madame André of La Glu. Richepin onderscheidt zich in al die werken door zijn bewondering voor oproerlingen, door zijn grofheden à-la-Rabelais’, door zijn gewaagde en vreemdsoortige zedenschilderijen, door zijn voorkeur voor abnormale of bedorven wezens, kwakzalvers, landloopers enz.. ‘Il voit obscène’ zegt Jules Lemaître van hem; zijn beelden worden altijd en onafwendbaar, grof en ruw vuil, stootend zelfs in t' oog der wereld. - Ook schreef hij een twintigtal tooneelwerken. - maar ook hier blijft hij evenals in zijn overig werk, geus en zanger tegelijk, van tijd tot tijd soms een mooien ruiker gevend, doch steeds zich vermeiënd in zijn vleeschhol. - Van af 1900 begint zijn ster te verbleeken: zijn werken worden niet meer zoo geestdriftig ontvangen: ook zijn tooneelstukken hebben niet heel veel succes. Dan pakt hij een ander terrein aan, want hij wil besproken worden, en zoo wordt hij eenige jaren lang, ‘le roi de la conférence’ en zoowel in Parijs als in de provincie stroomt de menigte toe om naar hem te luisteren en wordt ze als betooverd door zijn schitterend woord. De Academie vergeet haar vroegere veroordeeling, en de grove cynieker die gehuild had tegen de maatschappij, tegen de wetten en tegen God, wordt in haar schoot opgenomen. Dat was een van de groote dagen in zijn leven. Zijn verbleekende ster schittert met nieuwen glans. Toch niet voor lang, want de jeugd wou van Richepin niet meer hebben. Hij schreef nog wel, maar... werd niet meer gelezen. Ten slotte stelde hij zich kandidaat bij de verkiezingen tegen een zekeren Ceccaldi; hij voerde zijn kiesstrijd als een dichter d.w.z. tegen alle gezond verstand in, en... hij werd niet gekozen. Toen kwam
de oorlog; Richepin, als goed vaderlander leed onder Frankrijks slagen en was blij om de overwinning: hij moest er over schrijven, want leed gebrek. Maar zijn laatste werken beteekenen niets meer: zijn pen is nog niet versleten, maar zijn idées zijn jaren ten achter. Twee bundels verzen - ‘Interludes’ heet de laatste, - zijn z'n zwanenzang. Ook was hij begonnen zijn gedenkschriften te schrijven onder den ietwat melankolieken titel: Mes Vies. Zijn letterkundige arbeid was gedaan; ook schreef hij sinds eenige maanden niet meer. In dien tijd had hij aan een zijner vrienden geklaagd: ‘Il y a quelque chose de plus triste que de mourir, c'est de se savoir déjà mort.’
Wat zal er over blijven van dien reuzenstapel werken? Eenige tooneelstukken nog enkele jaren, twee of drie romans en een paar verzenbundels. Doch zijn faam zal langer blijven leven. Die hem gekend hebben, - zoo schrijft een vriend van hem - zullen steeds moeten getuigen dat Richepin in den grond, een goeie vent was, gevoelig en buitengewoon ontwikkeld, maar dat hij slachtoffer was van zijn tijd dien hij zijn best deed te doen verbaasd staan, en die niet erg
| |
| |
delikaat was in de keuze der middelen om dat pover resuultaat te bereiken. -
| |
Betove
In de Opéra Comique van Parijs werd, rond half December opgevoerd: Le Cloître, waarvan het tekstboekje getrokken is uit het beroemde stuk van den dichter Em. Verhaeren, en de toondichter: Michel-Maurice Lévy de beroemdheid heeft veroverd onder den deknaam Betove. Deze jongen was nog maar elf jaar oud, toen hij zijn eerste stuk schreef dat door het orkest van de republikeinsche wacht werd uitgevoerd. Thans is hij meer dan dertig jaren ouder. Lang en moeilijk is de weg die naar het succes leidt, maar men mag toch nooit wanhopen, wat er ook gebeure. Want dit is gebeurd in het leven van dezen toondichter: een soort vertwijfeling die, woest en ironisch, den komischen vorm aannam, deed hem plots den roem kennen, dien hij het minst had gezocht, dien hij wellicht bitter vond, en smartvol en duur verworven - ten koste van wat op een afstand-doen, een razende verloochening, een heiligschendende misvorming geleek van de kunst. Zonder verwijl werd hij beroemd als muziekc own, waar hij kunstvaardigheid wist te doen samengaan met hansworsterij, en uitbundig geschater te verwekken onder dat enorme masker, den schuilnaam: Betove. Zoo begon hij, tegen 30 fr. per dag in de rol van vroolijk parodist, maar kende later dagen - en niet weinig - van 3000 fr. en meer. -
| |
Curiosa
Begin December had in Parijs weer een zeer belangrijke verkoop plaats van kunstvoorwerpen. Het voornaamste stuk was het eenig en eerbiedwaardig exemplaar van de Venetiaansche uitgave van Dante (1491) waar liefhebbers uit alle landen waren op af gekomen. Dit boek is heel en al het zelfde als de uitgave van Florentëi (1481), die zelf was vooraf gegaan door die, zonder ophelderingen, van Foligno (1472) die de allereerste is geweest, en gevolgd werd door die van Mantua, in het zelfde jaar, door die van Frederic van Verona in 1477, van Napels, ook in 1477 en van Milaan in 1477 met ophelderingen. Het thans in Parijs verkochte exemplaar was dat van Piero da Fighino, minderbroeder, die het illustreerde met 350 verluchtingen - portretten, sierlijke letters, wapenschilden, tooneelen allerhande - waar in, beter dan bij welken tijdgenoot ook, de grootsche wijsbegeerte van den dichter staat uitgedrukt. Die verluchting had de monnik uitgevoerd voor Antonello de Sanseverino; en het werk kwam in de 18e eeuw in Frankrijk, men weet niet juist in welke omstandigheden. Toen heette het werk van Dante nog eenvoudig Commedia.
| |
| |
In strijd met wat Victor Hugo beweert, verschijnt de titel: Divina Commedia pas met de venetiaansche uitgave van 1502 waarvan Piero da Fighino eveneens meewerkte.
Het werk was op 100.000 fr. geschat, doch de prijs werd nog hooger opgedreven; M. Hoepli uit Milaan werd er de gelukkige eigenaar van voor 106.000 fr. En zoo is dat mooie boek weer naar het land van zijn afkomst teruggegeaan. Met de onkosten zal de prijs voor dezen voor Dante betaald, honderd vijf en twintig duizend frank bedragen, wat, volgens de kenners nog geenszins overdreven is.
Een week later had er in het bekende hotel Drouot, nog een boekenverkoop plaats; daarbij ging een Dante van 1529 weg voor 2500 fr. en een Boccaccio van 1527 die 4000 fr. opbracht. Voor de werken van Cicero uitgave van 1768 werden 1600 fr. betaald en voor een Cornelius Nepos van 1471 de som van 13480 fr. -
| |
Claude Monet
Het eens zoo gevierde geslacht der groote Impressionisten sterft langzaam uit, zijn tradities achterlatend in de handen van 'n epigonendom, dat terend op den gouden roem zich verliest in 'n emotielooze oppervlakkigheid. Thans is ook Claude Monet, de nestor en laatste grootmeester van de roemrijke Fransche school, die op het einde der vorige en in het begin van deze eeuw na een stormachtige opkomst haar hoogsten bloei bereikte, gestorven, een figuur van internationale vermaardheid, wiens werken behooren tot het beste, dat deze richting heeft voortgebracht.
Hij was 86 jaren oud geworden, deze minnaar van het groote licht dat hij zoo verheerlijkt heeft, en hij stierf zoo goed als blind sinds bijna 15 jaar. Hij was geboren te Hâvre in 1840, hetzelfde jaar als Robin en Clemenceau; alle drie strijdlustig van aard, de laatste voor de vrijzinnige politieke idées, de twee andere voor de kunst: de roekelooze beeldhouwkunst en de gewaagde schilderkunst. Singulier samentreffen van het noodlot. Zoo stierven ook in 1616 op denzelfden dag Shakespeare en Cervantes. Van de drie beroemde mannen in 1840 geboren, is Rodin het eerst weer heengegaan. zwak van geest in zijn laatste levensjaren; Claude Monet is wel bijna blind, maar bij zijn volle verstand en physisch nog sterk. En Clemenceau, de grimmige ‘Tijger’ die een trouwe vriend was van den schilder en hem in zijn laatste oogenblikken heeft bijgestaan, is nog flink te been en ziet nog scherp en, zijn hardhoorigheid niet meegerekend, geniet een nog buitengewoon frissche kracht.
Claude Monet onderging aanvankelijk de invloeden van Baudin, Troon, Courbet en Coyrot, Constable en Turner; hij is de schilder geworden van het plein-air-licht.
| |
| |
Het licht in zijn duizenderlei schakeeringen, zooals het in de wisselende seizoenen speelt over de natuur, hij heeft het met zijn penseel trachten na te tooveren, zooals zijn scherp en kleurgevoelig oog het vol bewondering zag.
Later analyseerde hij het als een straalbrekend kristaal en ging hij over tot een schildermethode, waarbij hij de kleuren zelfstandig naast elkander op het doek bracht, zoodat ze eerst op een afstand ineenvloeiden tot een geheel. Deze schilderwijze heeft echter slechts een phase gevormd in zijn ontwikkeling, want ten slotte keerde hij weer terug tot den trant van zijn jeugd.
De artistieke loopbaan van Monet is als bij zoovelen aanvankelijk zeer moeilijk geweest.
Toen hij uit Algiers, waar hij als ‘chauffeur d'Afrique’ zijn militairen dienstplicht had vervuld, te Parijs terug kwam ging hij werken in 't atelier van Cleyre, doch kon daar niet meer aarden, omdat hij reeds te zelfstandig was geworden. Met Renoir en Cisley verliet hij Cleyre, en in 1865 exposeerde hij voor 't eerst in de ‘salon’ waar hij de aandacht van Courbet trok. Zijn ‘Dame in groen kleed’ werd echter geweigerd. Zola nam echter zijn verdediging op zich, zooals hij dit in der tijd ten gunste van Manet had gedaan. Ook na Monet's verblijf in Engeland werd zijn werk nog bij herhaling afgewezen. Dientengevolge vereenigde hij zich met Pissaro, Renoir, Cisley, Manet en Degas en enkele andere tot een groep, die in 1874 bij Nadar zelfstandig exposeerde. Een zijner inzendingen, een zonsopgang, welke hij ‘impression’ had genoemd, werd aanleiding tot den naam ‘impressionisten’, waarmee men sinds dien hem zijnen geest verwanten aanduidde. Ofschoon de kritiek afkeerig bleef van hun werk, begonnen zij toch het publiek voor zich te winnen. Via 't buitenland kwam voor Monet de erkenning, een zoo volledige erkenning, dat zijn werk in 1914 in het Louvre werd opgenomen, hoewel de regel gold, dat deze eer niet voor het tiende jaar na zijn dood een kunstenaar te beurt mocht vallen. Monet is een serieuse werker geweest, die moeilijk over zijn arbeid tevreden kon worden. Eens vernietigde hij een schilderij, waaraan hij drie jaar lang had geschilderd, omdat het hem niet beviel. En toch had hij toen gemakkelijk een half millioen franks ervoor kunnen krijgen.
Sinds vele jaren woonde Monet in Giverny, een klein dorpje in Normandië, waar hij te midden van zijn eigenhandig gekweekte bloemen leefde en thans ook gestorven is.
Gustave Geoffroy, die hem hoog schatte en fel bewonderde. vroeg hem eens waar hij 't meest van hield. ‘Van de zee!’ zei Monet. ‘de zee bovenal’. Ik zou er altijd voor willen staan of er op zijn. En als ik dood zal zijn, wensch ik dat mijn lijk in een drijfton worde neergelegd’. Die wensch is, natuurlijk, niet kunnen vervuld worden!
| |
| |
| |
Pasjitsj overleden.
Op 10 December overleed te Belgrado, de tachtigjarige Pasjitsj, oud-premier van Jougoslavië en leider der radikalen. Zijn teraardbestelling, die op staatskosten geschiedde, is een geweldig grootsche nationale manifestatie geweest. Eenige bijzonderheden uit het veel bewogen leven van den grooten staatsman mogen hier volgen.
Nikola Pasjitsj werd in 1846 te Zajecar (Servië) als zoon van een landbouwer geboren. Hij studeerde voor ingenieur te Belgrado en te Zürich. Hij behoorde tot de vereerders van Bakoenin, die hem eens prees met de woorden: ‘Dat is een geboren samenzweerder.’
In 1872 trad Pasjitsj als ingenieur in Servischen staatsdienst. In 1878 werd hij tot lid van de Skoepstjina gekozen. In 1881 stichtte hij de radicale partij, een democratische groep met socialistische tendenzen en uitgesproken anti-Oostenrijksch. Zeer heilig was zijn oppositie tegen den pro-Oostenrijkschen koning Milan. In 1883 moest hij zelfs naar het buitenland vluchten, daar hij door een krijgsraad ter dood was veroordeeld wegens een opstand tegen den koning. Eerst in 1889 kon Patsjitsj, nadat de nieuwe jonge koning Alexander amnestie had verleend, naar zijn vaderland terugkeeren. En reeds in het zelfde jaar werd hij president der Skoepsjtina, en burgemeester van Belgrado.
Van 1893-1894 was Pasjitsj gezant te St-Petersburg.
Toen in 1903, na de vermoording van Alexander en Draga, Peter I Karageorgewitsj koning werd, kwam Pasjitsj Weer aan het bewind, eerst als minister van Buitenlandsche zaken, sinds 1896 als premier.
In Maart 1913 vergezelde hij koning Peter op diens reis naar St-Petersburg, waar hij groote politieke en economische resultaten voor zijn land wist te bereiken.
In 1914 was Pasjitsj opnieuw premier. Aan zijn energie was het te danken, dar Servië tenslotte zijn nationale wenschen vervuld zag.
De grijze staatsman vertegenwoordigde zijn land nog ter vredesconferencie, maar trad in October 1919 af, daar hij het met al de bepalingen van den vrede van St-Germain niet eens was. Nog eens nam hij het bewind in handen om het centraliseerend beginsel in den nieuwen staat Joegoslavië te handhaven. In Juli 1924 moest hij echter voor het verzet der oppositie-partijen wijken. Toen een coalitie-kabinet niet kon worden gevormd, was het weer Pasjitsj, op wien een beroep moest worden gedaan. Er werd een kabinet gevormd, waarin ook de leider der Kroaten, Pasjitsj oude tegenstander Raditsj Werd opgenomen.
Reeds in April van dit jaar kwam het tot botsingen in het nieuwe kabinet. Zij eindigden met het heengaan van den tachtigjarigen, ‘Servischen Bismark’.
| |
| |
| |
Twee journalisten toekomstige zaligen.
't Is de eerste maal niet dat de Congregatie der Riten te maken heeft met journalisten en het journalistengilde telt in den hemel vele heilige voorsprekers en patronen. 't Mag ook wel! Maar nu is bij de Riten-Congregatie het proces der zalig- en Heiligverklaring ingesteld van twee Fransche journalisten, echte ras-journalisten, de heeren Philibertus Vrau en Camillus Féron - Vrau, stichter van ‘La bonne Presse’ en van ‘La Croix’, op 't oogenblik onder leiding van den respectievelijken kleinzoon en zoon.
De voornaamste redenen voor deze twee candidaten tot een toekomstige Zalig- en Heiligverklaring zijn bijna uitsluitend van journalistieken aard, d.i. ‘voor groote verdienste in de godsdienstige en zedelijke propaganda, en in t' algemeen van cultureele propaganda. Van Philibert Vrau wordt bizonder aangehaald het groote deel, dat hij had in het organiseeren der Eucharistische congressen en van het Institut Catholique van Rijsel; van Féron - Vrau, den schoonzoon van Philibert, zijne medewerking aan den verheven arbeid van den eerste en ook voor zijn groot aandeel in het oprichten der werkmanswoningen in het Noorden van Frankrijk.
Hoe meer hemelsche patronen de katholieke journalisten verkrijgen, hoe aangenamer zal het hun zijn.
|
|