| |
| |
| |
De moderne Oostenrijksche Letterkunde sedert 1870.
(vervolg en slot)
door Dr. Oskar Katann (Weenen)
Wildgans' sociale motieven worden in zelfs nog sterkere mate weergevonden bij den arbeider-dichter Alfons Petzold (1882-1923). Indien ergens dan verklaart bij dezen dichter de ontwikkelingsgang veel. Petzold's ouders waren zonder werk en de jonge dichter groeide op in ellende, werd later daglooner, boodschapper, fabriekwerker, vensterwasscher, metserknaap, inpakker in een chocoladefabriek en werd eerst als dichter ontdekt toen hij, in 1908 door een bloedspuwing omvergeslagen, redding zocht in een hospitaal. In zijn eersten dichtbundel ‘Trotz alledem’, behandelt hij de verhouding van de ellendelijders tot de rijken, het leven in de fabriek, Heimatarbeiterin und Hilfsarbeiterin, en zijn ‘Ballade von der Revolution’ is een nieuwe Marseillaise die bijval vond vóór een menigte van tweeduizend sociaal-democraten. Tot de Oostenrijksche oorlogslyriek heeft Petzold veel bijgedragen. Hij zag de verschrikkingen des oorlogs in 't gelaat en zijn aandacht ging naar de kooltjesrapende vrouw van den soldaat, den invalied en den krijgsgevangene. Hij is dan niet enkel meer arbeiderdichter. Bij hem een eigenaardige mengeling van volkschen eenvoud en teederheid met den pathos en de beeldenpracht der moderne lyriek. Deze verzen werden in een keurband ‘Gesang vom Morgen bis zum Mittag’ (1922) gebundeld. Interessant is bij dezen sociaal-democratischen dichter de kentering naar het godsdienstige toein een cyclus ‘Franz von Assisi’ (1918). Tegen zijn kreten van opstand en oproer van zijn eerstelingen in, is Petzold toch boven den partijdichtter uitgewassen en heeft inniger stemmingen tot zich laten doordringen. Ook door zijn romans (‘Erde’ e.a.) stroomt een verteederde lyriek.
Men heeft Wildgans half expressionist genoemd, misschien omdat hij een overgang is van impressionisme naar expressionisme, misschien ook omdat de expressionistische tendenz in zijn werk niet volledig is uit- | |
| |
gedijd. Wat daar ook van zij, ook het volle expressionisme heeft in Oostenrijk zijn neerslag gekregen. Uit de war-massa dezer onrustige richting hier slechts enkele namen: vooreerst Georg Frakl. (1887-1914) Over hem schrijft Albert Ehrenstein: ‘Zijn leven was steeds donker van zachte melancholie om den dood dien hij immer vóór zich zag, van terugschrikken voor de verweezing die hij immer voelde. Nu en dan verheugt hem nog het bruin der bosschen, dan vlucht hij weer naar de verdooving van wijn en morphine’ In de weinige gedichten van zijn twee bundeltjes schijnt ‘alles wat is,zoo broos’ en den dichter dien hij naar den versvorm verwant voelt is vooral Holderlin. De expressionisten schatten zijne lyriek zeer hoog; ik vind ze voor den expressionisme-stijl niet zoo karakteristiek als andere publicaties van onzen tijd. Veel woeliger en in zooverre karakteristieker vind ik de lyriek van Ehrenstein (geboren in 1886) wiens afgrondelijk pessimisme zich tegen het onbegrijpelijke woest verzet en alle harmonie van taal en rhytme overboord gooit.
Deze maatloosheid in de uitdrukking waarin het expressionisme met de barokkunst overeenkomt, terwijl zij echter van deze verschilt door het chaotische en verscheurde, vindt men in de bundels van Franz Werfel (1890 geboren) die mag aanzien worden als de voornaamste oostenrijksche expressionist en die zijn ideaal van een nieuwe menschheid verdedigt. Werfel gaat uit van 't beginsel: De mensch is goed, en: De wereld begint in den mensch. Hij treedt in 't gedrang voor Goedheid, Liefde en Recht:
‘So gehör ich dir und allen!
Wolle mir, bitte, nicht widerstehn;
O kónnte es einmal geschehn
das wir uns Bruder in die Arme fallen!’
Niettegenstaande dat komt ook bij dezen dichter die, Jood van geboorte, niet zelden in zijn odeachtige gedichten met voorstellingen van God strijdt, het onharmonisch, verwarde karakter van het expressionisme tot uiting, van dat expressionisme dat nooit maatloos of overdreven genoeg is en tegelijk nooit ongegeneerd en nonchalant genoeg naar den vorm.
‘Mein einziger Wunsch ist, dir, o Mensch, verwandt zu sein!
Bist du Neger, Akrobat, oder ruhst du noch in tiefer Mutter Hut,
klingt dein Mädchenlied über den Hof, lenkst du das Floss im Abenschein,
bist du Soldat oder Aviatiker voll Ausdauer und Mut’
| |
| |
Natie, beroep, ouderdom, geslacht enz. werpt de dichter in deze verzen bont door mekaar.
Werfels beste drama ‘Der Spiegelmensch’ heeft men meermaals den expressionistischen Faust genoemd. De psychologische theorie van het dubbel ik of de in de katholieke ascese zoo goed gekende zelfbegoocheling liggen dit stuk ten grondslag. Der Spiegelmensch symboliseert het zelfzuchtige ik van den held en veruitwendigt het: het springt uit den spiegel als de held in een christelijk-boedhistisch klooster zichzelf ontvluchten wil. Daar speelt zich af een proces van zelfkennis en loutering dat voert tot zelfovergave: eerst dan als alle bedrogvormen der ikzucht weggeruimd zijn kunnen wij de hergeboorte verwachten. Daartusschen in wordt een literaire satyre geweven die ook het christendom niet gerust laat. Een gansch ander karakter draagt Werfels drama ‘Juarez und Maximilian’. Hier is de objectiviteit zoo ver gedreven dat men nauwelijks kan merken voor wie de dichter partij trekt, voor den keizer van Mexiko of zijn tegenstander Juarez. Deze historie die de grens tusschen epos en drama wil slechten, is verwant met de koningsdramas van Shakespeare. De tweede held van 't stuk, Maximilian, treedt bijna niet op, zooals in den roman ‘Verdi’, die de tegenstander is van Wagner, Wagner ook gansch op achterplan blijft. Hier spreekt Werfel zijn afkeer van Romantiek en Katholicisme uit; wat hij eveneens doet in de novelle: ‘Nicht der Morder, der Ermordete ist schuldig’ Deze laatste titel bevat niet woordelijk de thesis van dit verhaal: moordenaar en vermoorde zijn beiden schuldig, de tweede echter wat schuldiger dan de eerste. De vader, nl. was een fanatieke militarist die de tucht van ondergeschiktheid in al haar strengheid deed drukken op den zoon en aldus de vlam van haat in deze ziel deed laaien. Deze lyrische roman is gesteld in den vorm van het ikverhaal en met de tegenstelling Zoon-Vader trof
Werfel een in dezen tijd geliefd motief. Hasenclever, Wildgans).
De lezer die mijne studie tot hier gevolgd heeft zal allicht inzien hoe het nationale eigene karakter der oostenrijksche literatuur door oneigene kenmerken verdrongen werd. Ja het scheen wel of de vroegere verwantschap met de duitsche national-Literatuur der 19e eeuw geheel ten onder was gegaan of toch minstens verbroken. Toch zou het niet goed zijn hier geen overzicht te geven van de restanten dier verwantschap. En men mag dit zeker niet nalaten wegens een persoonlijkheid als die van Richard von Schaukal (geboren 1874). Schaukal maakte naam als meesterlijk vertaler van Verlaine, Heredia, Barbey d'Aurevilly, Mérimée, Baudelaire,
| |
| |
Mallarmé, Flaubert en men zal zelden nog een dichter vinden die zoo belezen was als hij in de wereldliteratuur. Toen hij eerst als dichter optrad stond hij reeds in den ban der modernen en van langsom meer heeft hij zich intenser gekeerd naar de oude kultuurtraditie en is een warm vereerder van Jean Paul, E.T.A. Hoffmann, Goethe en Stifter geworden. In talrijke kultuur boeken: ‘Giorgione’, ‘Literatur’ ‘Kapellmeister Kreis ler’, ‘Grossmutter’, ‘Leben und Meinungen des Herrn Andreas Baltesser’, heeft hij zijn kultuurinzichten vastgelegd: in grootmoeders' tijd was er kultuur en stijl, alles had toen eenheid en schoonheid. De traditie, de stilte, de kultuur der voorname maatschappelijke klassen stelt hij tegenover de moderne europeesche barbaarschheid. Zoo vormt hij met zijn novellenschakel met E.T.A. Hoffmann; met zijne lyriek, die men best beoordeelt naar de ‘Ausgewählte Gedichte, herinnert hij aan Goethe, Eichendorff, Uhland, Arndt. Hij blijkt daarin een trouw waarnemer te zijn van de intiemste schoonheden der natuur en 't bescheiden landschap rond Weenen vindt men er herhaaldelijk in terug. Gevoel voor de natuur, liefde voor de heimat, zin voor familieleven, religieuse stemming kenmerken zijn werk. Men moet Duitscher zijn om te voelen met welke zorgvuldigheid Schaukal's taal gecultiveerd is in elk woord, elke wending, maar men moet slechts mensch zijn om de volgende natuurstemming mee te voelen:
| |
Wolken.
Im Grase lieg ich hingestreckt
und blinzle hoch ins Blau,
wo Wolken wallen windgeweckt,
und denke nichts und schau,
und schau nur immer, immerzu:
wie wird mir doch so weit,
als hielt ich meine gute Ruh
Of de liefde van den vader tot zijn kinderen:
| |
Meinen kindern.
An die Schwelle mocht ich euch geleiten
gern auch noch das neue Land beschreiten,
eine Strecke still daneben gehn.
| |
| |
Nimmer kann es meine Liebe fassen
dass ich eines Tages euch verlassen,
scheiden soll, euch nimmermehr zu sehn.
Sorgend lausch ich euren atemzügen
hütend helf ich euch der Pflicht genügen,
Freude stift ich wo ein Wunsch sich regt:
Wieviel Schônheit ist euch noch zu zeigen,
wieviel Hôhen sind noch zu ersteigen,
Hand in Hand und Herz an Herz gelegt!
Und es kann auf jenem Stege sein:
frôhlig schaut ihr um und seid allein!
Ook anderen, minder kunstenaar, maar toch ook fijne lyriekers sluiten aan met de traditie der vóórnaturalistische lyriek. Een der voornaamsten Franz Karl Zinzkey (geb. 1871) verwierf naam met talrijke teer-lyrische gedichten en met voortreffelijke moderne Balladen. Nu schijnt hij zijn talent te verdoen aan een menigte ontspanningsromans. Onder de schrijvers van ontspanningsromans rangschik ik ook den Steyrmarker Rudolf Hans Bartsch die met zijn godsdienstige vrijzinnigheid vrijwel aan zijn landgenoot Rosegger herinnert doch zelfs met zijn beste boeken: ‘12 aus der Steiermark’, ‘Die Haindlkinder’, ‘Schwammerl’ met dezen niet wedijveren kan in populariteit. Naast hem heeft Emil Erbl, die zijn gegeven meestal ontleent aan de geschiedenis van Weenen, (voornaamste werk: ‘Die Leute vom blauen Guckuckshaus’) veel bijval geoogst. Maar is 't de moeite waard daarover te spreken? De schrijver van ontspanningsromans moet van zijn pen leven en dat is, zegt Schaukal, ‘ein für die echte Geistesbildung und Freiheit hochstgewachtes Unternehmen.’ Zoo worde dus nog enkel op den ouden Wilhelm Fischer uit Graz gewezen die zijn weg ging buiten de literaire stroomingen om. Zijn epos ‘Atlantis’ staat onder invloed van Rob. Kamerling, zijn gedichten en romancen onder invloed van Eichendorff en Uhland. Zijn naam vestigde hij met zijn novellen die onder Gottfried Kellers' invloed staan maar daarbij heimatliche motieven behandelen. (‘Grazer Novellen’, ‘Nur Novellen’.) Zijn roman ‘Die Freude am Licht’ heeft zijn naam buiten Oostenrijk gedragen. In 1925 werd dit boek heruitgegeven, ditmaal door een katholieke firma.
| |
| |
Het is een eigenaardig maar door de geschiedenis niet verloochend verschijnsel dat in den loop der laatste 15 jaren zooveel schrijvers die met totaal andere leuzen debuteerden, tot het katholicisme zijn overgekomen. Ik noemde reeds Bahr en Schaukal maar zou even goed op de van Hammerling herkomstige, door talrijke romans bekend geworden schrijfster Marie Eugenie delle Grazie en op den romanschrijver en essayist Josef Lucx kunnen wijzen. Deze aanstippingen volstaan reeds om tot de geestelijke leefkracht van het duitsche en oostenrijksche katholicisme te besluiten. Laat ons nagaan hoe deze tot uiting komt.
De voornaamste katholieke figuur werd de universeele dichter en denker Richard von Kralik (geb. 1852) die als kultuurfilosoof veel gelijkenis draagt met Schaukal ten minste voor wat betreft de tegenstelling met zijn tijd. Zooals Schaukal gaat hij uit van de eerste vaststelling dat het onzen tijd mangelt aan een organisch-ééne, verheven en waardige kultuur en richt er zijn streven op in onzen tijd te geven wat hij mist. Daartoe gaat hij te leer in de geschiedenis die hem, als de Romantiekers, de oudheid in de duitsche middeleeuwen als een kultureel besloten tijd toont. Zijn godsdienst als grondslag van alle kultuur beschouwende wereldinzichten heeft hij vastgelegd in zijn drie bundels elegant geschreven ‘Die Weltliteratur im Lichte der Weltkirch’, in zijn veeldeelige ‘Weltgeschichte des 19 Jahrhunderts’, in een ‘Geschichte (Esterreichs und Wiens’ en in ontelbare andere werken. Bizonder interessant is zijn autobiographie ‘Tage und Werke’. Met den kultuurfilosoof hebben wij ons hier niet op te houden alhoewel hij als zoodanig ook in 't buitenland wat te zeggen had. Als lyrieker ontleent hij zijn voorbeelden aan de skalden, de minnezangers, Pindar en Hans Sachs en in zijn ‘Kunstbüchlein’ beveelt hij de tegenwoordig veronachtzaamde Choorliederen en Feesthymnen aan. Als epos-dichter wil hij het volksepos doen herleven en dichtte ‘Prinz Eugen’ een cyklus romancen naar den trant van den Cid, op basis van oostenrijksche volksliederen. Zijn zesdeelig ‘Gôtter- und Heldenbuch’ wil als moderne Homeros de gezamenlijke duitsche sagen in één geheel heropstellen en dit zou, meende hij, de grondslag der duitsche kultuur vormen. Zijn ‘Goldene Legende der Heiligen’ is die van Voragine nagedicht en zijn ‘prosaversuch’ dat heet ‘Hugo
von Burdigal’ naar het fransche dertiende eeuwsch gedicht, wil een modern volksboek zijn. Men ziet het, Kralik staat op de schouders der duitsche romantiek der 19e eeuw en zoekt hare gedachten verder door te zetten. Zijne ‘100 Heimatnovellen’ zijn een navolging der italiaansche novelle maar
| |
| |
lasschen godsdienstige en heimatliche overleveringen in. Als dramaturg beproeft Kralik aansluiting bij de oude mysteriespelen en bij Calderon. Hij wil het oude gewijde spel terug in 't leven roepen, beinvloed daarbij door Wagner. Hij schreef met die bedoeling een groot Kerst- en een Paaschspel ‘Das Mysterium von der Geburt des Heilandes’ en ‘Das Mysterium vom Leben und Sterben des Heilandes’ waarin hij trachtte oude spelen te verwerken. Ook in zijne Calderon-bewerkingen laschte hij koren en muziek in die naar zijn opvatting tot het wezen van het drama behooren. Kralik is niet alleen een uiterst vruchtbaar op alle geestesgebied beslagen schrijver, filosoof, geschiedkundige, politieker, aestheticus, letterkundige, kunst-historicus, muziek-historicus, schilder en komponist, maar hij is voor alles een steeds eigenaardige en altijd grootsche persoonlijkheid. Ziedaar vooral zijne beteekenis voor het katholieke Europa, terwijl hij als dichter, wegens het feit dat hij gekant stond tegen den smaak van zijn tijd en een verganen stijl betrachtte, slechts als een na-loot gewaardeerd wordt. Nochtans stond zijn debuut als lyricus, in het teeken van het door de gebroeders Hart gegrondveste naturalisme en in het eeken van succes.
Een zoo productieve, veelzijdige en grootsche persoonlijkheid die over heel de lijn met een krachtig neen oprukte tegen zijn tijd, moest het middelpunt van een kring, een beweging worden. Kralik werd de hoofdman van den in 1906 gestichten ‘Gralbund’ wiens tijdschrift ‘Der Gral’ Franz Eichert (geb. 1853) sedert 1907 uitgaf. Eichert trad als dichter slechts met lyrische gedichten op en met zijn ‘Streitgedichte’ nam hij onmiddelijk deel aan den politieken strijd der Weensche christelijk-sociale beweging. Hij moet nochtans niet op de eerste plaats bij de politieke, wel bij de religieuse dichters ingerekend worden. Als zoodanig gaf hij met zijne ‘Kreuzliederen’ een stoot aan de godsdienstige lyriek en dwong door de kracht van zijn taal en het moderne van zijn beeldspraak bewondering af. Ik weet niet of van hem gedichten vertaald werden maar stukjes als het volgende verdienen het:
| |
An das kreuz.
Kreuz, o du herrliches, schimmerndes Zeichen,
purpurweintriefender Baum ohne Gleichen!
Hell wie die Sonne strahlt deines Stammes
Schaft vom geheiligten Blute des Lammes.
| |
| |
Feurige Säule, Weltzeiten trennend,
Herwärts den Suchenden leuchtend und brennend;
Rückwarts in Finsternis, abgrundgeboren,
hüllst du den prahlenden Hochmut der Toren.
Markstein der Ewigkeit, Zeitenlos ragend,
Welten erbauend und Welten zerschlagend!
Fackel des Weltenbrands, purpurentglommen
sehn wir im Siegeslauf einstens dich kommen,
Thronend im heiligen lebenden Lichte,
lodernd von Blitzen der Gottesgerichte.
In andere zijner boeken, b.v. den bundel ‘Alpenglühen’ verwoordde de dichter ook andere stemmingen. Hier toont hij zich vol geestdrift over de schoonheid der natuur, den herfst vooral en openbaart zich als fijn voelend mensch. Daarbenevens is Eicherts redaktioneele bedrijvigheid in de ‘Gral’ voor de katholieke literatuur van beteekenis. Als kritikus treedt hij steeds op voor de katholiciteit van een werk en tegen alle verschuchtering in wekte hij het katholiek bewustzijn op en ijverde voor de uitdrukking der katholieke idee in de kunst.
In engen kring scharen zich rond deze twee figuren Josef Seeber, Eduard Hlatky en Karl Domanig. Seeber (1856-1919) openbaarde zich als eposdichter en het epos ‘Der ewige Jude’ maakte opgang. Hij stelt daarin Ahasverus in verband met den Antichrist. Hlatky (1834-1913) werd beroemd door het episch-lyrisch gedicht ‘Weltenmorgen’, een hooggestemde, philosophisch-theologische trilogie die schepping, zondeval en verdrijving der eerste ouders behandelt, nauwkeurig volgens den Bijbel maar zelfstandig van opvatting, bezield van diepe gedachten, wel in die mate dat men het gedicht vergeleken heeft met Dante's komedie. Wat niet weinig zeggen is over dit merkwaardig werk van een zestigjarige van wie het op den hoop toe nog een eersteling was. De derde voorname schrijver uit dezen kring heet Karl Domanig (1851-1913). Dezes beteekenis ligt niet zoozeer in zijne epiek, waarmee hij b.v. in ‘Der Abt von Fiecht’ (vertaald in 't Noorsch!) en in ‘Urn Pulver und Blei’ (episode uit het jaar 1809) aan Adolf Pichler herinnert. Algemeen wordt zijn
| |
| |
trilogie ‘Der Tiroler Freiheitskampf’ die den Tiroolschen opstand behandelt, als zijn beste werk beschouwd. De drie helden, Stkaub, Speckbacher en Andreas Hofer komen in konflikt met hunne natuur en louteren zichzelf. De stijl dezer trilogie is epigoonsch-klassiek. Zelfstandiger is Domanig in zijn verhalen eri gedichten.
Tegenover Kralik en Eichert die beiden aanvoeling hadden met de modernen, Kralik door de formuleering zijner aesthetische inzichten als een protest tegen de hunne, Eichert door in zijn gedichten hun taal over te nemen, zijn Seeber, Hlatky en Domanig in hun houding konservatiever. Dit geldt ook voor den lyrieker Ottokar Kernstock die in zijn krachtige, archaïseerende verzen aansluit bij Victor Scheffel en de meest gelezen oostenrijksche lierdichter is. De lierdichter Br. William (= Anton Muller) voelt moderner. Voor kleurigheid en kracht kan hij tegen hen op maar de onderwerpen van dezen priester zijn godsdienst, heimat en de stof der sagen. Hij zet eenigszins den bewogen stijl van Seeber voort. Den jongen tyroolschen lyrikus kan men beschouwen als volgeling van Br. William mits verscheiden voorbehoud. Zijne profetische taal gebruikt expressionistische kleuren terwijl de Weenenaar Friedrich Schreyvogl door zijn godsdienstige dramas en zijn lyriek familie wordt van Hofmannsthal en Wildgans.
De literatuur van een land kent hoogten en dalen en naast de kwaliteiten wegen ook altijd de kwantiteiten. De moderne tijd krijgt zijn stijl van het dagblad en zoo staat de roman- en novelle-literatuur op den voorgrond in de aandacht van het publiek en vooraan bij den verkoop. Ook de oostenrijksche literatuur kan op dat gebied zich doen gelden en van jaar tot jaar neemt de productie van romans en novellen toe. Ik kon Marie Buol, Seb. Rieger, Jacob Wichner en anderen noemen, maar wijl ik er tot hier toe naar gestreefd heb van de mindere kwaliteit af te zien moet ik dat ook maar op stuk van romans volhouden. Hoog daarboven uit, in de sfeer der groote kunst, rijst Enrica von Handel-Mazzetti (geb. 1871) Enkele harer laatste werken werden in 't Fransch vertaald doch haar voornaamste beteekenis ligt in haar eerste romans. Vooreerst gaf Handel-Mazzetti den roman ‘Meinrad Helmpergers denkwürdiges Jahr’ die verhaalt van een eenvoudig monnik die liefde opvat voor een ketterskindje dat ten slotte katholiek wordt. Met dit oeuvre dat speelt in de 18e eeuw en waarin de groote Leibnitz handelend optreedt, leverde Mazzetti een tot dan toe nooit geleverde proeve van verlevendiging der geschiedenis en openbaarde zich meteen als verbazende dichteres die in 't hart van
| |
| |
kind en monnik even klaar kon lezen. Haar tweede groot werk ‘Jesse und Maria’ beeldt den tijd uit der oostenrijksche tegen-reformatie en den strijd van den protestant Jesse tegen het Mariabeeld op den bedevaartberg Maria Taferl an der Donau. De groote verdienste van dit boek is de volstrekte objectiviteit waardoor protestant en katholiek even liefderijk worden behandeld terwijl toch de katholieke liefde en verdraagzaamheid feestelijk in 't licht worden gesteld. In het uitbeelden van waarlijk eenige priesterfiguren, in de weergave van gerechts- en terechtstellingstooneelen, in de archaiseering der taal toont Mazzetti haar meesterschap. ‘Die arme Margaret’ waarin 't zelfde probleem behandeld wordt en dat Schonherr, zooals gezegd, inspireerde, biedt sporadisch nog grootere verdiensten te waardeeren maar in de groote romantrilogie ‘Stephana Schwertner’ waarin de katholieke geloofsgetrouwheid van een meisje verheerlijkl wordt is de stijl van Handel Mazzetti reeds al te zeer papieren literatuur geworden en deze artistieke daling wordt, dunkt mij, voortgezet in de romans ‘Der deutsche Held’ (speelt in de Napoleontische oorlogen) en ‘Das Rosenwunder’ (waarin de moord op Kotzebue). Hare groote ballade, ‘Deutsches Recht’ zal daarentegen beschouwd worden als eene der krachtigste balladen der jongere duitsche literatuur. Zooals haar gehechtheid aan de oostenrijksche Heimat, landschap en geschiedenis overigens getuigen, behoort Mazzetti's werk tot de richting der Heimatkunst en men mag zeggen dat zij op dit gebied de grootste kunstenares is wier lezerskring zich ver buiten Oostenrijk uitstrekt. Zij is yolks-eposdichteres van grooten stijl voor zoover men dit zijn kan door romankunst. Doordat zij optreedt voor heimat en godsdienst leidt zij de literatuur terug tot haar natuurlijk gebied waarvan zij onder
invloed van naturalisme en impressionisme dreigde af te dwalen. Zij geeft de oostenrijksche literatuur haar autochtoon karakter weder, de harmonie met het land en zijn geschiedenis, met heimat en met godsdienst. Het is geen toeval dat juist de dichters die van uit de katholieke innerlijke levensvolheid hun werk scheppen, vast hangen aan heimat en kultuur. Want het katholicisme bevat wel, gelijk de mathematiek, internationale waarden die boven elke nationale verenging verheven staan, het heeft steeds terzelfdertijd zin en liefde ontwikkeld voor het individueele, het eigenaardige, het eigenlandsche en zich steeds beijverd om zich aan de nationale eigenheden van een volk zoo innig aan te passen als de internationale waarden het dulden.
|
|