Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 366] [p. 366] [Verzen] Schaduw. door Alice Nahon Ik heb te zeer de liefde liefgehad; daarom wellicht heeft zij me niet bemind lijk menige mooie minnaar doet met een te zeer verliefde kind. Ik heb de zon te lief gehad, en beu van beedlen aan de deuren van de dagen, ben ik geworden als een varenblad dat liever staat in 't lommer dan zon te dragen. En daarom bouwt mijn kommer aan een huis waar lamp en zonnelicht getemperd zijn voor de oogen, en waar de sobere lijn van een gelaat en waar de vrede van een vriendschap staat, lijk schaduw van een boom over mijn hoofd gebogen. [pagina 367] [p. 367] Zaadmaand. door Alice Nahon. Daar stond een late zonnebloem te sterven in de leste zon, en niemand in de wereld die heur nog helpen kon. Van lijve zoo belachelijk gelijk een leuterwijf, met vuil versleten kleeren om 't uitgedroogde lijf, Een menschenhand, gerimpeld, had die heur troost beloofd? Die sneed van 't mager halsken dat diep-gebogen hoofd. En op zijn stramme vingren woog het van zaden zwaar; ze hebben elkaar bekeken en hij werd bang van haar, en peinsde bij zijn eigen, voelend zijn groot verval: ‘Zal ik zóó prachtig wezen als God mij plukken zal?’ [pagina 368] [p. 368] Het Dooit. door Alice Nahon. Zooals bij 't sneeuwen die vlokskens, verveerd, weiflend en trage vallen op eerd, zoo moeten alle gedachten van ons, van uit den hemel van room en dons, dalen op aarde waar alles dooit wat sneeuwwit en droomrig de dingen vermooit. Droef is de dooi maar als, uitgeblomd, dat donzen droomsel gefilterd komt uit zuivere lagen van wijzen grond, kristal is voor de oogen, wijn voor den mond, muziek voor den dichter, drank voor de plant, dan leer ik de lesse van dooi in 't verstand. Dooi die de vlokskens tot wateren wijdt, dooi die mijn droomen tot daden herleidt, droef zijt ge telkens [pagina 369] [p. 369] want ‘lief’ is op aard wat blank als de sneeuw nog zijn droomen bewaart, maar drinkbaar het water der ziel, dat, verreind, door smarten gefilterd naar de harten fonteint. Vorige Volgende