| |
| |
| |
De Legende van Sancta Sura.
Mysterie-spel in zes tafreelen door
Frederik van Eeden en Jac. Weil
Tweede Tafreel.
(Hetzelfde tooneel, maar in den morgenstond. Van links oover 't grasveldje koomen drie handwerkslieden op, Wollebrand, Eggerink en Wulfaert. Zy zyn in grof gewaad of lyfrok gekleed, dragen lang haar, en hebben een soort schoenen of sandalen aan de voeten. Zy hebben gereedschap, dat zy oover den schouder dragen, en toont dat zy tot het bouwers- en metselaars-gilde behooren. Ze koomen achter elkaar op in ganzenmarsch. Eggerink is lang en blond, Wollebrand loopt kreupel, Wulfaert heeft donker haar en somber verbitterde expressie.)
(de kreupele, komt achteraan)
Halt! broeders, halt! hier wordt eens rust gehouden -
dat gaat niet langer zoo. Ik ben dood op,
ik hou je met myn manke-poot niet by
Laat ons wat liggen in dat lekk're gras,
een uur of vier zyn wy al onder weg -
en nog zyn Dordrechts torens niet te zien.
(tot Wulfaert)
Heidaar, haantje de voorste, toom wat in -
en jy ook, nummer twee, wees niet zoo haastig
wy koomen voor den nacht wel onder dak
Ik stel U voor een grondig onderzoek naar 't aantal kruimels
dat in den knapzak rest en naar de duiten
Ik heb het wel gezien, hoe Wollebrand
tweemaal getast heeft in den leegen zak,
en broeder Eggerink doorzocht den buidel
en vond al eeven weinig - was dat afspraak?
Wy zouden eerlyk deelen, is gezegd,
en wachten tot wy alle drie byeen zyn.
| |
| |
Ga broeder Wollebrand, dan maar vooraan.
Dat's best! zoo houden wy hem goed in 't oog.
En nu het onderzoek van tas en buidel.
(roept achter op 't tooneel)
Hier! mannen! hier! dit lykt een bron......
dit's vast een weldaad van den heil'gen Jozef,
Ik bad hem om zyn gunst by onzen tocht -
(greetig)
Laat my er by, dorst heb ik als een koe,
laat my eerst slurpen van dat koele vocht.
(Zy verdringen zich om de bron, maar vinden die droog)
Maar niet zoo greetig! vrienden! -
de bron is droog, dan maar 't brood verdeeld! ieder geef wat hy heeft,
het is ons laatst rantsoen.
Gaat zitten, broeders, geef al 't brood maar hier -
ik zal het eerlyk deelen in drie porties.
Laat my dat doen, ik heb den grootsten honger,
en ik vertrouw vriend Wollebrand geen zier.
Komt, broeders, doet als 't Christenen betaamt,
denkt om een ander 't eerst, 't laatst aan U zelf -
geef eerst het grootste deel aan uwen broeder
bewaar dan 't laatste, kleinste brok voor U.
Dat's goed gezegd! - laat broeder Eggerink
dan deelen als 't een Christen-mensch betaamt.
(allen lachen)
| |
| |
Pas maar op, spotter. Spottershuis zal branden,
je was 't niet waard, dat je mocht meedoen
aan 't prachtgebouw, de schoone Keulsche dom,
het grootsche werk van bisschop Hildebold -
ik ben er trotsch op - Christenmensch te zyn.
Dat ben ik ook! maar eet er nu eens van!
Men liet ons trekken zonder brood of geld,
en slapen by de hazen in het veld.
(de tasch omkeerend)
Ziehier! meer is er niet! -
De bouw bleef onvoltooid, de werkers moogen hongren
of maakten plaats voor sterkeren en jongren.
Nu wordt het beedlen, makkers!
Ga jy dan maar vooraan en laat je 't eerst betrappen.
Aan steelen doe ik niet, dat's goed voor de rabouwen,
die 't leeven van den armen boer benauwen,
ik wil bestaan door eerlyk, nuttig werk
ervaren als ik ben, in bouw van stad en kerk.
Wat baat ons die ervaring, goede man!
als men van 't schamel loon niet sparen kan?
Wy bouwen voor de heeren sterke huizen,
dan worden wy verjaagd, als ratten of als muizen.
Ja! 't is een raar geval met myn en dyn -
dat geef ik toe. God laat het kooren groeyen
't hoort alles dus Gods eigendom te zyn -
Niets hoort aan ons, en zonder zwaar vermoeyen
in 't zweet des aanschyns, krygt men niemendal,
dat 's alles het gevolg van Adams val.
| |
| |
Is 't dan zoo erg wat Adam heeft misdaan?
Hy had ook al den tyd weer op te staan
Voorzichtig, kameraden, met uw spot,
gy spreekt als heid'nen en gy lastert God.
Is 't dan niet waar, dat ryke, groote heeren
op d'arbeid van den armen hoor'ge teeren?
En moet ook niet de dorper zweete'en zwoegen
en met een honger-loon zich vergenoegen? -
Te weinig om te leeven, te veel om te sterven,
en alle vreugden van het leeven derven -
(pauze, waarna Wulfaert losbarst)
ik deed dat leeven mee, ik heb 't genooten
de pret en 't weelde-leeven van de grooten.
Heisa! dat ging er lustig toe, dag in, dag uit -
stond daar gebraden beeren-vleesch met rosmaryn gekruid
daar werd muziek gehoord op veel en fluit,
daar werd gekeegeld en gekanst, by dans en fakkelschyn
totdat de ridders van 't kasteel, vol mee en zoeten wyn,
weldra onder de tafel zat gegeeten lagen,
en door hun pages, ter bedde werden gesleept of gedragen
Broeder hou op! - hoe kun je ons zoo plagen
dat's niet aan te hooren voor menschen met leedige magen
En buiten de dik ommuurde kasteelen
hoorden de dorpers het joelen en speelen -
ze kreegen niets van het brassen en feesten
en werden niet beeter geacht dan de beesten.
In een zwynekot mochten ze woonen,
om hen voor vasallen-trouw te beloonen,
Als het varken droomt, zegt de landheer, dan droomt het van draf, -
wie zich by den Meier beklaagde kreeg straf.
| |
| |
Naar een beeter bestaan mocht hy niet verlangen,
dan werd hy gebrandmerkt, gegeeseld of gehangen.
Wie een mooye vrouw had, kreeg de eer
dat ze mocht dienen tot lust voor den heer.
(heftig)
Wee, dat ryke geboefte! dat leeft zonder zorgen,
met eigen hand zou ik ze willen worgen.
Broeder Wulfaert, genoeg nu van schelden en veetren,
ziet ge dan niet, dat de tyden zich beetren?
Er nadert een nieuwe tyd, van liefde en recht -
steeden en kerken worden gebouwd en burchten geslecht
Is niet de Heere Jezus Christus gekoomen
tot troost voor de armen, tot verlossing der vroomen?
Men zegt, Hy spysde duizenden met drie brooden,
waarom helpt Hy dan ons niet uit onze nooden?
Aan mirakelen, die ik zelf niet zag, geloof ik niet -
't is al zoo lang geleeden en zoo ver geschied -
God werkt altoos, en zal zyn wondren doen
te rechter tyd, als wy geduldig zyn
en op zyn hulp vertrouwen.
Dus, gildebroeders, onvervaard op weg!
Gindsch in het ryke Dordrecht vinden wy
stellig een bouwwerk waardig onze kunst.
Ons lyf is uitgerust, de honger gestild
Nu frisch op het pad en God moog' ons beschermen.
(de wooning ziende)
Broeders! - sta op! - ik zie een kleine wooning
en hoorde zachtjens bidden. Wie is daar?
(Sura komt in de deur staan, en ziet verwonderd naar het drie-tal, dat opstaat en eerbiedig op eenigen afstand blyft.)
| |
| |
(rustig, onbevreesd)
Heil! - In Maria's naam. Wie zyt gy?
Vrees niet, Wy zyn goed volk, vermoeid en dorstig.
Wy koomen uit het verre Rynsche land,
het heil'ge Keulen, met zyn schoonen Dom,
daar hebben wy als metselaars en bouwers
meedegewerkt aan den geweld'gen bouw -
nu zyn we buiten werk en zeer vermoeid.
Wy hoopen werk in 't ryke Dordt te vinden.
Ik kan niet verder voort met mynen kreuplen voet -
Met een dronk water deedt gy ons al goed.
Maar liever was ons nog een kanne bier
of een stoop goeden Rynschen wyn -
Neen, mannen, wyn of bier kan ik U niet geeven -
die spaar ik voor de zieken, die 'k verzorg,
maar water en droog brood zyn tot uw dienst.
(Sura gaat naar haar wooning terug.)
Sura gaat terug langs den boom met het Maria-beeld, waarvoor zy een kruis slaat. Eggerink en Wollebrand doen eeveneens - Wulfaert groet het beeld niet, maar ziet met vorschenden blik naar de wooning, en naar Sura. Sura, dit ziende vraagt:
Hoe is het, vreemdling! ziet gy niet het beeld
der heil'ge Moeder Gods? Hoe loopt ge
dit ongemerkt voorby? Eert men in Keulen niet
de heil'ge Maagd Maria? Zyt ge soms
een ongeloov'ge? of een anti-Christ?
Ik? neen! - dat ben ik niet.
| |
| |
In 't hoen gelooft hy, als hy d'eiers ziet.
Zelfs als Godloochenaar zou 'k U ontvangen
U laven en verkwikken naar verlangen
ge weet toch wel, dat Jezus, onze Heer -
gepreezen zy zyn Naam - ons heeft geleerd
gastvryheid te verleenen elken armen
wie hy ook zyn mag? - Dan zal zich erbarmen
God oover ons en ons gastvryheid geeven
in Zynen schoonen Heemel, na dit leeven.
Ik hoor het met genoegen -
Hier is een bank, gaat zitten en rust uit.
(De mannen zetten zich, alleen Wulfaert gaat op den grond zitten)
En hier is brood en water.
(Ze neemt een kan met water, en een brood, en breekt dat laatste voor de drie bouwers. Zy eeten en drinken. Zy giet water in de holle hand der arbeiders. Deeze slurpen greetig het vocht. Eggerink zegt, na gedronken te hebben:)
(met een zucht van voldoening)
Ik wist niet, dat schoon water al zoo lekker was.
Ja, als men dorst heeft - dan is zuiver water
't lekkerst vocht, beeter dan wyn of bier
die deugen niet, tenzy als medicyn -
zy maken dikwyls van den mensch een dier
en dragen een verraderlyk venyn.
(Na een pooze, waarin de drie hongrigen eeten en drinken, zegt Sura:)
Ge zyt dus broeders van het mets'laars-gilde
en komt uit Keulen - en waar gaat gy heen?
Wy werkten aan het groote, Keulsche wonder,
maar 't geld was op - het werk ligt onvoltooid -
En naar myn meening komt het er ook nooit.
| |
| |
Nu zyn we op weg naar Dordt en zoeken werk
de stad is ryk, wy zyn bekwaam en sterk -
(Doet de kinderen binnengaan met de kruik en het oovergeschooten brood. Dan zegt ze tot Wulfaert:)
Wie geen geloof heeft, hy zal niets bereiken,
hem die op God vertrouwt valt alles toe.
Reeken hun wanhoop niet wy zyn wat moe.
Hoe kryg 'k myn leegen buidel weer gevuld?
Door werken, door gebed en door geduld,
en voegt ge daarby moedig Godsvertrouwen
dan zult ge hier ook wonderen aanschouwen.
Ja! Hier, - hier voor uw oogen -
(haar gespannen beziend)
Wie zyt gy, vrouw! woont gy in deeze stulp?
(Sura geraakt hier in een extatische toestand. Zy blyft in de oopen deur van haar huisje staan, maar ziet als in de verte, en naar 't Madonna-beeld dan zegt ze zonder de handwerkers aan te zien:)
Myn naam is Sura, dienaresse Gods,
vereerster van de heilige Moeder-Maagd, -
| |
| |
Alle drie, meester-bouwers welbekend.
(Geeft door haar hooding en geestvervoering te kennen, dat ze de mystieke beteekenis van de komst der drie bouwers begrypt.)
O heil'ge Maagd, deemoedig dank ik U,
'k begryp uw wenk! 'k zal met Gods hulp volharden.
(dan tot de handwerkslieden)
Nu luistert, lieve vrienden, hier geschiedt
het wonder reeds, al ziet uw oog het niet.
Ik wil het U in eenvoud meede deelen,
alsof gy myn geliefde broeders waart
't wordt ook uw eigen zaak, 't gaat U aan,
door my gezegd, wordt het door U gedaan.
Het samen weeten van een heilig plan
brengt innigheid, niet waar? zoo luistert dan!
(Ze wacht eeven, luisterend en omhoog starend als hoorde en zag zy iets voor de anderen verborgen.)
Een heerlyk vizioen, met grootsche pracht
vervult my seedert lang, by dag of nacht -
Al in myn kindertyd kwam 't in myn droomen
telkens terug - en waar ik liep of stond
daar bleef het vóór my en door eigen licht.
ontnam het my soms 't verdere gezicht
zoo bleef ik dan wel uuren stille staan
en zag het schoone beeld voortdurend aan -
Het was een bouwwerk, tempel of kapel.
Soms kwam het ook maar eeven, om dan snel
weer te verdwynen, somtyds bleef het lang
en scheen gevuld met wierook en gezang.
't Had een altaar, der heil'ge Maagd gewyd -
soms zag ik Haar in al haar lieflykheid -
my wenkend - onbevreesd tot haar te koomen,
soms lag ik stil, men dacht ik was aan 't droomen, -
maar 't was Maria, die dan tot my sprak
(een pauze, de handwerkers luisteren eerbiedig)
totdat nu eindelyk de dag aanbrak
waarop ik hoorde als een gestreng gebod
| |
| |
de sterke stem van den drie een'gen God.
Hy kwam, omgeeven door 't geluid
van Eng'len-zang, met harptoon begeleid,
badend myn ziel in zoete zaligheid -
myn needrig huiske vullend met hel licht
te sterk voor myn onwaardige gezicht -
spreidend den geur van fynste specery -
toen sprak een Engel Gods in zuivere melody:
‘Dochter, sta op! Gy die zyt uitverkooren,
om eenmaal het Osanna mee te zingen
in 't Ryk der Heemelen, ter eere Gods,
(Sara gaat als in een droom met uitgestrekte armen naar het grasveldje naast haar wooning. De handwerkers, vol verbazing, volgen haar en blyven staan, als Sura stil staat.)
Toen sprak weer de Engel-stem:
‘Ter eere van Gods heil'ge Moeder
beveel ik U hier een kapel te bouwen
van veertig voeten lang en veertig breed
achthoekig zal ze zyn, in 't Oosten
het Hoog-altaar, met bloemen ryk versierd
in 't midden moet een lamp gestadig branden
door U gevoed. Het beeld der Moeder-maagd
worde geplaatst in 't midden en omhoog -
(Sura zwygt een pooze, als tot zich zelve koomend. De handwerkers zien elkaar aan in groote verwondering.)
Toen zweeg de stem, en geur en klank verdween.
(tot de arbeiders)
Begrypt gy nu myn dank en myn ontroering
toen ik U koomen zag? 't Was Gods bestiering,
Hy voerde U tot myn huis, zyt gy bereid
het wonder te bewerken voor de glorie
(zyn makkers aanziend)
't Was zeeker een heel mooye droom.
(zy stemmen toe)
| |
| |
Neen 't was geen droom! 't was heldre werkelykheid,
zoo zuivre schoonheid is geen satans-spel.
Die zoete geur, die Heemelsche muziek
die heilige gezant - neen 't was geen droom!
(tot de arbeiders)
Zoudt gy een kerkje kunnen bouwen, mannen?
Als d'Engel my beschreef?
hebben wy meenige kapel gebouwd
als die door U ontworpen en beschreeven -
'k sta er voor in, gy kunt myn woord vertrouwen
dat werk verstaan wy en wy willen 't doen -
Wel te verstaan - voor een behoorlyk loon -
Het maken zal wel gaan - maar geld is noodig, veel geld!
Een dagloon van een zilvren mark, voor elk
op 't allerminst, behalve 't materiaal -
(tot Eggerink)
Dat 's veel te weinig, broeder!
(glimlachend)
Ik geef U 't dubbie, vrienden - onze God
doet niets ten halve - wacht een oogenblik
ik ben terstond weer by U.
(Zy gaat met blyde haast in de hut. De drie handwerkers steeken de hoofden by elkaar en spreeken zacht.)
| |
| |
Had er maar tien gevraagd
Zoo'n vrouw weet niets van geld......
Niet te hebzuchtig, broeders
wie 't onderste wil leegen uit de kan
krygt op den neus het lid.
Ze is ryk, hoor! Dat staat vast -
heb je haar blanke handen wel gezien?
Haar slanke lichaam en haar fyne mond -
Ik zou een kusje van dien mond wel lusten.
Foei broeders! schaam U wat! daar is zy weer.
(Sura komt terug)
(met vroolyken lach)
Hier, lieve vrienden, hier is geld genoeg.
Ziet ge nu hoe de goede God ons steunt?
't Is wonder booven wonder! - drie mark zilver
kwam gister in myn huisken onverwacht,
en werd gansch aan myn handen toevertrouwd
maar dan alleen als ik naar hoog bevel
ter eer der heil'ge Maagd sticht een kapel.
Is dit niet wonderbaar? Wees dus gerust
wie voor den heemel arbeidt werkt met lust.
Ik zal U ieder nu een geldstuk geeven
voor daaglyksch brood, genoeg dus om te leeven,
en zoo ge meer behoeft, zegt het dan vry
ge vindt al wat ge noodig hebt by my.
(in geestdrift)
Heil, eedle Sura, dank!
(Sura geeft het dagloon)
Heil! Sura! dank! Gods zeegen oover U.
| |
| |
(haar een kushand toewerpend)
Dank, zoete schoone Maagd!
En mooge 't werk door Gods genade groeyen
Wy neemen 't dankbaar aan.
By 't opgaan van de zon is 't werk begonnen -
Zoo blyv' het afgesprooken, goede vrienden.
In 't klooster ginds, daar zult ge herberg vinden
zoolang het werk hier duurt. Ga met Gods zeegen.
En eeuw'ge glorie aan de heil'ge Maagd
bidt alle drie dat zy 't werk doe slagen,
en dat geen kwade machten ons belagen.
(De bouwers af, verheugd elkaar aanziende, alleen Wulfaert blyft, den geld-tasch in Sura's handen met zyn gespannen blikken volgend)
(by 't heengaan hoofdschuddend)
Ik had nog meer verlangd. We kreegen 't ook.
(Als zy weg zyn, gaat Sura, met opgeheeven armen en omhoog geslagen blik naar het beeld van Maria en knielt daar in dankbare tranen uitbarstend)
(in diepe devotie)
O heil'ge Moedermaagd, zoo teer geliefd
is 't niet te veel? Is 't niet te veel genade?
Ik ben toch maar een zwak onweetend kind,
welks een'ge deugd is, dat zy U bemint.
Ben 'k niet te ydel? Niet te hoog gezind)?
maar waard te werken voor zoo'n heerlyk doel?
O kenden alle menschen dit gevoel
U te beminnen en geliefd te weezen
door U, hoe ras zou't menschen-ryk geneezen
van al zyn kwalen en ellendigheen -
Maria, sta my by, ik kan alleen
de last der verantwoordlykheid niet dragen
wil God voor my om Zynen bystand vragen
Zie op uw needrig kind goedgunstig neer
en pleit voor my by Onzen Lieven Heer!
| |
| |
(De monnik verschynt)
Sura! Sura! verhoord wordt uw gebed.
Wy bidden allen voor U in ons klooster,
bidt en vertrouw, wat er ook moog gebeuren
God zal U steunen in uw heilig werk.
(Een ongezien koor met engelstemmen, harpen en fluiten zingt:)
Sanctus! sanctus! sanctus!
Pleni sunt coeli et terra gloria tua
Benedictus qui venit in nomine Domini
(Sura staat op en met omhooggestrekte armen, zegt ze met sterke stem:)
(Scherm. Einde van het tweede tafreel.)
| |
Derde Tafreel.
(Décor als in het eerste, behalve dat de muur van de in aanbouw zijnde Romaansche kapel + 1 M. hoog zichtbaar is. Men ziet de eerste steigers staan. De ‘Engel des Heeren’ luidt, de arbeid is gestaakt. Er zijn geen arbeiders meer, wel materiaal en gereedschappen. Sura's pleegkinderen staan voor de deur van het huisken en zien uit naar Sura. De hinders roepen ‘Sura!’ maar er komt niemand en zij gaan weer speelen. Dan komt Sura haastig van de kant der nieuwe kapel, ze draagt de leedige mand, waarmee ze voedsel en geneesmiddelen naar haar zieken heeft gebracht.
(voor zich)
Ja kindren, Sura komt al, hebt geduld.
Er waren zooveel zieken en behoett'gen.
(Als zij het grasveldje voor haar huis ooversteekt, treedt iemand uit het struikgewas en gaat in haar weg staan. Sura slaakt een luiden kreet van schrik)
| |
| |
(nog zeer ontsteld)
Ei! Jonker Theobald? - wat zoekt ge hier?
Zijt gij 't contract vergeeten, lieve kind?
Ik weet van geen contract. Gij deedt een voorstel
dat onaanneemlijk was voor iedre vrouw
die prijs stelt op haar eer. Wat komt ge nu
mij hier belagen, is dat ridderlijk?
(Theobald, innig vleyend, stelt zich voor het huis in haar weg)
(met streng verwijt)
Ik zeg U, laat my gaan - myn kinders wachten, 't is te laat. -
Ach Sura, gun me een oogenblik -
versmolten is myn trots en hoogen moed.
Ik hield my voor uw meester, maar gy zyt
myn meesteres geworden door uw deugd
Uw zachte vroomheid heeft myn hart gewonnen -
ik zie uw beeld, waar of ik ga of sta,
gun my één lieve blik, één zachte handdruk,
één vriendlyk woord......
(verteederd)
Ik heb voor U gebeeden tot Maria -
Zy is zoo goed, zy zal ons beiden helpen -
doe gy als ik, verhoord wordt uw gebed -
als gy U needrig en ootmoedig toont -
Kryg ik van U geen enkel liefde-teeken?
geen fluistrend woord van toegeneegenheid? -
(Hy neemt haar hand)
(toegeevend)
'k Ben U niet ongeneegen, Theobald
maar denk, ik ben met lyf en ziel verbonden
aan onze heil'ge Maagd, de Moeder Gods.
| |
| |
(haar hand terugtrekkend)
Neen! neen! myn goede ridder -
beheersch uw drift - eens brengt een heil'ge liefde
ons in het ryk der Heemlen tot elkaar.
O Sura! Sura! dryf me niet tot wanhoop -
gy kent de sterke macht der liefde niet -
En gy kent niet het schoon der zuivre liefde
(haar polsen vattend)
Weersta my niet! - ik heb U in myn macht,
(zich loswringend)
Terug! - laat af! - Maria! waar 's uw hulp?
(De deur van het huisje gaat oopen)
(zich geheel bevrydend roept terug)
Ik kom! ik kom! kinderen ga snel naar huis.
(De kinderen ontwyken naar rechts)
(Sura gaat naar binnen en sluit de deur.)
(kruist de armen en stampvoet van woede)
(Jonker Theobald staat zoo geruimen tyd naar de geslooten deur te kyken nu en dan de vuist ballend in verbeeten kwaadheid. Onderwyl komt de zwarte onbekende van het eerste bedryf langsaam en sluipend achter hem.)
(Theobald schrikt en ziet om)
(sarcastisch lachend)
Ha! ha! - dat viel niet mee, heer Theobald! -
Ja, zulke heilge katjes hebben nagels!
| |
| |
(proestend van 't lachen)
Vergeef me dat ik het zeg, maar 't schynt welhaast
alsof ge nooit met vrouwen hebt verkeerd -
Ge staat daar als een jong seminaristje
dat smoor verliefd is op zyn hospita.
Welk een figuur! Och! och! welk een figuur!
En dat een jonkheer van den hoogsten stand!
(nydig)
Wie ben jy, dorper! en wat doe je hier?
Hoe waag je 't met een eedeling te spotten?
Ik ben een poorter uit de stad van Dordt -
en als een ridder zich bespottlyk maakt,
dan heeft zelfs een onvrye recht tot lachen.
Neem U in acht! - ik kan U ook doen schreien.
Tut! tut! niet zoo opvliegend, jonge vriend!
ik meen het wel met U, had ik U tydig
raad kunnen geeven, 'k had U dan gewaarschuwd.
Waagt gy U in een avontuur met vrouwen,
vergeet dan niet de zweep, 't zou U berouwen.
Denkt gy misschien, dat ik met my laat sollen?
dan denkt ge mis! 'k Ben niet sentimenteel.
Duur zal 'k dat valsche katje laten boeten -
dat kreng beleedigt my niet ongestraft.
Kom aan! dat is tenminste ferme taal.
'k Heb my waarachtig voor dat wicht verneederd,
ik bood haar liefde, rykdom, al myn gunst -
(proest weer van 't lachen)
en sluit vlak voor uw neus de deur op slot.
Ha! ha! ha! - Ja vriend, zoo zyn de vrouwen -
| |
| |
Eerst zag 'k in haar alleen een mooye vrouw -
Dat is zy ook, toen heeft zy U behekst.
Natuurlyk is dat zoo. Moest ge niet steeds
denken aan haar, en aan haar mooye lyf,
haar lieve stem, haar blanke fyne handen -
nu sluit ze U buitenshuis en lacht U uit.
Ze heeft U en uw geld, een schoone buit -
Dat zal ik haar waarachtig doen bezuuren!
ik zweer het by God en duivel -
Wulfaert komt langsaam op, van achter het bouwwerk, dit aandachtig beziend. Theobald trekt zich een weinig terug)
(tot Wulfaert)
Heil! meester bouwer, vlot het werk nog al?
Neen! poorter, neen! 't wil met den bouw niet gaan.
Dan is een muur verzakt, een grondslag weggezonken,
een steen er uit gevallen, of 't cement
wil weer niet houden, 't is een lang getob.
Soms lykt het of de duivel er mee speelt -
(lacht)
Ha! ha! ha! ha! - dat waar een fyne grap!
| |
| |
Zoo'n teegenspoed heb 'k nimmer ondervonden.
Wie gaf U toch het geld voor deezen bouw?
Sura! de ryke Sura! - somtyds denk ik
dat zy met booze machten omgang heeft -
(te voorschyn treedend)
Kent gy dan Sura? Waarom denkt gy dat?
(tot Wulfaert)
De jonkheer heeft wel reeden het te denken -
de mooye Sura heeft hem zelf behelst.
Behekst? Hoe ging dat toe?
Zy lokt hem en bekoort hem dag en nacht,
en weet hem te ontfuts'len schatten gouds.
(met greetigen blik)
Dat valsche wicht! Is ze dan heusch zoo ryk?
Wacht maar! Ik zal wel weeten my te wreeken.
Goed zoo! zóó hoor ik 't graag, dat 's mannen taal
Als liefde zich bespot voelt, keert zy om
tot doodelyke haat, die nimmer sterft.
Waar is de hand, die hier bestraffen durft?
't Geld kwam hem rechtens toe.
| |
| |
(trekt zyn mes uit de scheede, en werpt het op den grond)
Juist zoo, dat 's goed begreepen!
(met een kouden eenigzins beklemden lach grypt het mes)
Mooi! nu is het zaakje klaar.
(Scherm. Einde van het derde taf reel.)
|
|