| |
| |
| |
Broeder Francesco.
door Hilarion Thans O.F.M.
Plaats: rieten hut tegen de steunmuren van San-Damiano, het Clarissenklooster, aangebouwd.
Tijd: Zomer t225 - in den nanacht.
Personen: Francesco, |
Leone, |
Elia, |
een engel. |
| |
Eerste Tooneel.
(Ter zijde bij't voorplan, een dik strooleger: zoo geschikt dat Francesco er op ligt, half opgericht. Het midden van zijn handen en voeten is met witte windselkens omwonden, waarop helroode bloedvlekken de plaats der kruiswonden aanduiden. Hij schijnt koortsig en afgemat. Hij spreekt, in dit tooneel, zeer traag en als kreunend, om te beginnen. Naarmate zijn lied vordert, wint zijn stem bij in klem en geluid. Tusschen de strofen door, aanhoudend, hoog, vaag, en gedragen, de psalmzang der Clarissen, die de Lauden zingen. - Het is nog donker; zeer traag zal de schemer doorbreken.)
De liefde heeft me in een vuur geworpen.
De liefde wierp me in een laaiend vuur.
Ze wierp me in een oven van liefde.
Mijn jonge bruidegom, het Lam,
stak me den trouwring aan den vinger.
Dan sloot hij mij op in zijn gevang,
en stootte mij zijn lans in 't hart:
het spleet uiteen van den stoot.
Hij spleet mijn hart, en mijn lichaam bezweek.
De gepénde pijlen die hij schoot,
ze brandden mij kwetsuren van vuur;
| |
| |
den vrede heeft hij in oorlog verkeerd:
nù moet ik sterven van zoetheid.
Ik sterf van zoetheid. Verwondert u niet:
Hij stak met de lans der liefde.
Het ijzer is honderd vademen lang,
honderd vademen breed: het sneed dóór en dóór.
Zijn spiesen vielen zoo dicht, zoo dicht
Ik kon niet meer, ik stierf ervan.
Toen greep ik een schild - maar het baatte niet.
Zóó sterk was de arm die de speren wierp:
mijn lichaam is gansch gebroken!
Hij drilde zóó forsch de scherpe speer,
dat mijn schild me niet langer beschutten kon.
Om de dood te ontkomen riep ik luid:
Ge schendt de wetten van 't tweegevecht!
Maar hij spande machtig een krijgslorment:
Hij wierp me met steenen in lood gevat,
en elke blok woog wel duizend pond.
Ze gierden op mij als een hagel neer;
ik kon ze niet tellen, zóó zwaar de zwerm
en niet één of hij trof zijn doel.
Niet één miste doel: zóó zuiver zijn schot.
Ik smakte op den grond en bewoog niet meer.
Geradbraakt was ik in al mijn leên;
Ik lag: bewusteloos, - dood!
Ik lag voor dood - maar als een die den dood
stierf door 't geweld van zijn vreugd.
En toen ik mijn zinnen hernomen had
stond ik zóó sterk, dat ik wakker schreed
ópwaarts naar 't hemelsche hof.
Naar 't hemelsche hof, en ik wapende mij;
ik daagde Kristus ten tweekamp uit.
In zijn eigen hamei, daar randde ik hem aan:
ik nam wraak over al mijn wonden
Ik nam mijn wraak, en sloot een verdrag.
Want van den beginne heeft Kristus mij
met onuitsprèèklijke liefde bemind:
en mijn hart overstroomt van zijn troost.
| |
| |
De liefde heeft me in een vuur geworpen.
De liefde wierp me in een gloeiend vuur.
Ze wierp me in den oven der liefde.
| |
Tweede Tooneel.
Francesco - Leone.
Hadt ge 't weerom over de liefde, broeder Francesco?
Waarvan zou ik spreken? Nu met den dag
ik klaarder zie hoe de Liefde
in den hemel is, en de wereld dóór,
(Leone zet zich, naar Francesco gekeerd, op een blok)
Als blinden gaan we dit leven in,
en zien niet het heilige licht
waaruit we komen, waarheen we gaan
en dat heel ons wezen doordringt.
Was het de liefde, de liefde niet
die mij vervolgde, die mij opriep uit
den dwazen roes mijner ijdele jeugd
en mij uitkleedde naakt als de Heer!
Dit deed ze u doen op deze plek
En was zij het niet die tot me sprak
door de woorden van 't Evangelie,
zoodat ik, plots, hare paden zag
en opsprong om haar te volgen?
Gij rende op haar spoor, en ge trokt ons mee:
wij ook lieten alles om lichter te loopen!
De liefde! Ze had ons dronken gemaakt
zoodat we al zingende gingen
tot de menschen uit, en we hieven ze hóóg
uit hebzucht en haat, tot haar vrede.
| |
| |
Zij was het die u opjoeg en dreef
om voor Haar uw leven te geven.
Zij staalde uw wil, en omgordde u met kracht,
in uw strijd voor Mevrouwe de armoe.
Ze deed mij klimmen, de wereld uit,
op den eenzamen top van La Verna.
dààr zag ik van aanschijn tot aanschijn haar,
en bevond mij omvormd in haar wezen!
(Op de knieën vallend)
Och! laat me, broeder Francesco, laat
uw vriend en uw vader, z'n lippen
op de wonden drukken die Kristus u sloeg
in het fel geweld zijner liefde!
(Hij legt zijn mond aan Francesco's linkerzijde)
| |
Derde Tooneel.
De Vorigen - Elia.
(Lichtelijk misnoegd)
Welhoe, broeder Leone, gij hier? Weet ge dat de broeders, bij O.L.V. ter Engelen, op u wachten voor de vroegmis?
Vergeef me, broeder Elia! Maar èven liep ik tot hierover, om me te vergewissen hoe 't met broeder Francesco was gesteld.
Daar heb ik me, eerst van allen, over te bekommeren, broeder Leone. Haast u naar Portiuncula (Leone, na een diepen blik op Francesco, af)
(Tot Francesco) Wel, broeder Francesco, hoe is de nacht voorbijgegaan?
Is de nacht voorbij, broeder Elia?
(Uitkijkend)
Halverwege den groenen heuvel, heft Assisi haar wallen en torens in den dageraad.
| |
| |
(Langzaam de hand heffend in de richting waar Elia uitkijkt)
Gezegend zij Assisi van den Heer!
Want deze stad heeft Hij verkoren,
om een woon te zijn en een vaderland
van wie Hem in waarheid erkennen,
en glorie geven zijn Heiligen naam!
Wèl hebben de burgers en de broeders Gods zegen noodig, broeder Francesco....
Maar hoe was de nacht?
Kristus voltrekt z'n lijden in mijn lichaam, en door m'n ziel woedt de vlam zijner Liefde.
Dus niet veel geslapen? En de ratten, hebben die u ten minste met rust gelaten?
(Glimlachend)
Dat zijn de kleine handlangers van den duivel, die uit m'n vleesch de laatste sporen der zonde wegbijten.
We moeten daar absoluut iets tegen vinden. - Ik zal er met zuster Clara over spreken. -
Weet ge, broeder Francesco, dat zuster Clara u een speciaal schoeisel heeft gevlochten, dat u, ondanks de punten der nagels dóór uw voeten, nog zal toelaten te gaan?
Zou ik nog lang moeten meegaan, broeder Elia? Ik wensch ontbonden te worden, en met Kristus te zijn.
Ik dacht dat de spreuk der heiligen was: non recuso laborem: ik weiger den arbeid niet.
O! indien God het wilde! Nóg ging ik naar de melaatschen uit, als over twintig jaren. Nog liep ik zingend de dorpen af, en sprak tot de menschen in 't veld. Maar m'n oogen zijn duister, m'n stem is gebroken, en m'n hart... (Legt pijnlijk de hand op de gewonde zijde, een hoestbui grijpt hem aan). Ik kan nog enkel maar lijden en boeten.
| |
| |
Ge zijt erg verzwakt, broeder Francesco. Ik zal zuster Clara vragen iets gansch bezonders voor u gereed te maken. Eieren...
Mijn lichaam behoeft zoo weinig, maar mijn ziel is in grooten nood. Daar zingt en daar schrijnt en daar juicht iets in mij; liefde en verlangen schreien in mij: zang en muziek kan alleen me verlichten... Kan broeder Pacifico niet komen met z'n viool?
Nù muziek, broeder Francesco! Zóó vroeg al! Wat gaan de menschen denken, die langs hier naar hun velden gaan? Een aardige heilige, zouden ze zeggen, die in plaats van te bidden dansdeuntjes hoort!
Later in den dag, misschien... Op den middag of zoo, als de baan verlaten ligt...
Rust liever nog wat uit, terwijl ik, onder de gezongen Mis der zusters, een aanspraak ga houden. Aanstonds daarna ben ik hier.
(Af)
| |
Vierde Tooneel.
Francesco - Een Engel.
Alles gelijk Gij wilt, mijn God... Maar voor mij is gebed altijd zang geweest. Wanneer gaf mijn ziel zich vollediger heen, dan in èèn kreet, een gulpende lied. Vloeide ze niet steeds als water voor U uit in een melodie, waarin ze, zonder woorden, haar overstelpende liefde verschreide?
(Een witte, gevleugelde, liefst volwassene, engel treedt binnen. Hij zet zich waar Leone zat. Hij begint, eerst heel zacht, dan voller, dringerder tonen uit een snaartuig te halen. Francesco luistert, verrukt. Als in de teekening van Kunz bedekt hij z'n aangezicht met zijn handen. Zachter sterft de hemelwijs uit. De engel verdwijnt. Francesco ontdekt zijn betraand maar zalig gelaat. Alsof de deur der kapel openging hoort men duidelijk de priester zingen: Gloria in excelsis Deo! Hooge stemmen zetten het hymne voort, maar de deur gaat weer toe, en de stemmen verdooven. De zon vervult eensklaps heel de hut met verblindend licht en Francesco opstaande van zijn leger, zijn blinde oogen naar den dag, zingt zijn zonnelied)
Allerhoogste, Almachtige, goede Heer
U alleen hoort de glorie, alle zegen en eer.
U alleen moet men prijzen en roemen
| |
| |
dien geen mensch is waardig te noemen!
Om alle Uwe schepselen, Heer, wees geloofd!
Maar vooral om Vrouw zon, die met stralend hoofd
ons den dageraad brengt en het klare licht.
Zij is schoon en schittrend van aangezicht,
en getuigt, o mijn God, van Uw macht!
Wees geloofd, o Heer, om zuster de maan,
om alle de sterren die stralend staan
aan den hemel, waar Ge ze in heldre pracht
te flonkren hangt in den nacht.
Om broeder de wind, wees gezegend, Heer!
Om wolken en open lucht, alle weër
waaronder Uw schepselen leven.
Geloofd moet Ge, Heer, om het water zijn:
onze needrige zuster, kostbaar en rein,
door U ten gebruike ons gegeven.
Ook om broeder vuur zij geprezen Uw naam;
met hem, o Heer, verlicht Ge den nacht.
Hij is helder, Heer, hij is aangenaam, -
en ongetemd in zijn kracht.
Geloofd zijt Ge, Heer, voor ons moeder goed:
zuster aarde! - Zij is 't die ons draagt en voedt,
en mildelijk schenkt allerhande gewas:
bonte bloemen, vruchten en gras.
Looft en zegent den Heer, en Hem dank gezeid
O! dient Hem in diepe ootmoedigheid.
(Uit de kapel waait weer plots de zang over): Sanctus! Sanctus! Sanctus!
(Francesco, de armen uitgestrekt, staart in extaze naar den hemel.)
Gordijn.
|
-
voetnoot(1)
- Het heele spel is intusschen verschenen ter Sint-Franciscus drukkerij, Carmelie tenstraat 4, Mechelen. Per post 7.40 fr.
|