Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926
(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 681]
| |
Een satirisch verhaal van den Guldensporenslag.
| |
[pagina 682]
| |
Royal Society of Litterature van Londen,Ga naar voetnoot(1) naar een onvolledig handschrift berustend in het British Museum. De tekst brak af in 1404. Bij het opmaken van den inventaris der handschriften in 't bezit van den hertog van Rutland, in Belvoir castle, kwam het overige aan den dag. De volledige kronijk werd toen in 1885 uitgegeven door Sir Edward Maunde Thompson.Ga naar voetnoot(2) Deze kronijk geeft in hoofdzaak verslag over de wisselvallige levensomstandigheden van den schrijver,Ga naar voetnoot(3) Adam van Usk. Te Usk in Monmouthshire geboren omstreeks 1352, bekleedde hij reeds, priester zijnde, in 1387 te Oxford een professoraat. Daarna vervulde hij nog verscheidene openbare en geestelijke ambten, werd in politieke twisten gewikkeld en moest de wijk nemen voor de verbolgenheid van Hendrik IV. In Februari 1402 begaf hij zich naar Rome en werd door den Paus met groote vriendschap ontvangen. Ten slotte werd het lot hem daar ook ongunstig, want Hendrik IV wilde hem niet toelaten tot de hooge geestelijke ambten waartoe de Paus hem aanwees. Op 18 Juni 1406 vertrok hij uit Rome terug naar zijn vaderland. Hij kwam echter eerst naar Brugge waar hij hoopte invloedrijke personen van het Engelsche hof te ontmoeten die hem den terugkeer zouden mogelijk maken. Tijdens zijn verblijf aldaar ontmoette hij inderdaad de earl of Northumberland en Lord Bardolf. De eerste was gelogeerd in de abdij van Eeckhout: St. BartholomeusGa naar voetnoot(4), en het is uit de Chronyken dier abdij dat Adam van Usk het verhaal van den Guldensporenslag copieerde dat we hier bespreken willen. Omtrent den datum van dit relaas hebben we dus enkel de getuigenis van Adam van Usk zelf: ‘Et in dicti monasterii cronicis hoe quod sequitur, in derisum Francorum, quia per Flandenses alias devictorum, compositum invent’Ga naar voetnoot(5) Ze dateert dus van vóór 1406 en is hoogstwaarschijnlijk veertien- | |
[pagina 683]
| |
deeuwsch. Over den schrijver kunnen we enkel gissen dat hij een monnik van St. Bertolfs abdij was.Ga naar voetnoot(1)
Welk is de beteekenis van dit verhaal? Het bevat een uiteenzetting van den Guldensporenslag, samengesteld uit verdraaide citaten uit de Evangeliën en uit den Bijbel. Het levert ons een mooi voorbeeld van Vlaamschen humor uit de Middeleeuwen.
Wie zich ergert aan het lezen van parodies op bijbelsche en evangelische teksten, moet, naar den raad van Prof. HuizingaGa naar voetnoot(2) niet aan de lectuur van Middeleeuwsche literatuur beginnen. Zoo dikwijls worden daar oneerbiedige en zeer familiaire analogieën aangewend om wereldsche en uiterst banale gebeurtenissen te commenteeren. De vrome literatuur dier dagen behandelt Jezus' menschwording in den toon van een burgerlijke vrijagie. Gedenk de wijze waarop God de Zoon God den Vader toespreekt in een XVeeuwsch werk: ‘S'il teplaist, je me mariray et auray grant foueson d'enfam et de familie.’Ga naar voetnoot(3)
Gebruik van kerkelijke motieven in burgerlijke literatuur en zelfs in erotische, is dus geen zeldzaamheid.Ga naar voetnoot(4)
Directe navolging van heilige teksten wordt eveneens vaak aangetroffen. Men kent o.m. verschillende vormen van het ‘Geld-evangelie’, parodiëen op kerkelijke gebeden en op deelen uit het Evangelie en uit de Epistels.Ga naar voetnoot(5) Dat de parodie op den Guldensporenslag geen aanstoot verwekte blijkt wel uit het feit dat ze aan een voornaam geestelijke als Adam | |
[pagina 684]
| |
van Usk in het klooster van Eeckhout getoond werd als een plezierig curiosum en hij zich zelfs de moeite getroost heeft ze te copieeren. Welk is nu de eigenaardige inhoud van de Passio Francorum, secundum Flemingos? De korting van Frankrijk, Philips de Schoone roept zijn hovelingen bijeen en vraagt hun wie graaf van Vlaanderen is. Als trouwe dienaar vleit de kanselier Flotte zijn meester en zegt ‘Gij zijt het, heer.’ Boden worden naar Vlaanderen gezonden om het tot onderwerping te brengen met het argument dat elk rijk dat in zichzelf verdeeld is moet te niet gaan. Aangezien Vlaanderen een deel van Frankrijk is moet het dus zoo wijs zijn één rijk uit te maken met het moederland. De Vlamingen weigeren echter in evangelische bewoordingen. Ze hebben steden gebouwd en deze versterkt: de korting is niet de goede herder die allen tot één kudde verzamelen zal, eerder de wolf die komt om te verscheuren. De korting, verbolgen om het antwoord, roept de graaf van Artois en beveelt hem met zijn troepen naar Vlaanderen op de rukken. Daar ontmoet de graaf Pieter de Coninck en er ontspint zich een gesprek tusschen deze twee dat van een primitieve en intense comische kracht is. De Coninck vraagt: Wie zijt gij? en de graaf antwoordt ‘Je Ie suis. Wie zijt gij die me ondervraagt?’ - De Coninck repliceert dan nuchter ‘Sum ego’. Het is in alle punten de juiste weergave van een scène uit het Antwerpsche poppenspel. Na dit gesprek wordt d'Artois door De Coninck gedood. De kanselier Petrus Flotte ondergaat, door zijn handen, hetzelfde lot. Na den slag, komen de Vlamingen bijeen en hunne overwegingen zijn vol galgenhumor. Ze spreken de gesneuvelde Franschen aldus toe. ‘Slaap nu en rust. De geest is snel maar waarlijk het vleesch is zwak en ellendig.’ Vóór dat de Vlamingen de dooden begraven, wil De Coninck dat de gesneuvelden geteekend worden op het voorhoofd. Zoo vindt de schrijver aanleiding om een zeer fantastisch cijfer der Fransche verliezen op te geven: hij bereikt een totaal van 240.000 man. De parodie, afgezien van de oneerbiedigheid tegenover de teksten, heeft hare verdiensten. De teksten zijn handig aangebracht en dikwijls bepaald geestig. De satire op de politiek van Philips de Schoone is hartstochtelijk en blijkbaar heel juist. Groote kennis der toestanden blijkt wel niet uit den tekst, maar de hoofdpersonen, d'Artois en Pierre Flotte, zijn goed gekenschetst. In zijn geheel, verdient het verhaal onze aandacht zoowel van folkloristisch-literair als, bijkomstig, van historisch standpunt uit. Londen, 20 Januari 1926. | |
[pagina 685]
| |
Passio Francorum, secundum Flemingos.In ilio tempore Philippus, rex Francorum, convocatis discipulis suis, secreto ait illis: ‘Quern dicunt homines esse comitem Flandrie?’ At illi dixerunt: ‘Alii Carolum,Ga naar voetnoot(1) alii Lodewycum,Ga naar voetnoot(2) aut unum ex prophanis.’ Dixit iterum eis rex: ‘Vos autem quem me esse dicitis?’ Unus ex eis, nomine Petrus Flot,Ga naar voetnoot(3) consilio accepte a Carolo,Ga naar voetnoot(4) dixit: ‘Domine, tu es rex Flandrie.’ Dixit ergo ei rex: ‘Beatus es tu, Petre, quia caro et sanguis non revelabit tibi, sed frater meus qui est infelix. Et ego dico tibi quia tu es Petrus, et super hanc petram edificabo consilium meum, et tibi dabo claves regni mei in Flandria; et quodcumque ligaveris erit ingratum Dei celi.’ Rex vero, vocatis nundis, duxit eis: ‘Euntes in Flandriam, diate Flemyngis: ‘Omne regnum in se divisum desolabitur, et domus supra domum cadet; si ergo a regno meo divisi fuerint, domos eorum demolliar, gladium meum vibrabo, et potestas mea regia subjugabit eos, aut in mari, terram de eis mundando, ipsos fugere compellet. Congregaboque eos, quemadmodum gallina congregat pullos sub alis, et fiet unum ovile et unus pastor’.Ga naar voetnoot(5) At illi, venientes in Flandriam, sicut rex precepit, Flemyngis dixerunt. Ac Flemyngi, respondentes et singula singulis reddentes, dixerunt: ‘Civitates et opida gloriose construximus. Rex vester non pastor sed podus lupus dicendus est, quia vult oves devorari et lupo subici. Et, cum boves non sumus, timemus subjugari: et, quia pulii non sumus, timemus sub alis congregari; et pocius gladio perire. Cum podus pastorem de- | |
[pagina 686]
| |
ceat paci parcere quam gladio vibrare, nec credimus demollicionem domus ymno demonis fieri, ymno pocius tigurrium sibi in deserto fieri.’ Nuncii ergo, responso accepte, abierunt, nunciantes regi que audierant et viderant, sicut dictum est ad illos. Indignatus ergo rex propter jusjurandum, et simul discumbentes vocavit comitem ArthasieGa naar voetnoot(1) et alios condiscipulos suos, et dixit eis: ‘Euntes in mundum universum, docete gentes contumaticiam Flemyngorum in nomine meo.Ga naar voetnoot(2) Qui dederit eis mala, hic salvus erit; qui vero non dederit, condemnabitur. Signa autem eos qui dederint hec sequentur: In nomine meo dertionia suscipient: Deum despicient, et, si mortiferum quid susciperint, hoc eis nocebit. Et cum fueritis euntes in Flandriam, occidite omnes Flemyngos a bymatri et infra.’ Comes abiit, facturus sicut dixit ei rex. Quidam vero Francorum dederunt quinque talenta; quidam vero duo; et quidam unam-unus-quisque alteri propriam virtutem. Et, congregans comes universam cohortem, profectus est statim et venit in Flandriam. Cumque Petro CanyngGa naar voetnoot(3) hoc relatum fuisset, perrexit obviam ei cum centum milibus virtorum comitatus. Conversusque Petrus dixit: ‘Tu quis es?’ Respondit comes dicens: ‘Jeo luy su.Ga naar voetnoot(4) Quis es tu, qui interrogas?’ Respondit Petrus Canyng: ‘Sum ego.’ Dicit ei comes: ‘Amen, amen, dico tibi quia, antequam gallus cantet, ter me negabis.’ Dicit ei Petrus: ‘Etsi, oportuerit te mori mecum, non te negabo.’ Dixit iterum comes: ‘Tu es Petrus, et super hanc petram evaginabo gladium meum, et non relinquam tibi membrum sub capite eo quod non cognoveris “tempus” visitacionis tue.’ Dicit ei Petrus: ‘Scriptum est enim. Non occides, quia qui gladio percutit gladio peribit’. Et Petrus ipse, extracto gladio, abscidit auriculum ejus dextram. Tunc dixit comes: ‘Usquequo non parcis mihi ut gluciam salivam meam?’ Petrus iterum percussit et dixit: ‘Sic respondes pontifici?’ Et procidit comes in terram et oravit dicens: ‘Pater, si possibile est, transiit a me calix iste. Non tarnen sicut ego volo, sed sicut tu vis, | |
[pagina 687]
| |
Petre’.Ga naar voetnoot(1) Et terre motus factus est magnus ab hac hora tercia usque ad horam nonam.Ga naar voetnoot(2) Et hora nona clamavit comes voce magna dicens: ‘Bayard, Bayard,Ga naar voetnoot(3) ou es tu? Pur quey as moy refuse?’ Hoc est: Equus meus, equus meus, ut qui me dereliquisti?’ Et hoc dicto expiravit. Et recordatus est Petrus quod dixerat comes: ‘Jeo luy suy’; et ivit foras et clamavit alte. Et dixit unus ex Flemyngis: ‘Vere vilis Dei erat iste’. Conversus vero Petrus Canyng, cum vidisset Petrum Flof, ilium scilicet discipulum quem Deus neclexerat; eratque monoculus homo illeGa naar voetnoot(4), ut adimpleretur quod dictum est per Scripturam dicentem: ‘Si oculus tuus scandalizet te, erue eum et proice abs te’. Vir autem illi sequebatur a longe ut videret finem, ut impleretur quod dictum est in Evangelio: ‘Melius est cum uno oculu intrare prelium Francorum, quam duos oculos habere et mori a Flemyngis’. Ex quibus dixit unus: ‘Vere et tu ex illis es’. At ille incepit detestari et jurare quia non novisset hominem, et continuo nullus Gallicus cantavit. Et angariaverunt eum Flemyngi ut sequeretur comitem Arthesie; et ille, ablato capite, secutus est eum.Ga naar voetnoot(5) Putruerunt cadavera Francorum, ut impleretus in quod dictum est per prophetam dicentem: ‘Putruerunt, corrupte sunt cicatrices eorum.’ Venerunt Flemyngi, ut viderent corpora defunctorum, et dixerunt: ‘Dormite jam et requiescite Spiritus quidem promptus est, caro vero infirma.’ Canes et volucres celi pascebantur ex carnibus eorum, ut impleretur Scriptura: Posuerunt morticina Francorum tuorum escas volatilibus celi, et carnes eorum bestiis terre’. Dixit unus ex Flemyngis: ‘Sepeliamus corpora Francorum, ne tumultus fiat in populo’. Dixit Petrus Canyng: ‘Nolite sepelire eos in terra, neque in mari, neque in arboribus, quousque signemus eos Francos in frontibus eorum, ne veniant vicini et cognati | |
[pagina 688]
| |
eorum et furentur eos et dicant plebi quia evaserunt a mortuis. Et erit novissimus error pejor priore’. Et erat numerus centum quatuordecim milia signati ex tribu Francorum; quadraginta septem milia signati ex tribu Picardorum, XXXiiij milia signati ex tribu Normannorum; XVj milia signati ex tribu Britanorum ; Xiij milia signati ex tribu Pictavorum; Xvj milia signati ex tribu Andagavorum.Ga naar voetnoot(1) Et multa alia facta sunt que non sunt scripta in libro hoc. Post multum vero temporis venit dominus servorum ponere racionem cum eis, et, consilio accepto ne rediret ad Flemyngos pugnare paratos, per aliam viam reversus est in regionem suam. |
|