| |
| |
| |
Varia.
Redactie Dietsche Warande: Markgravelei, 168, Antwerpen. Beheer: Vlaamsche Boekhandel, Naamsche straat, 87, Leuven.
FENIMORE COOPER, de beroemde Amerikaansche schrijver van avonturenromans, stierf den 14 September 1851, dus 75 jaar geleden. Als men ook even bedenkt dat zijn meest bekende, en wellicht ook zijn beste roman: De laatste der Mohikanen verscheen in 1826, dus nu 100 jaar geleden, dan zal het wel niemand bevreemden zoo we hier even bij Cooper blijven stilstaan.
In 1913 publiceerde de uitgever Humphry Milford te Londen twee boekdeelen briefwisseling van James Fenimore Cooper, door dezes kleinzoon bijeengebracht. Het zijn twee zeer interessante bundels. In een van die brieven zien we er Cooper zijn verontwaardiging luchten over het feit dat een of ander Engelsch tijdschrift hem den ‘transatlantischen mededinger van Walter Scott’ had genoemd. ‘Als er een epitheton is dat me meer tegen de borst stoot dan een ander’ schreef Cooper, ‘dan is het dàt. 't Is altijd een beleediging voor een gentleman, hem een bijnaam te geven, en daarbij deze titel van ‘Amerikaansche Walter Scott lijkt zoo pretentieus dat ik er meer door beleedigd ben, dan door de scherpste kritieken die ooit tegen mij gericht zijn.’
Men moet echter dezen passus, cum grano salis lezen. Want Cooper wist heel goed dat hij aan dat voor hem zoo ‘beleedigend’ epitheton, zijn vrouw te danken had,. Dat zit zoo: In 1805 was hij student op het college van Yale, en hij toonde zoo weinig aanleg voor de letterkunde, en daarentegen zooveel passie voor aardrijkskunde en - volgens zijn biographen - voor vuistgevecht, dat besloten werd een zeerob van hem te maken. Gelukkig echter ontmoette hij, tijdens de verlofdagen, bij vrienden zijner familie, een lief blond meisje, dat diepen indruk op hem maakte en voor wie hij ook niet onverschillig was. Maar hij was nog maar student, ofschoon Amerikaansche student, 's Avonds voor dat hij terug moest naar 't college, raapte hij al zijn stoutmoedigheid bij elkaar, en ging den vader van het jonge, blonde meisje, een zekeren M. de Lancey, de hand zijner dochter vragen. De vader schaterde van 't lachen en hernam al gekscherend: ‘Lieve jongen, mijn dochter heeft een gruwelijken hekel aan cijfers en aan aardrijkskunde. Maar zij houdt dol veel van Walter Scott; en nu zal ik u haar hand geven zoodra ge een boek zult geschreven hebben, dat ze met evenveel genot zal kunnen lezen als de romans van Walter Scott. - Fenimore Cooper trapte het af, maar knoopte dat goed in zijn oor. Hij ging niet terug naar 't college, doch nam dienst op een zeilree liggend schip en reisde vijf jaar lang er mee rond, terwijl hij zich elken vrijen avond opsloot in zijn kleine cabine. In 1810 stuurde hij aan M. de Lancey een groot handschrift, getiteld ‘De Spion’ De Lancey, die de, overigens weinig ernstige belofte van voor vijf jaar heel en al vergeten had, begreep
| |
| |
er niets van, maar zijn dochter, de schoone blondine, had het niet vergeten en was er onmiddellijk bij om vaders' geheugen even op te frisschen. Zij mocht het handschrift lezen, en vond het oneindig beter dan al wat Scott geschreven had; de Lancey las het ook, liet het anderen lezen, en iedereen die het las was vuur en vlam, het boek werd uitgegeven, en had een schitterend succes. Besluit: den 1 Januari 1811 huwde Fenimore Cooper met juffrouw de Lancey en hij zei vaarwel aan de scheepvaart om voor zijn vrouwtje lektuur te kunnen gereed maken.
Is dat nu waar, of is het legende, ik zal het niet uitmaken. In elk geval het verhaal verscheen alzoo in al de Amerikaansche bladen daags n Cooper's dood. Maar als we er een geschiedenis van de Amerikaansche litteratuur op naslaan, zien we daar dat Cooper wel in 1811 is getrouwd, doch dat ‘De Spion’ pas verschenen is in 1812, een jaar na ‘Voorzorg’ onder een schuilnaam of liever anoniem uitgegeven te Londen in 1820. Maar... wie zal zeggen dat die cijfers juist zijn!
* * *
DE ABDIJ VAN SAINT-DENIS in Parijs vierde, eenige weken geleden, haar dertiende eeuwfeest. 't Was immers in 626 dat de koning Dagobert de eerste abdij deed bouwen, die driemaal werd heropgebouwd door Karel den Groote, Suger en den H. Lodewijk. Twaalf eeuwen lang zijn daar bijgezet de overblijfsels der koningen en koninginnen van Frankrijk en somtijds ook van eenige, waarlijk groote staatslieden. De Revolutie maakte er om de beurt een tempel der Rede, een gasthuis en een open marktplaats van. Tijdens de Restauratie kreeg de abdij weer haar eigenlijke bestemming. De lijken der twee dochters van Lodewijk XV, die van Lodewijk XVI, van Marie-Antoinette en van den Dauphin kan men er, ieder in zijn eigen kist, zien liggen door een tralievenster. De overblijfsels van de andere koningen van Frankrijk, in 1793 in een gemeenschappelijk graf gesmeten, zijn door elkaar terug gezet op last en door toedoen van Lodewijk XVIII in twee begraafplaatsen, symbolisch toegekend de eene aan de Capets, de andere aan de Bourbons. De Pastoor der Basiliek, een afstammeling van een Roquetaillade die in Bouvines het zwaard hanteerde onder den standaard van Sint Dionysius, had prachtige feesten georganiseerd om dit dertiende centenarium te herdenken. Tijdens de gezongen vespers, hield de pastoor, rechtstaande in de kerkmeestersbank, naamafroeping van al de koningen, koninginnen, prinsen en hoogwaardigheidsbekleeders, waarvan de asschen in Saint-Denis bewaard worden. Ook werd er een plechtige processie gehouden waarin de relikwieën werden rondgedragen. De mis, die vooraf gecelebreerd werd, werd gezongen in 't Syriaksch volgens den Armeenschen ritus, omdat de H. Dionysius uit het Oosten afkomstig is. 't Waren plechtige en toch vreemde ceremonies, die de verwondering opwekten van al de toeschouwers.
* * *
| |
| |
Twee eeuwen na zijn heiligverklaring is de H. Johannes van het Kruis verheven tot den rang van ‘Doctor Universalis Ecclesiae’ door een Pauselijk ecreet van den 1 Oktober 1926. Men mag het wel hartgrondig toewenschen aan onzen tijd, dat deze beslissing van den Heiligen Vader een gelegenheid zij om weer ter hand te nemen en naderkend te overwegen de vier groote werken van den nieuwen Kerkleeraar, die heeten: Bestijging van den Berg Karmel; - Donkere Nacht; - Levendige Liefdevlam en Geestelijke Liefdezang, en waarin hij den opgang eener ziel naar de volmaakte vereeniging met God langs alle zijden beschouwt en belicht. Want dat geen enkel van die werken ook maar iets te lijden heeft gehad van de nabijheid der schriften van de groote H. Theresia, is wel een sterk bewijs van hun schitterende verdiensten. Niemand is hooger door den H. Geest opgevoerd dan Sint Jan van het Kruis. Zijn mystieke werken waren reeds verheven poëma's; voortaan moeten we er eveneens in eerbiedigen het gezag van een Leeraar des Geloofs. Sint Jan van het Kruis heeft alles geleerd door de Genade; aan revelaties is hij alles verschuldigd. Ongetwijfeld had hij uitstekende studies gemaakt, maar wat hij in zijn geschriften onderwijst gaat zoo hoog uit boven het gewone begrip dat het, op 't eerste zicht, wel kan lijken daarmee in totale tegenspraak te zijn. Hij heeft geen enkelen regel geschreven die niet beoogde te doen kennen ‘den verheven staat van de christelijke volmaaktheid diep wij de vereeniging dier ziel met God noemen’, - en te doen kennen tegelijkertijd zoo al niet de geschikte middelen om daartioe te geraken, dan toch die, welke het mogelijk maken daartoe te naderen. Zoodanig is de persoonlijkheid van den Heilige, dat er gansche boekdeelen noodig zouden zijn om enkel zekere kanten van zijn karakter te behandelen. Zijn leven is even voorbeeldig als zijn geschriften.
Zijn hervorming van den Karmel, tot stand gebracht met medehulp van Sint Theresia, zou alleen reeds een lange studie vergen. En dan die wonderbare genaden in zijn jeugd! Werd hij niet, tot tweemaal toe, mirakuleus gered door tusschenkomst van de H. Maagd, waar hij op het punt was te verdrinken den eersten keer in een vijver, de tweede maal in een put?
Maar wij gelooven het zeker, dat ook aan onzen tijd zijn mystieke leer de meest schitterende diensten zal kunnen bewijzen. Want scherper dan ooit, lijden de menschen van tegenwoordig onder het onvoldoende en het onbevredigende van de goederen dezer wereld. Hoe razender ook al de drift waarmee ze worden nagejaagd, geen een toch voelt of zegt zich voldaan, geen een die 't niet luidop uitschreeuwt dat elk genot den bitteren grondsmaak van het slijk aan zich heeft. En de beoefening van Sint Jan van het Kruis is er juist op aangelegd voor die ontgoochelende ondervindingen te vrijwaren, want zij toont de noodzakelijkheid aan der algeheele onthechting van het schijnschoone, ook zonder eenige vergoeding.
* * *
Aan George Bernard Shaw werd door de Zweedsche Academie de
| |
| |
Nobelprijs voor letterkunde toegekend. Dit is de belangrijkste prijs voor letterkunde van heel de wereld, minstens om zijn materieele waarde (1 millioen frank). Deze prijs is die van 1925, want verleden jaar is er geen prijs toegekend, al werd ook eenigen tijd lang door een agentschap het nieuws verspreid dat zoo goed als zeker de groote Noorsche schrijfster en bekeerlinge Sigrid Undset zou bekroond worden. Ook de prijs voor 1926 is voor een jaar uitgesteld. Dat is de vierde maal dat zoo iets gebeurt: in 1914 (de prijs voor 1914 is nooit toegekend), in 1917 (de prijs voor 1917 werd het jaar daarna toegekend tegelijk met die voor 1918 aan de twee scandinaafsche romanschrijvers Gjellerup en Pontoppidau), in 1925 (hij is nu toegewezen aan Shaw) en in 1926 (er zijn er die beweren dat, zoo er in 1927 twee prijzen gegeven worden, de eene zal zijn voor Sigrid Undset en de andere, met heel veel waarschijnlijkheid, voor Felix Timmermans). Bernard Shaw is 70 jaar oud van af Juli; zijn vader was een op rustgeld gestelde beambte in Dublin, zijn moeder een uitstekende muziekante die in 1876 in Londen kwam wonen met heel de familie, om er muzieklessen te geven. Shaw deed zijn studies in Dublin, maar al van af zijn vijftiende jaar moest hij voor zich zelf zorgen; hij was eerst klerk ter studie van een Iersch wetgeleerde, en daarna te Londen bediende in de bureelen van de Compagnie Edison. Tusschen 1878 en 1880 had hij al heel wat geschreven doch pas in 1880 nam de beruchte theosophiste Annie Besant zijn eerste novellen op in haar tijdschrift: Our Corner. In 1882-83 worden eenige nieuwe novellen opgenomen in de socialistische magazine To-Day. Van af 1884 begint hij aan journalisme te doen; achtereenvolgens geeft hij kritieken over tooneel, over kunst, over litteratuur en over muziek. Dat is ook het tijdstip zijner beste pamphletten. Ook had hij zijn krachten al eens beproefd aan tooneel, ofschoon aanvankelijk zonder eenig succes
Het eerste stuk dat hij schreef: Widowers House dateert van 1885 en wordt pas gespeeld in 1892; het tweede The Philanderer (1893) wordt door alle schouwburgen geweigerd; het derde Mrs. Warren's Professior (1893) wordt verboden door de censuur en pas in 1902 voor 't eerst op de planken gebracht. Toch geeft Shaw het niet op en blijft stuk op stuk schrijven totdat ten slotte de Londensche schouwburgen een voor een voor hem opengaan. Ontelbaar haast zijn de tooneelstukken die Shaw geschreven heeft, en op 't oogenblik hebben alle theaters van de wereld ze op hun repertorium en haast overal zijn ze met geestdrift toegejuicht.
Shaw als mensch, is een origineele, een vegetarier, een fantaisist; als schrijver, een echt revolutionnair, een vijand van den godsdienst en van de maatschappij. Zijn werken, waarin hij bewijzen levert van zijn buitengewone begaafdheid, hebben voor doel de oningewijden te verwonderen en te ontstellen; en 't is haast niet te begrijpen dat ze overal zoo worden toegejuicht, vooral in Engeland waar Shaw beschouwd wordt als de groote ‘amuseur’, de gepatenteerde grappenmaker die aan zijn landgenooten harde waarheden mag zeggen. Nochtans moet hij er zelf ook wel eens harde pillen slikken, vooral van Chesterton die hem voortdurend te lijf gaat om wille van zijn verkeerde levensbeschouwing, en die
| |
| |
den paradoks, ofschoon deze voor hem iets bijkomstigs is, minstens even goed weet te hanteeren als Shaw zelf.
Waarom de Nobelprijs aan Shaw werd toegekend, is hem zelf onverklaarbaar. In een interview getuigde hij dat zulks voor hem een groot mysterie is. ‘Ik veronderstel’ zei hij, ‘dat de Nobelprijs voor 1925 mij is toegekend, omdat ik in dit geheele jaar niets geschreven heb’. Ook wordt gemeld dat Shaw een schrijven heeft gezonden aan de Zweedsche Koninklijke Academie, waarin hij zijn erkentelijkheid uitspreekt voor den hem toegekenden Nobelprijs, doch verklaart, dat hij, na beraad, besloten heeft het te weigeren, daar zijn lezers en hoorders hem een inkomen verschaffen, dat meer dan voldoende is voor zijn behoeften.
Verder zegt Shaw, dat zijn roem reeds zoo zeer verbreid is, dat zijn geestelijke gezondheid er door geschaad wordt. Hij verzoekt daarom de Zweedsche Academie zijn werken als ‘hors concours’ te beschouwen en het geld te bestemmen voor een prijs, die ten doel heeft de letterkundige betrekkingen tusschen Zweden en Engeland te bevorderen. Hij voegt hieraan toe, te betreuren, dat de Zweedsche letterkunde in Engeland zoo weinig bekend is, omdat het noodige geld voor vertalingen ontbreekt. Later werd weer gemeld dat Shaw een tweede schrijven richtte aan de Zweedsche Academie om haar in kennis te stellen dat hij het geld van den Nobelprijs - om alle misverstand te voorkomen - toch maar zou aannemen, en het zelf dan wel zou besteden voor de doeleinden die hij haar had bekend gemaakt.
* * *
NOG EEN NOBELPRIJS nl. voor Natuurkunde werd door de Zweedsche Akademie toegekend aan den eminenten Franschen Hoogleeraar J. Perrin. Tengevolge van de wapenstilstandsfeesten was de correspondentie uit Stockholm blijven liggen zoodat Perrin het nieuws vernam uit de dagbladen. Voor een geleerde die een gansch nieuw domein exploreert, zetten 200.000 goudfrank heel wat mogelijkheden open, wat begrijpelijk maakt hoe blij de verwondering van den professor was bij het lezen van die tijding. Heel de wetenschappelijke wereld trouwens zal juichen om die onderscheiding: de werken van Perrin over den opbouw der stof zijn algemeen gekend. Hij is de eerste geweest die bewezen heeft dat de stof 'n afgebroken iets is, gevormd uit onderscheiden, van elkaar afgezonderde molekulen, volgens een oude theorie reeds door de ouden opgevat en door Lukretius uitgelegd. Maar de samenstelling van die molekulen had men nog niet juist kunnen aangeven, en Perrin slaagde erin hun absoluut gewicht te bepalen, de wetten, waaraan ze onderworpen zijn enz... Zijn werk over Les Atomes is algemeen gekend, want in Frankrijk telt het 16 uitgaven, in Duitschland twee, en in Engeland twee, en 't is daarbij vertaald in 't russisch, japansch, hongaarsch, italiaansch, enz. Het bevat een overzicht van al de onderzoekingen en ontdekkingen door Perrin gedaan, en is geschreven met al de heldere klaarheid die in
| |
| |
zulke geleerde stoffen mogelijk is. Perrin heeft ook nog een ander werk geschreven over ‘Les Princbpes’ dat thans is uitgeput, en tal van wetenschappelijke betoogen, studies in de speciale tijdschriften, redevoeringen, enz. De loopbaan van Perrin is heel eenvoudig, als die van alle geleerden. Hij is thans 56 jaar oud; hij maakte zijn studies aan de Ecole Normlan Supérieure, en werd op 27 jarigen leeftijd aan de Sorbonne benoemd na een thesis over ‘Les rayons cathodiques et les rayons X’. Van toen af waren al zijn onderzoekingen gericht op het achterhalen van de atoomstructuur der electriciteit, het bepalen van het gewicht der molekulen, de fluorescenties, de radioactiviteit, de colloïdale verschijnselen. In 1923 werd hij lid van de ‘Academie des Sciences’. Maar in zijn onderzoekingen is hij belemmerd bij gebrek aan een fatsoenlijk laboratorium; tot voor enkele weken heeft hij zich steeds moeten behelpen met zijn zeer primitief en eenvoudig kabinet. Eindelijk, na dertig jaar bedelen, is zijn wensch vervuld; het Parlement stemde de noodige fondsen voor het oprichten van een modern, aan alle eischen voldoende laboratorium, dat nu werd ingewijd juist op denzelfden dag waarop de Nobelprijs aan Perrin werd toegekend. En de gerustheid voortaan nuttig te kunnen werken, en nieuwe ontdekkingen te kunnen doen die de wetenschap ten goede komen, is voor Perrin een even groote vreugde als de schoone onderscheiding die hem werd toegewezen.
* * *
De Fransche letteren hebben in de laatste maanden weer eenige, zeer gevoelige verliezen te betreuren gehad: Vooreerst dat van den katholieken schrijver Charles de Bordeu, die overleed in zijn kasteel van Abos in Bearn. Hij was negen en zestig jaar oud, en is de schrijver van een heele reeks werken, die alle een verheerlijking zijn van schrijvers schoone landstreek Bearn, waarvan hij zelf een der schoonste illustraties was, en dat hij bezong met heel zijn nobele ziel. Met Francis Jammes was de Bordeu hartelijk bevriend doch hij leefde afgetrokken en vergeten op zijn slot, de oude abdij van Abos, waar een hartverlamming dezen volmaakten letterridder heeft neergeveld. ‘La terre de Béarn a perdu son Virgile’, zei Senator Cornet.
Te Parijs overleed Edmond Doutté, de geleerde Fransche philoloog en kenner van het Arabisch. Hij schreef tal van werken o.a. l'Islam algérien; - Magie et Religion de l'Afrique du Nord; - Marrakech enz. Hij was nog maar 59 jaar oud.
Een derde verlies is dat van den jeugdigen schrijver Cecile Georges Bazile geboren in 1891. Hij had in de letterkundige wereld naam gemaakt vooral door zijn vertalingen van werken uit de wereldlitteratuur; hij vertaalde in 't fransch: werken van Tagore, van Wilde, van Thomas Hardy, van Upton Sinclair, van Conan Doyle, enz. Hij is ook de stichter van het tijdschrift: Les cahiers britanniques et américains. Hij stierf te Alenzon in Juli l.l. na een leven van koortsige werkzaamheid.
| |
| |
* * *
PIERRE DECOURCELLE de beroemdste van al de hedendaagsche volksroman-schrijvers, stierf te Parijs, 70 jaar oud. Zijn verbeelding was niet zoo heel vruchtbaar; maar zijn groote verdienste zal zijn, grondig gansch de volkslitteratuur van een eeuw lang bestudeerd te hebben. Hij kende haast van buiten al de melodramas van den ‘boulevard du Crime’ en al de volksromans uit denzelfden tijd. Zijn boekerij was, in dat opzicht, buitengewoon interressant. Hij maakte er gebruik van, als van een verzameling recepten, en combineerde heel handig een melodrama van Arnaut met een straatliedje van Duval en Lauzanne, om er een nieuw stuk van te maken. Zijn bekende ‘Deux gosses’ zijn niets anders dan een vermoderniseerde omwerking van de ‘Deux orphelines’ van zijn oom Dennery. ‘Ce qui a fait pleurer les pères’ zei hij, ‘fera bien pleurer les fils’.
Zijn voornaamste trots was, tooneelschrijver te zijn. Hij kende er wel alle trukken van. Hij beroemde zich eens bij een bekenden letterkundige, in Gigolette de schoonste scene van het hedendaagsch tooneel geschreven te hebben. En hij zei dat zonder lachen, want hij had van zich zelf een zeer goede opinie. Hij was ijdel en sprak somtijds van zijn ‘stijl’ met een onverstoorbaren ernst. Men beschuldigt hem zijn werden zelf niet geschreven te hebben, en zeker is dat hij er, in elk geval, maar heel, heel weinig van schreef, en er helpers op nahield die, zelf niet hebbende kunnen hun weg maken, voor hem feuilletons in elkaar staken. - Hij was ook een bekend collectionneur, meer uit winstbejag dan wel uit smaak. In elk geval, van kunstwerken had hij een buitengewone kennis; in een enkelen oogopslag wist hij het nagemaakte gedeelte van een gedeeltelijk oud meubel te ontdekken. Als kunstliefhebber, had hij vooral zich gehecht aan het werk van Toulouse-Lautrec, en zijn verzameling, die eenige maanden geleden verkocht werd in het hótel Drouot, bevatte verschillende voorname werken van den portretschilder van ‘La Goulie’
* * *
In Brussel overleed Léon Wéry, die slechts drie werken schreef - hij was nog maar 50 jaar oud - maar die voldoende zijn persoonlijkheid kenmerken. Hij was noch dichter, noch sprookjesschrijver, noch romanschrijver, hij was philosoof, niet in dien zin dat hij methodes verdedigde of systemen opbouwde, maar in den zin van sceptische waarnemer en opmerker van het leven. Zijn eerste werk: ‘Le Stylite’ - waarvan het eerste hoofdstuk handelt over ‘de ironie’ - is een scherpe kritiek der tegenstellingen, ontgoochelingen, ambities van den mensch en van de maatschappij. Net doend alsof hij ze ongemoeid laat, als simpel toeschouwer die kritiek mummelt tusschen zijn tanden, beknipt en doorkerft hij heel de anti-logische organisatie die ons beheerscht. Een zeer gezond bad van nederigheid. - In zijn ‘d'Après l'Ecclésiaste’ doet hij dat nog
| |
| |
meer uitkomen, en de twee werken vormen een tractaat van contra-opvoeding voor allen die zoo hoog oploopen met de gegevens der wetenschap en met de grootheid van den mensch. - In zijn Philosophie de l'Art flamand herstelt hij in eere de theories van Alfred Michiels, de eerste en miskende geschiedschrijver van de Vlaamsche schilderkunst. Michiels had al, twintig jaar voor het verschijnen van Taine's ‘Philosophie de l'Art’ de fameuse theorie verkondigd van ‘de overeenkomst van het werk met het midden’. Van dat absoluut en streng systeem, wist Michiels de uitzonderingen en de afwijkingen aan te toonen, zoodat we door hem, komen te staan voor een echte methode, wat heel iets anders is. Met Michiels maakt Wery heel die geschiedenis van de Vlaamsche kunst opnieuw, en hij verklaart, preciseert en beoordeelt van uit een heel ander standpunt dan wat algemeen door de geschiedschrijvers is ingenomen. En weer eens toont hij zijn groote geleerdheid en zijn originaliteit. Er valt uit zijn werken heel wat te leeren.
* * *
Nog stierven: Graaf Alfred Bonlay de la Meurthe, een der stevigst onderlegde kenners en een der beste geschiedschrijvers over het Napoleontisch tijdperk; - Kardinaal Touchet die een zoo werkzaam en zoo gelukkig aandeel had in de zaligverklaring van Jeanne d'Arc, en die tal van terecht geprezen godsdienstige werken nalaat, waaronder verschillende over Jeanne d'Arc; - en Paul Souriau, hoogleeraar te Rijsel, schrijver van zeer bekende werken over letterkunde en van een groot aantaal alleraardigste sprookjes voor de jeugd.
* * *
Te Oudenbosch overleed, voorzien van de H.H. Sakramenten der Kerk in het R.K. Ziekenhuis, op 45-jarigen leeftijd, Pater Henricus Padberg S.J.
Pater Padberg bewoog zich op letterkundig gebied. Een zijner laatste werken was een boek over Frederik van Eeden. Hij heeft veel gepubliceerd over Multatuli en andere figuren van de oude school. Ook verscheen een bloemlezing van zijn hand.
* * *
Aan de Nederlandsche letteren ontvielen eveneens:
1. | te 's Gravenhage de jeugdige romanschrijfster Julia Frank, een schrijfster met veel talent en een eigen persoonlijkheid, die een vijftal romans achterlaat, die allen herdrukken beleefden; een bundel nagelaten werk is nog ter perse. |
2. | te Voorburg, Jos Giese, de schrijfster van veelgelezen romans en van talrijke novellen, die bij de vorige generatie tot de aantrekkelijkste
|
| |
| |
| bijdragen behoorden van vele tijdschriften, en week- en dagbladen. |
Ancona Marie Metz-Koning die eerst werd opgeleid voor de muziek en zich later wijdde aan de letterkunde; talrijk zijn de werken en de verzen die ze publiceerde, terwijl van hare hand ook een bundel tooneelwerk verscheen.
* * *
HANS E. KINCK OVERLEDEN. - Te Oslo is op 61-jarigen leeftijd de schrijver Hans E. Kinck overleden, een der belangrijkste figuren uit de hedendaagsche Noorsche letterkunde.
* * *
Te Warschau overleed de Katholieke Poolsche schrijfster Marie Grossek. Zij publiceerde o.m. ‘Les Méditations’ dat overwegingen bevat over den godsdienst, de hedendaagsche wereld en over het intellectueel en maatschappelijk leven. Zij was zeer vroom; haar werken ook getuigen van een levend en handelend geloof.
* * *
Te Iéna stierf, op 13 September l.l. de bekende Duitsche wijsgeer Rudolf Eucken, wiens heengaan in de philosophen-wereld fel wordt betreurd, want zijn meesterlijke werken: ‘De eenheid van het zedelijk leven’ en de ‘Wijsbegeerte van Thomas van Aquino’ staan er zeer hoog aangeschreven. Eucken was de deken der duitsche philosophen - in 1846 geboren en dus 80 jaar oud - en is vereerd geweest met den Nobelprijs.
* * *
EEN PAUSELIJKE ONDERCHEIDING VOOR JOH. JOERGENSEN. - De bekende Deensche schrijver en convertiet Johannes Joergensen werd ter gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag door den H. Vader benoemd tot ridder in de Orde van den H. Gregorius.
* * *
PRIJSVRAGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE. - De Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde te Gent heeft voor 1929 de volgende prijsvragen uitgeschreven: 1e Leven en werken van R. Versteganus, 2e Schets van de geschiedenis der vrome litteratuur in de Zuidelijke Nederlanden in de XVIIe eeuw. 3e De historiographie van de Nederlandsche letterkunde met critische bibliographie. 4e De sociale roman in Zuid-Nederland. 5e Studie over de plaatsnamen in een Vlaamsche gemeente. 6e De Nederlandsche metriek
| |
| |
in de XVe en de XVIe eeuw.
Aan elk dezer prijsvragen, is de prijs van 1200 frank verbonden.
* * *
DR. PAUL MOERLUND, leider van de Deensche archaeologische en geologische expeditie naar Zuid- Groenland, heeft aldaar de fundamenten ontdekt van een kathedraal en een bisschoppelijk paleis bij Igaliko, waar de Noormannen zouden hebben gewoond onder Erik den Rooden. Het hoofdgebouw had een frontbreedte van 50 M. en alles met elkaar besloeg een ruimte van ongeveer 22258 M2. Ook heeft hij een geraamte gevonden met een bisschopsring nog aan den vinger. Naast het geraamte lag een bisschopsstaf met een knop, gesneden uit een walrustand. Men meent dat het geraamte afkomstig is van Jon Sverrejoskee, een aangenomen zoon van koning Sverre. Overblijfselen van een ander gebouw, gevonden in de nabijheid van Loomandsgaarden, worden gehouden voor de ruines van een kerk, opgericht door de vrouw van Erik den Rooden.
* * *
RONDOM LEOPOLD'S NALATENSCHAP. - Rondom Leopold's literaire nalatenschap is een twist ontbrand, welke aanleiding is geworden tot zekere sensationele verdachtmakingen.
Onlangs verscheen bij de uitgevers Brusse te Rotterdam de tweede bundel Verzen van den literairen heremiet, zonder inleiding of commentaar of levensbericht van den merkwaardigen dichter. M. Nijhoff viel in de ‘N.R. Ct.’ de uitgevers aan over de ‘slordige’ wijze van uitgeven, welke hij beleedigend achtte voor de nagedachtenis van een der grootste dichters van Nederland uit de laatste vijftig jaar. De ‘Tel.’ deed er nog een schepje op en beweerde, dat er in deze werken opzettelijke tekstvervalschingen voorkomen om ze begrijpelijk te maken. Brusse heeft daarop in een schrijven verklaard, dat ‘alles in orde’ was. Bovendien zijn er verwijten gericht aan het adres van dr. Boutens, als zou deze de uitgave van Leopold's verzen tijdens diens leven van den dichter hebben ‘afgeperst’. Een verwijt, dat Boutens inmiddels weer heeft afgeweerd.
Naar verluidt zal de Vereeniging van Letterkundigen zich met deze zaak bemoeien en een ernstig onderzoek naar een en ander instellen.
* * *
DE KLEIST-PRIJS, een der belangrijkste duitsche prijzen voor letterkunde, en die ieder jaar door een ander bekend letterkundige wordt uitgedeeld, is dit jaar uitgedeeld door Dr. Bernhard Diebold, schrijver van twee kritische werken: Der Denkspieler Georg Kaiser en Anarchie im Drame, waardoor hij in de rij der beste Duitsche kritici is komen te staan.
| |
| |
De Kleistprijs voor 1926 (1500 goudmark) is verdeeld onder twee jonge schrijvers: de jeugdige Oostenrijksche dramaturg Lernet-Holenia (29 jaar oud) voor zijn drama ‘Demetrius’. Hij heeft ook twee blijspelen geschreven, die echter minder beteekenen: ‘Ollapodrida’ en ‘Oesterreichische Komoedie’ die tijdens dit seizoen nog in Weenen en in Berlijn zullen worden opgevoerd. - Het tweede gedeelte van de prijs nl. de 500 overige goudmark - Lernet-Holenia krijgt er 1000 - is toegekend aan den verteller Alfred Neumann (31 jaar oud) schrijver van ‘Koenig Haber’, ‘Der Teufel’ en van een drama ‘Der Patriot’ dat thans in Stuttgart wordt opgevoerd. - De eervolle vermelding van den Kleist-prijs was voor Martin Kessel, de 25 jarige schrijver van den novellen- en gedichtenbundel: ‘Gebandigte Kurven’. - Verleden jaar is dezelfde prijs toegewezen aan Carl Zuckmayer voor zijn tooneelspel ‘Der froeliche Weinberg’.
|
|