| |
| |
| |
Boekbespreking.
A.M. Eldar - Spreken en Zingen - 19e druk. Uitg. D. Mijs, Tiel (Holland).
Eldar is de schuilnaam van Anna Fles, dochter van den physioloog Dr. A.J. Fles, de medewerker van Prof. Donders. Zij onderscheidde zich voornamelijk als voordrachtkunstenaar. Met dit boek bedoelde zij te ijveren voor veredeling van het Nederlandsch door verzorging der uitspraak.
Haaf werk is ingedeeld in 4 deelen: I De stem (physiologische bepalingen en beschrijvingen) II De spraak, III Zang en IV Spraakgebreken en oefeningen.
Waartoe meer uitleg voor dit boek dat zijn 19e uitgave beleeft voor een werk dat algemeen bekend is als wellicht het beste dat in eenige taal over dit onderwerp is te vinden, dat voor muziek en zangliefhebbers zooveel als voor beroepszangers en predikanten duizenden malen zijn onmisbaarheid en zijn degelijkheid heeft bewezen.
V.L.
| |
Het Meesterstuk der Gebroeders Van Eyck, door L. Aerts. pr. Uitg. ‘Kunst adelt’ Peer; 76 bl.; 3,50 fr..
In deze 76 bl. wandelt ge aan de hand van E.H. Aerts de buiten en binnenpaneelen langs van het meesterstuk der vlaamsche schilderschool; en al wandelend en beschouwend, want de schrijver leert ons toekijken, schuift hij u tientallen bewijzen in de hand om de thesis te staven die hij lange jaren verdedigt: dat het beroemde tafereel Kristus voorstelt als Lam en Heiligmaker en Hoogepriester die onder de werking van den H. Geest, door zijn mystieke dood, de zielen heiligt. Wat ziet zijn scherp oog allemaal niet, en zijn schranderheid en belezenheid weet alles - of bijna - te verklaren.
E.H. Aerts is een heel innemende causeur, en blijft zulks ook in deze brochuur; men vindt er den lossen toon van het gesproken woord; men zou soms wat strenger aaneensluitend betoog wenschen; de uiteenstelling is wat speelsch, zet een gedacht vooruit, laat den draad der redeneering vallen om het eene of andere te doen opmerken, en zet de redeneering maar voort twee of drie bladzijden verder. Maar die losheid heeft eene groote bekoring - want men leert al spelende - en geeft meer klem aan zijn bewijs - want men voelt te staan tegenover iemand die zeker is van zijne zaak.
Men zou nog kunnen wijzen op den warmen toon, op de fijnheid van ontleding, het diepe inzicht; maar 't zal wel overbodig wezen het boek verder aan te bevelen.
J. Hallez.
| |
| |
| |
Dra. W.C. Wittop Koning-Rengers, Hora Siccama en Herman Poort, De Bloeiende Bongerd, 2de deel. Uitg. Wolters, Groningen.
Onder vele bloemlezingen een alleszins merkwaardige. De bevoegde verzamelaars willen in dit tweede deel een overzicht geven van de Ned. Letteren vanaf de tachtigers tot op onze dagen. Wat een stof, nietwaar. En daarvan iets meer te maken dan een bizarre, verbijsterende documentatie! Dat probleem hebben de verzamelaars rationeel weten op te lossen door biographische nota's terzijde te laten, hun boek in vijf deelen te zetten: (over strekking en invloed der N. Gidsers, poëzie der Tachtigers, romankunst der Tachtigers, nieuwere jonge dichtkunst, vlaamsche literatuur.) en elk deel te laten voorafgaan door inleidende beschouwingen. Die inleidende beschouwingen getuigen van een klaren kijk op de literatuur. De keuze der stukken is verder met smaak geschied. Nochtans heeft het ons verbaasd dat de samenstellers slechts ‘in dit laatste hoofdstukje even nog een woordje wenschen te zeggen over de vlaamsche literatuur’. Al is hun inleidend overzicht juist gezien, hun keuze is minder gelukkig. Belangrijke namen vonden geen plaats, min belangrijke wel. Volgens die keuze was de vlaamsche literatuur dan ook slechts waard er ‘even nog iets over te zeggen’
G. Walschap.
| |
De Slagboom door R. Bazin, vertaald door Jaak Boonen. Leeslust, Antwerpen.
Leeslust weet wat te denken over de oportuniteit van vertalingen uit het Fransch. We kunnen er niets tegen doen dat schunnigheid over de grenzen 't land wordt binnengebracht maar wat we wel doen kunnen is: de goede fransche lectuur vertalen opdat die dan toch meer lezers vinde dan de slechte. Want het goede zaad moet veel overvloediger worden gestrooid dan het slechte, opdat de oogsten gelijk zijn of het slechte niet het goede verstikke.
Weinig volksboeken zijn geschikter dan die van Bazin voor ons volk. Zelfs dezes specifiek-fransche tendenz-romans bevatten zooveel algemeengenietbaars, zooveel algemeen-menschelijk-moois dat vertaling steeds aanbevelenswaard is. Hier nu is de tendenz niet specifiek-fransch al wordt ze verhandeld in fransche middens en toestanden.. Dat hoogere plichten voornamer zijn dan voorkeur en liefde en deze laatste, bij collisio principium, voor de eerste moeten onderdoen, geldt voor Vlaanderen gelijk voor alle volk.
Een verwijt: de tendenz is te gewild. Ze ligt er vingeren dik op.
Een pluimpje: het boek is zeer goed vertaald. En Leeslust heeft het gestoken in een handig mooi afgewerkt kleedje.
G.v.M.
| |
De Kleine Koning, door L. Lavki.. Leeslust, Antwerpen.
Luister. Wie de honderdman was die onder het Kruis zich voor de borst sloeg en zeide: ‘Waarlijk deze is de Zoon van God.’ Er was een
| |
| |
kleine jongen, Joachim, die een ezel had waarvan hij veel hield. Een avond laat ziet hij de Bethlehem-ster en waarachtig ook de drie koningen die zich door haar laten leiden.. Maar de zwarte van de drie is per schip gekomen en heeft geen kameel. Joachim geeft hem zijn ezel en gaat zelf mee. En ziet den jonggeboren Koning der Joden en geeft hem zijn ezel ten geschenke. Op terugreis wordt hij door roovers opgepikt, meegevoerd naar Rome en daar wordt hij soldaat. Als honderdman onder het kruis herkent hij het Kindje van Bethlehem. Dit zeer mooi verhaal is flink geschreven. Zoo geve ons Lod. Lavki door Leeslust meer kinderboeken.
G.v.M.
| |
Licht en Liefde voor onze Blinden. Snaggaertstr. 17 Brugge.
Een brochuurtje met edele bedoeling: sympathie, belangstelling en steun te verwerven voor het Werk der Blinden waarvan zetel te Brugge.
V.V.
| |
Dr. Rubbrecht. De oorzaken van Blindheid. Excelsior, Brugge.
Moeders moeten dit vulgarisatiewerkje lezen over de constitutie van het oog, de verschillende ziekten welke het oog kunnen aantasten en de voorbehoedings- en geneesmiddelen daartoe.
V.V.
| |
Publicaties der afdeeling Nederlandsch van het Instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit, uitgegeven door Prof. Jac. van Ginneken S.J. Eerste Deel, Nijmegem-Utrecht, Dekker & Van De Vecht & Van Leeuwen, 1925, 4e, 324 blz., fl. 4.
Royaal van druk, solied bij het aangrijpen, met Karlemanje's keizers-, kroon over het geloovende en bezielde Universiteitswapen, en de betrouwende spreuk In Dei nomine feliciter over het gedecideerd oranje van de kaft, komt dit groot octavo van 324 bladzijden getuigenis afleggen van den nijveren, intelligenten arbeid en den sterken levenslust van het Nijmeegsch Instituut Nieuwe Letteren.. De aanvangende prestaties van het nieuwe katholieke centrum van Nederlandsche cultuur in zijn geheel, van het Instituut Nieuwe Letteren in het bizonder, begroeten wij hier in het Zuiden met een sympathie die onvermijdelijk moet gepaard gaan met het schrijnend heimwee, zelf nog altoos van den echten haard voor hoogere Vlaamsche cultuur te moeten verstoken blijven. Van op het strand waar wij op eigen boot en zeilen wachten, wenschen wij, met een tikje begrijpelijke afgunst, patroon en maten geluk die met de versch-blinkende vangst van hun eersten tocht weerkeeren. Dat ze ons mee ten bate komt verhoogt intusschen onze vreugd.
Het eerste deel der geopende serie brengt ons een vijftal studiën in de phaenomenologie der dichterlijke uitdrukking bij eenige litteraire Nederlandsche persoonlijkheden sinds '80. De gevolgde methode om tot zoo ob- | |
| |
jectief mogelijke constateering der verschijnselen te geraken, wordt uiteengezet door Mia Van Der Kallen bij den aanvang harer bijdrage over Het rithme van ‘De Vrouw in het Woud’ van Henriette Roland Holst. Vermits de constateering berust op interpretatie, zal de verkrijgbare objectiviteit wel altoos een eenigszins betrekkelijke blijven, en de secuurste methode zou wel zijn de kunstenaars zelf, waar ze nog leven, om de eigen voordracht van het eigen opus te vragen. Maar als wij bedenken dat de persoonlijke ontroering van den dichter slechts werkzaam is, door hetgeen de meer algemeene psyche in zijn milieu er kan van navoelen; en dat psysiologisch en psychologisch gelijkaangelegden met den dichter, als zij zich aan zijn werk totaal overgeven, zeker het best geschikt zijn om dat navoelbare voor anderen naar voren te halen, dan blijkt de gevolgde methode in globo wel voldoende. In het volledig afgedrukt, nauwkeurig en behoedzaam geschift, overzichtelijk geschikt en geresumeerd bewijsmateriaal kunnen wij dan aflezen hoe zich in elk der bestudeerde taalverschijnselen iets van de zielshouding en kunstontroering van de betrokken persoonlijkheid vastlegt. In de tweede bijdrage heeft het Louise Veldhuis over De vijfvoetige jambe van Kloos' Okeanos; in de derde analyseert Jo Wils den Strophenbouw bij P.C. Boutens. Tegenover de drie eerste studiën die overal het rythme met zijn bestanddeelen in het middenpunt der belangstelling plaatsen, wijdt Jop Pollmann, in het eerste deel eener volledig zich
aankondigende studie over De Taaltechniek van Ary Prins, zijn aandacht aan de verschijnselen in de woordvorming bij dien schrijver. Prof. Van Ginneken onderzoekt ten slotte bij een dertigtal dichters van na '80 de sinds dien datum pas sterk opduikende kwantiteitsverschijnselen in het Nederlandsche vers. Hij doet het in gedichten die door Mej. Nelly Biggelaer met methodicshe voorzorg op noten zijn gebracht, en aldus staan afgedrukt.
Alles samen verdienstelijk analytisch detailwerk, dat in de Nederlanden wel nieuw is en dat tegenover hetgeen elders gedeeltelijk geleverd werd zijn eigen wegen gaat, gelijk onder de Leiding van Prof. Van Ginneken te verwachten was. In het noodzakelijk wat peuterige dezer opsporingen doet het verblijdend aan, dat de methodische nauwgezetheid waarmee de proefschrijvers de verschijnselen ter waarneming isoleeren, hun, over het algemeen, het levend complex niet uit het oog doet verliezen waarin die verschijnselen zich onderling organizeeren tot weergave der kunstontroering. In dit opzicht is de bijdrage van Jo Wills bizonder Verdienstelijk. Als hij blz. 147, terecht uitroept: ‘Voor een waar dichter beteekent een schema niets, hij maakt ervan wat hij wil’, dan ligt dat voor een goed deel aan de zoo verschillend mogelijke schakeering der klankkleuren die wel terloops vermeld zijn, maar in den bundel niet tot voorwerp werden genomen van een bizonder onderzoek, terwijl zij toch de wel bestudeerde verschijnselen niet weinig beïnvloeden.
Ten slotte biedt Van Ginneken ons niet minder dan 55 recensies van nieuwere uitgaven op het gebied der taalwetenschap. Hief vinden wij den Nijmeegschen Professor volop in zijn element. Van uit zijn centraal, zielkundig standpunt, en met den wijderen kijk van een algemeene taalweten- | |
| |
schap waar nog maar heel enkelen kunnen aan meedoen, oordeelt, en veelal veroordeelt hij het werk van geleerden die zich nog niet tot dezelfde vergezichten hebben opgewerkt. Over het al of niet gegronde zijner critiek zullen de vaklui beter kunnen oordeelen. Met allen eerbied voor Van Ginneken's onbetwiste bevoegdheid, zij het toch gezegd, dat in den toon dezer best bedoelde recensies de hoofsche innemendheid wel eens gemist wordt die de mooiste bloem is van het verkeer onder geleerden, en waardoor ook de streng wetenschappelijke waarheid bij haar verdedigers en nastrevers het best gediend is. In het volgende deel der Publicaties blijve ons het onbehagelijk gevoel waarmee we nu den bundel sluiten liefst gespaard. Zoo dan ook een vergissing als de onbegrijpelijke gelijkstelling der Gentsche taaltoestanden in de Xe en XXe eeuw achterwege blijft, zullen we met onvermengde vreugd het volgende nummer mogen begroeten van een serie die zoo veelbelovend werd ingezet, en die ons den geleerden uitgever voor het heil onzer Nederlandsche taalwetenschap doet toewenschen: ad multos annos!
Dr. L. Reypens S.J.
|
|