| |
| |
| |
Varia.
Redactie Dietsche Warande: Markgravelei, 168, Antwerpen. Beheer: Vlaamsche Boekhandel, naamsche straat 87, Leuven.
* * *
In Toulouse overleed begin Mei, vijftig jaar oud, de landbouw-in-génieur en z.g. wonderdoener Jean Béziat gekend onder den naam van: ‘wonderdoener van Avignonet’; voorheen bestuurder van het dagblad Le Fraterniste.
Wat men ook denken moge over zijn kuren en genezingen, hij was vrijmetselaar en hij hield er stellingen op na, die in strijd zijn met de leer der Kerk en verband hielden met de theosophie en de ‘Christian Science’; zijn genezingen werden uitgespeeld tegen onze mirakelen; hij heeft er velen doen inloopen en heeft heel wat kwaad gesticht.
De onderneming van dezen vrijmetselaar was allereenvoudigst en allernederigst, maar gesteund door het geld van sommige, ongeneesbaarverblinde katholieken, kwam ze door dien steun alle moeilijkheden te boven!......
* * *
Te Parijs stierf op 18 Mei l.l. Lucien Herr die sinds 1864 op de wereld was, waar hij in Altkirch belandde. Hij was bibliothecaris van de Ecole Normale Supérieure, en bestuurder van het Opvoedkundig Museum. Hij werd civiel begraven. Hij is geweest een groot geleerde, een venijnig antimilitarist, een fanatiek antiklerikaal, een vurig socialist; als een ware apostel heeft hij, in zekere mate, zijn geest en zijn mentaliteit in verschillende generaties normalisten doen doordringen. Met zijn vriend Jaurès, heeft hij meegewerkt aan het oprichten van ‘L'Humanité’ die alzoo, dank aan die twee mannen, een soort creatie werd van de school.
Hij heeft eenige werken geschreven, en in ‘La Revue Critique’ van Chuquet, 'n reeks artikels waarin hij - volgens het woord van Jean Guiraud die in ‘La Croix’ van 30 Mei een zeer belangrijk artikel schrijft over Lucien Herr - de boeken afmaakte die hem niet bevielen, hetzij omdat ze zich niet strikt genoeg hielden aan de strenge methoden der Germaansche kritiek, hetzij dat ze nog eenige overblijfsels van het godsdienstig idee bewaard hadden, dat de grond is der fransche traditie.
* * *
| |
| |
Te Menton waar hij op zijn buitengoed den zomer doorbracht, overleed plotseling, 67 jaar oud, de groote Bretoensche dichter en levenskenner Anatole Le Braz. Hij was leeraar aan de Fakulteit van letteren te Rennes, strijdend Bretoen, dichter, verteller en knap romanschrijver. In een van zijn dichtbundels heeft hij geschreven: ‘Je suis un fils des monts adoptés par la mer...’ En inderdaad, in al zijn werken zal men hun dubbele inspiratie, en beider grooten, levendmakenden adem gewaar worden. Maar die bergen zijn de bergen van Cornouaille, die zee is het kanaal van Trégor; evenals Mistral in Provence, wilde Le Braz niets anders kennen en bezingen dan Zijn geboortegrond Bretanje. Die heeft hem trouwens heerlijk geïnspireerd. Van zijn omvangrijk werk als dichter, romanschrijver en folklorist, dient vooral de nadruk gelegd op ‘La Légende de la mort’ waarin, door den mond van de oude weerprofeten van zijn land, gansch het mysterie dat in de diepe, bretoensche ziel besloten ligt, vorm en uitdrukking krijgt. Men voelt er de huivering door heen varen van het hier namaals. En in boeken als: Au pays des pardons, Le sang de la sirène, Le Gardien du feu, Pâques d'Islande, Contes du soleil et de la brume en nog andere, weet hij eveneens met een zeldzaam gelukken, de niet te bepalen bekoorlijkheid op te roepen van dit land met zijn lage muren en strooien daken, en zijn legenden vol mysterie en zijn heivlakten zonder einde. Door de schoonheid van zijn taal, de betoovering van zijn rythme, neemt Anatole Le Braz met glans een eereplaats in, in de rij der grootste bretoensche schrijvers die heeten Chateaubriand, Brizeux, Reded en Villiers de l'Isle-Adam.
* * *
Eenige weken geleden verscheen op de eerste bladzijde der Parijsche dagbladen het doodsbericht van den Eerw. Heer Tauleigne, in leven pastoor van Pontigny, een der grootste geleerden van den tegenwoordigen tijd, in de eigenlijke beteekenis, zijn leven heeft gegeven voor de wetenschap en voor de menschheid. In Frankrijk zelf was hij haast niet gekend, maar in het buitenland werd hij zeer gewaardeerd. In Oktober 1923 nl. kende de Carnegie-stichting van Chicago hem haar prijs toe van 5000 frs. met zilveren medalie. Toen werd er, ook in de fransche bladen, wel even over hem gesproken; maar weldra was er weer rondom hem, opzettelijk of niet: ‘la conspiration du silence’.
In 1870 kwam hij ter wereld in een dorpje in de Cevennen: zijn ouders waren eenvoudige boerenmenschen die maar niet begrijpen konden hoe hun jongen steeds veel meer met machienen bezig was dan met zijn kudde. Want machientjes maakte hij met alles wat hem onder handen viel; dertien jaar oud, maakte hij een photographietoestel met een trommel en de brilglazen van zijn grootmoeder. Het volgend jaar bestudeerde hij heel alleen, zonder leermeester, de wetenschap der electrochimie bij middel van drie oude zuilen door een bediende van P.T.T. aan kant geweten, eenige stukken zink die hij van versleten dakgoten meenam, en wat zuur
| |
| |
dat hij een rondrijzenden vertinner afbedelde. Zijn ouders begrepen eindelijk dat hun jongen niet voor het landleven gemaakt was; zij zonden hem naar het seminarie van Aulenas waar hij professor werd van wetenschappen, en dan, dertig jaar oud, priester en pastoor te lande. Maar in die onbekende eenzaamheid zette hij zijn wetenschappelijke werkzaamheden voort en deed groote ontdekkingen in de toegepaste optica en zuivere klankleer - waar hij o.a. een toestel uitvond met samengeperste lucht, om een concert tot in de fijnste schakeeringen tot op 400 m. afstand te kunnen hooren, - in draadlooze telefonie enz. - Toen de oorlog uitbrak, liet abbé Tauleigne al die werkzaamheden varen om zich enkel nog bezig te houden met proefnemingen die ten doel hadden een kogel te localiseeren in het lichaam van een gekwetste: Zeer moeilijke taak, waarbij men 80 ten honderd mislukkingen moest boeken. Die proefnemingen deed hij op zijn eigen lichaam; hij slokte loodhagel in, en met zijn toestel van radioscopie volgde hij den tocht van dat moordend tuig doorheen zijn organisme. Jaren lang zette hij die proefnemingen voort. Men maakte er hem opmerkzaam op, dat hij zijn leven verkortte. ‘Ik hoop dat God het mij vergeven zal’ zei hij. Hij wist dat, door alzoo voor de heelkundigen het zoeken en peilen te vergemakkelijken, hij duizenden levens zou redden en het lijden der gekwetsten ontzettend verkorten. Maar... van de Xstralen maakt men niet straffeloos misbruik. De huidontsteking verslond hem bij stukken en brokken; eerst verbrandden zijn handen, daarna zijn rechter arm, dan zijn nieren; hij verloor zijn tanden en een oog, totdat hij eindelijk bezweek. Zal het Fransche Gouvernement nu wellicht op zijn grafsteen het kruis hangen van het Eerelegioen? Wij christenen buigen eerbiedig voor dezen martelaar, en bidden tot den heiligen priester die voor alles wilde zijn: een waar leerling van Hem die gezegd heeft: Ik geef mijn leven voor mijn schapen.
* * *
De ‘prix de la Renaissance’ werd op 26 April van dit jaar toegekend aan Emile Zavie voor zijn roman: ‘La maison des trois fiancées’. Deze Emile Zavie, geboren te Dié in 1884, is journalist en romanschrijver, die den oorlog heeft moeten meemaken in de loopgrachten, waar hij krijgsgevangen werd en naar Duitschland gevoerd; hij wist er te ontsnappen en kwam over Zwitserland terug in zijn heimat. Werd daarna herhaaldelijk belast met belangrijke zendingen naar Algiers, Tunis en het Russisch front. Met een gezondheidsdienst landde hij in Arkangel juist op het oogenblik dat Kerensky de baan moest ruimen voor Lenine. Zijn terugkomst door Perzië, Caucasië, Syrië en Egypte was uiterst bewogen en tragisch. 'T is deze terugkomst, die door Zavie in zijn nu bekroonden roman verhaald wordt. 'T is een zeer belangrijk verhaal - 357 dicht bedrukte bladzijden - uiterst leerrijk voor wat aangaat de russische ziel, en dat men leest als de meest spannende avonturen-roman; wel hier en daar iets of
| |
| |
wat ‘shocking’ maar voor de meesten toch zeer goed leesbaar en belangwekkend. - Nog eenige andere, eveneens zeer belangrijke werken van Emile Zavie danken hun ontstaan aan de schilderachtige en fel bewogen omzwervingen van hun schrijver, o.a.: D'Arkhangel au golfe Persique, - Les beaux soirs de l'Iran, - Poutnick le proscrit, - Sous les murs de Bagdad enz. maar eenige zijn zeer aanstootelijk.
* * *
Een jaarlijksche prijs van de ‘Vignes de France’ ten beloope van 10.000 frank, werd ingesteld door de Uitvoercommissie der fransche wijnen met het doel een aanmoediging te verschaffen aan een schrijver wiens talent er het meest toe heeft bijgedragen de sterke en bekoorlijke deugden te doen liefhebben van het fransche karakter en van den franschen grond. Op 28 April van dit jaar werd die prijs voor het eerst toegekend aan Raoul Ponchon, dichter van ‘La Muse au cabaret’ sinds 1924 lid der Académie Goncourt.
Denzelfden dag werd de engelsche ‘Prix Femina’ (stichting North-chiffe-Bookman) toegewezen aan Mevr. Marion Gilbert voor haar smerig-boosaardigen roman: ‘Le Joug’
* * *
In de eerste dagen van Juni had er te Parijs wederom een zeer belangrijke verkoop plaats, nl. die van de beroemde kollectie Dutasta. Den eersten dag werden de prenten en platen onder den hamer gebracht, en daarna eenige kunstvoorwerpen: alles ging voor fabelachtige prijzen aan den man; dien eersten dag werd voor ruim vijf millioen verkocht. Zoo werd de prachtige afdruk van de ‘Deux baisers’ van Debucourt, die Dutasta destijds voor 150.000 fr. had aangekocht, nu het eigendom van Daulos voor de som van 510.000 fr. wat de rekord-prijs is voor een prent der 18e eeuw. Andere werken van denzelfden meester werden eveneens ‘nog al duur’ betaald: 110.000 fr. voor ‘Le menuet de la mariée’ en ‘La Noce au château’ 120.000 fr. voor ‘La Rose et La Main; 71.000 fr. voor ‘La Promenade publique’. - Voor de tableaux gingen de prijzen nog veel hooger; het klein ‘Portrait d'Hérault de Séchelles enfant’ van Drouais, dat in Juni 1922 door Dutasta werd aangekocht voor 97.000 fr. bracht nu op 435.000 fr. Het ‘Portrait du comte de Nogent’ dat op 500.000 fr. werd geschat, is na harden strijd toegewezen aan E. Jonas voor 601.000 fr. Het voornaamste stuk echter van deze reeks was het prachtige portret (in pastelteekening) van ‘Mme Rouillé de L'Estang’ door La Tour dat, op 800.000 fr. geschat, en door een naamloozen kooper - voor een vreemdeling - werd opgedreven tot de duizelingwekkende som van een millioen. Bij den verkoop Duplessis-Bellière op ii Mei 1897 had dit welbekend werk 31.550 fr. opgebracht, en bij den verkoop Bardac in 1920 ging het van de hand voor 363.000 fr. - ‘Le Sacrifice de la Rose’
van Fragonard vond een kooper voor 200.000 fr.
| |
| |
Den tweeden dag kwamen de meubels en tapijtwerken aan de beurt; de betaalde prijzen waren nog heel wat gekker dan daags te voren. Het mooie huisraad van den hertog van Hamilton dat bij den verkoop van lord Leconfield in 1923 - het pond sterling stond toen aan 80 fr. - 700.000 fr. had opgebracht, is nu door Stettiner aangekocht voor 1.230.000 fr. Vijftien verschillende meubelstukken gingen elk voor meer dan 100.000 fr. en verschillende ervan voor meer dan 300.000; de bekende damesschrijftafel van Van den Cruse bracht 585.000 fr. op. En een Zuid-Amerikaansch kunstliefhebber, Ortez, ging heen met het groote tapijtwerk van Beauvais ‘l'Opérateur ou la Curiosité’ voor de som van 1.652.000 frank. Hoeveel Dutasta ervoor betaald had weet men niet, doch nog geen drie jaar geleden, Was de tapisserie aan een Parijschen liefhebber aangeboden voor 650.000 fr. Voor 440.000 fr. werd d'Hennequeville de gelukkige bezitter van ‘L'enlèvement de Proserpine’ van dezelfde manufactuur en Le Prince en voyage - chineesch tapijtwerk - bracht 321.000 fr. op. - De totale verkoop heeft niet minder dan 16.136.poo fr. opgebracht.
* * *
In Barcelona stierf onlangs doctor Ramon Turro de bekende catalaansche philosoof. Nog jong, diskuteerde hij reeds over philosofie met Joaquins Ruyra: samenspraken tusschen een leerling van Sint Franciskus en een volgeling van Sint Thomas. De jonge Ruyra werd de schrijver van ‘Les choses bénignes’ en Ramon Turro van ‘Les origines de la connaissance’. Geneesheer van zijn ambt, lid van de Academie van geneeskunde in Spanje en van verschillende buitenlandsche geleerde genootschappen - vooral fransche - begon professor Turro naam te maken als wijsgeer. Zijn ‘philosophie critique’ werd bij haar verschijnen bij het groote publiek ingeleid door een merkwaardige studie van Joaquin Pellicena - sindsdien, bestuurder geworden van het groote catalaansch dagblad La Vue de Catalunya - in welke studie de substantie van Turro's ideeën is samengevat. Zijn afkeer voor het subjectivisme komt reeds duidelijk aan het licht. Toen hij daarna zich met physio- en bacteriologie ging bezighouden, verwaarloosde hij, in schijn althans, de wijsbegeerte, doch in feite bezorgde hij haar een onwankelbaren grondslag en een onuitputtelijk levensmiddel. Al heel gauw kwam hij naar zijn geliefde studie terug en publiceerde: ‘La genèse psychologique de la douleur et du plaisir’. In 1916 verscheen zijn ‘Méthode objective’ in de Revue philosophique van Théodule Ribot. In 1920 gaf Le Journal de Psychologie, de fransche vertaling van zijn ‘Origine des représentations de l'espace tactile’. Een van zijn merkwaardigste werken is geweest: Dialogues sur les choses d'art et de science’ verleden jaar door de hoogstaande en graag gelezen ‘Revista de Catalunya’ publiek gemaakt. Niettegenstaande zijn hoogen
leeftijd, waren zijn oordeelen altijd even jong. In geneeskunde zag en wist hij heel veel door intuïtie. Maar, man der wetenschap voor wien het feit alleen bewijskracht heeft, bleef hij, in wijsbegeerte, een onvermoeid strijder. Zijn hoofdwerk hier- | |
| |
omtrent is zijn: ‘Criteriologie de Jaime Balmès’ waarin hij Kant's théorie der kennis bestrijdt. Hij verdedigde altijd het objectivisme van Aristoteles, en stond steeds gekant tegen het subjectivisme der duitsche leer. Daardoor heeft hij zich vooral in Frankrijk ontelbaar veel vrienden aangeworven, en wordt er zijn verlies zeer scherp gevoeld.
WAT BEROEMDE MANNEN HET LIEFSTE ATEN. - Van Karel den Groote wordt gemeld, dat hij een groot vriend was van gebraden vleesch, vooral wildbraad, terwijl Torquato Tasso een liefhebber was van zoete, ingemaakte vruchten, marsepijn enz., zelfs salade at hij met suiker. Melanchton was in zijn jeugd dol op gerstesoep en gaf in Tübingen, waar hij studeerde, voor een bordje van zulke soep, dikwijls zijn portie vleesch weg. Hendrik IV van Frankrijk was een groot, zelfs dikwijls onmatig liefhebber van oesters en meloenen, terwijl Karel VII van Zweden aan een boterham de voorkeur gaf boven alle lekkernijen. Frederik de Groote, Napoleon en Voltaire waren onvermoeide koffiedrinkers, terwijl bovendien de lievelingskost van Frederik den Groote een koek was van geroosterde gerst. Lessing hield het meest van linzen, terwijl Klopstock dol was op wijndruiven. Buitendien hield hij nog veel van pastei, snoek en gerookt vleesch met erwten. Kants lievelingsgerechten waren: linzenpap, pudding met spek, Pommersche speltpudding, pudding van witte erwten met zwijnspoot en gedroogd fruit. Schiller was dol op ham, terwijl Kielang veel hield van koek en zoet. Matthison hield het meest van erwten, witte boonen en pekelvleesch, P.C. Hooft van fruit, Vondel van gebraden konijnen, Musschenbroek van visch met azijn, Jacob van Lennep van beschuit met kaas en roggebrood.
* * *
DE STATEN VAN AMERIKA. - De oorsprong der namen van staten in de Amerikaansche Unie is als volgt:
Maine, heet naar de provincie Maine in Frankrijk en werd zoo genoemd als een beleefdheid jegens de vrouw van Karel I, Henriette.
New-Hampshire heet naar Hampshire in Engeland.
Vermont naar de Groene Bergen (Vert mont).
Massachusetts beteekent in de Indiaansche taal ‘het land om de groote heuvels’.
Rhode Island heeft zijn naam te danken aan de onderstelde gelijkenis van dit eiland met Rhodes in de Levant.
Connecticut werd oorspronkelijk Quon-eh-ta-cut gespeld en beteekent ‘lange rivier’.
New-York werd zoo genaamd als een hulde van den hertog van York wiens broeder Karel II hem dit gebied afstond.
New-Jersey werd door een van zijn oorspronkelijke bezitters sir George Caster, genoemd naar het eiland Jersey in het kanaal, waarvan hij gouverneur was.
| |
| |
Pennsylvania ontleent zijn naam van William Penn, den bekenden voorganger der kwakers, en het woord sylvania, dat woud beteekent.
Delaware heet naar Thomas West, Lord de la Warre, Gouverneur van Virginia.
Maryland heet naar de vrouw van Karel I, Henriëtte Maria.
Virginia heet naar Elisabeth, de maagdelijke koningin (Virgin queen).
De Carolina's dragen dien naam ter eere van Karel I en Georgia van George II.
Florida ontleent zijn naam aan Casqua de Flores of bloemenfeest.
Alabama is van het grieksch afgeleid en beteekent: ‘Land der rust.’
Louisiana heeft Lodewijk XIV tot peet.
Mississipi draagt de naam van de groote rivier en beteekent in den Natsche tongval ‘De vader der wateren’.
Arkansas is afgeleid van het Indiaansche woord Kansas ‘Rookend water’ met het fransch voorvoegsel arc - boog.
Tenessee is een Indiaansche naam en beteekent: ‘De rivier met een grooten bocht’.
Kentucky is eveneens een Indische naam en beteekent: ‘Aan het hoofd der rivier’.
Ohio is de Shaunee'sche benaming voor de ‘schoone rivier’.
Michigan dankt zijn naam aan het meer en beteekent in het indiaansch ‘fuik’ waarvan het meer den vorm heeft.
Indiana heet heel eenvoudig naar de Indianen.
Illinois' naam is afgeleid van het Indische woord Illini’ ‘mannen en het toevoegsel ois - stam.
Wisconsin, zegt men, beteekent in het Indiaansch een wild, stroomend kanaal.
Missouri wil in het Indiaansch modderig zeggen, een toespeling op de smerigheid der Missouri-rivier.
Kansas is in 't Indiaansch gelijk wij boven reeds zeiden, ‘rookend water’.
Iowa beteekent in het Indiaansch ‘de Suffen’ en Minnesota ‘een wolkig water’.
* * *
DE ZIEL VAN MOSKOU. - Het Kremlin, zegt een Russisch schrijver, is het hart en de ziel van Moskou, zooals Moskou het hart en de ziel van Rusland is. Het bestaan van deze citadel dagteekent van 1367. Zij is omringd door een anderhalve mijl langen muur, die van twaalf tot zestien voet dik en op sommige plaatsen vijftig voet hoog is. Deze burcht bevat een schat van historische merkwaardigheden - de graven der oude Czaren, keizerlijke paleizen, eene menigte kerken en kloosters, een arsenaal, het senaatsgebouw en verschillende gedenkteekenen. Van de 32 kerken uit het Kremlin is die van den Heiligen Basilius de schoonste. Deze bevat 20 torens en koepeldaken van verschillenden vorm en grootte, in
| |
| |
allerlei kleuren geschilderd. De kerk werd gebouwd door Iwan den Verschrikkelijke, die zoozeer met den tempel was ingenomen, dat hij den bouwmeester de oogen liet uitsteken, om hem te verhinderen een tweede kunstwerk van dien aard te ontwerpen.
Onder de torens van het Kremlin is die van Iwan de opmerkelijkste. Zijn spits verheft zich meer dan 200 voet in de lucht en hij bevat meer dan 40 klokken, terwijl een groot kruis uit het koepeldak oprijst. Dit kruis werd door Napoleon naar beneden gehaald, die het als een zegeteeken mede naar Parijs wilde nemen. Maar het is nog in het Kremlin.
In de kathedraal van de Onbevlekte Ontvangenis, die in 1325 gebouwd werd, had de kroning der Czaren plaats. Dit gebouw is met kwistige weelde en pracht versierd. Behalve met tal van schilderijen, zijn de muren bedekt met 249 levensgroote beelden, 2066 afbeeldsels in basrelief, alsmede ontelbare engelenkopjes en borstbeelden van apostelen, heiligen, martelaren, vorsten, vorstinnen en aartsvaders. De geheele kerk is van binnen verguld en wanneer men haar binnentreedt, wordt men duizelig door het schitteren van het goud. De groote bijbel, een geschenk van de moeder van Peter den Groote, is zoo zwaar met goud beladen, dat twee mannen dien nauwelijks kunnen dragen. De band is versierd met meer dan een duim lange smaragden. Er is ook een kroon van massief zilver, die midden in de kerk hangt, 48 candelabers, elk uit één stuk, die 2000 pond zwaar zijn.
|
|