teresseeren? Door overeenkomst, grootendeels, bekwamen de woorden eene vaste beteekenis; nu kan ik tot mijn jolijt, aan woorden een andere beteekenis toekennen, maar dan is dat tot eigen gebruik beperkt.
Wel haalt schrijfster er hooge woorden bij: het cubisme heeft de ziel voor het eerst ontwaard, schildert voorwerpen in het licht der eeuwigheid, is de opperste uiting der kunst; die abstraheert is een groot denker gemakkelijk recept in onzen sport-tijd, maar dat alles zegt niet veel, als dat schrijfster opgaat in haar onderwerp.
Hoe zal men de waarde van deze nieuwe kunst erkennen? Een kind kan immers, en in gemoede, met zijn fantasie een heele wereld bijtooveren bij eene allersimplistische teekening, maar zullen anderen dat gefantaseer snappen?
Wel hieraan: ‘als men bemerkt dat de lijnen strak spannen, en de kleuren subtiel nevens elkaar liggen’. ‘Men zal dat altijd niet snappen; men moet er eerst maar eens nachten over wakker hebben gelegen, men moet veel hebben gezien en vergeleken, men moet veel en lang iets in zich hebben rondgedragen, men moet zich eerst verschillende malen hartgrondig hebben vergist - het liefst zich eens hebben “bekocht” - irréparable - niets helpt beter dan dat - en vooral men moet zelf eerst modern mensch zijn geworden met een open oog en oor en hart voor alles wat modern is, dat wil zeggen: als levend nieuw aanvaard kan worden.’
En men dacht dat het cubisme de kunst is der algemeenheid, van het internationale, de kunst van alle eeuwen en tijden! Als er al die luxe aan geld en tijd toe noodig is, en al dat tobben en prakkezeeren met slaaplooze nachten, dan zullen de meesten, hoe gaarne ze dan ook als modern doorgaan met open oog en oor en hart voor 't leven, er het bijltje bij neerleggen.
Ten andere de tij van het cubisme is verloopen; Mevrouw Kroller-Muller onderscheidt drie tempo's in het cubisme: 1) eene poging om het driedimensionaale weer te geven; 2) eene poging om los te raken uit het objekt, het onderwerp; 3) eene poging om gansch vrij te staan van het objekt, en meteen werd het driedimensionaale, het ruimtelijke ook opgeruimd. Maar toen men zoover was, en de kunstenaar zijn subjectivisme had uitgevierd, bleek de overwinning over het objekt een ‘fantoom’; ‘men had niets meer in handen om met de buitenwereld in voeling te treden.’ Het cubisme is op en tenden, en men nadert nu met kinderlijken eenvoud terug tot het objekt, tot de natuur, om te komen tot wat schrijfster noemt het realisme der synthese.
Kortom, het cubisme was eene koorts. Men moet Mevrouw Kroller-Muller dankbaar wezen om die bekentenis.