formule sneed hij de naoorlogsche katholieke jongeren het gras van vóór de voeten, zooals hij hen overigens belette nog een nieuwen ideëelen inhoud te vinden, na wat hij schreef over den verwachten grooten dichter:
‘Hij zal gansch het leven herscheppen en, bezield door den machtigen hartstocht en het jeugdig gevoel van zijn ras, gedragen op heel het verleden, naar het toppunt stijgen van 't menschdom, al de schijnbaar verwikkelde draden samenvatten tot de groote synthesis, die het leven zal zijn der toekomst, en over de hooge wateren heendrijven de volle kracht van zijn groot Geloof en zijn groote Liefde.
En die synthesis zal Christen zijn; het Christendom in zijn zuiveren vorm: het catholicisme is breed genoeg om ieder persoonlijk streven te omvatten en staat nog en zal immer staan aan het toppunt van alle leven.’
Na zulke stevige programmatische woorden staat men er verstomd over, dat de jongere Vlaamsche katholieke beweging, waar zij na Gezelle geen enkele figuur met de beteekenis van Van Langendonck naar voren had te brengen, deze vlag in haar midden niet heeft geplant. Dezelfde ruimheid, dezelfde algemeenheid die al zijn gevoelens en gedachten kenmerken, waaiden ook door zijn katholieke opvattingen.
Maar het is waar, dat hij zijn relatie tot God ook op de prangendste menschelijke wijze heeft doorleefd.
Het katholicisme van Prosper van Langendonck was inderdaad nimmer een fontein van zielerust, waaraan de gekneusde dichter zich onvoorwaardelijk kon zuiveren en sterken. Denken wij even aan het gebaar van Guido Gezelle, die als de wereld hem beklemde, greep naar zijn ouden brevier: groot kinderlijk hart, dat God kon omhelzen, weenen, en zich met vrede balsemen. Van Langendonck's relatie tot God was pijnlijker en gemerkt met al zijn menschelijke drift en verzet. Er was in deze ziel de machteloosheid van den fiere, die zich ter vernedering moest buigen en steigerde, die, op groote veroveringen vertrokken, geen nederlagen aanvaarden kon, dan na te hebben gestreden ‘met God en lot’, zooals hij zelf heeft geschreven.
Aan Guido Gezelle's deemoedige onderdompeling in zijn priesterlijke brevieroefening danken wij een zuiver meesterstuk van lyrisme, dat wij én als gevoelswaarde én als poëtischen stijl met fierheid toonen kunnen aan gansch Europa. - Aan Prosper Van Langendonck's poignanten zwijmel tusschen hoogmoed en God, danken wij naast een paar Vondeliaansche oden over God, dien cyclus van vier sonnetten Hoogmoed,