Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926
(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
MuziekkronijkUit de speeldoos der romantiek.
| |
[pagina 312]
| |
Verheugen Schuberts klaviersonates en symphonieën zich in groote populariteit, het is toch vooral door deze ‘Lieder’ op teksten van de allergrootsten onder de Duitsche Lyrici, dat hij zijn roem over de wereld vestigde. Als opera-comonist geniet Schubert tot op den huidigen dag nog zeer weinig bekendheid. Slechts tweeGa naar voetnoot(1) van de 18 muziekdramatische werken die hij componeerde kwamen tijdens zijn leven ter opvoering en ook na zijn dood werd slechts sporadisch één zijner opera's ten tooneele gevoerd. Dit behoeft ons nauwelijks te bevreemden als we bedenken dat de libretti die Schubert zich oor zijn opera's uitkoos, zich slechts onderscheiden door onbenulligheid en gebrek aan ‘Bühnenmāszigkeit.’ Hij, die altijd - het feit is zonderling doch onloochendaar - met zooveel zorg de tekst voor zijn liederen koos, legde een volkomen onverschilligheid aan den dag, als het ging om de keuze van een operalibretto. Zijn ‘Fierabras’ schreef Schubert voor het ‘K.K. Hofoperntheater’ te Weenen; oorspronkelijk werd het door de censuur van den schouwburg aangenomen doch later weer - waarschijnlijk door 't miserabele libretto (van een zekeren Heer Kupelwieser, poeët van den kouden grond,) - weer door de directie verworpen. Zoo men weet vormt Fierabras de hoofdfiguur van een 12de eeuwsche Fransche ‘chanson de geste’ welke volgens de laatste literaire onderzoekingen een episode heet te zijn van een verloren geraakt gedicht: ‘La destruction de Rome.’ ‘Fierabras’ genoot in de middeleeuwen groote vermaardheid; het epos werd in het Engelsch, Spaansch, Portugeesch, Italiaansch en Provençaalsch vertaald en figureert in de 19de eeuw nog in de verzameling volksverhalen der ‘Bibliothèque Bleue.’ Trouwens het beste bewijs voor de populariteit der figuur is wel dat het woord ‘Fierabras’ in het modern Fransch is bewaard gebleven; en wel als synoniem van ‘matamore’ (Nederlandsch: snoever, grootspreker, ijzervreter.) Het gedicht behandelt het tweegevecht dat gevoerd wordt tusschen den edelen Olivier, paladijn van Karel den Grooten, en den stouten Fierabras, zoon van den emir der Saraceenen, Fierabras, zoon van Allah, heeft tijdens de plundering der Saraceenen van de Eeuwige Stad, enkele relikwieën uit de basiliek van den Heiligen Petrus ontvreemd. Olivier slaagt er in den vermetelen tot het Christendom te beheeren en zou ook de relikwieën der Passie weerom hebben gekregen als niet het Fatum hem en zijn wapenbroeders als gevangenen in handen had gespeeld yan den vijand. Dank zij echter de bemoeiïngen der zwart-oogige Floripas, dochter van den Emir, wier hart in liefde is ontvlamd voor den kloeken Guy de Bourgogne, één der baronnen van Frankenland, worden allen uit hun kerker bevrijd. | |
[pagina 313]
| |
De relikwieën worden gerestitueerd en ‘pais en vrêe’ treden weder in in ‘doulce France’. Kupelwieser heeft de stof voor zijn opera-libretto waarschijnlijk niet uit de oud-Fransche ‘chanson de geste’ getrokken; veeleer heeft hij de zestiende-eeuwsche, Duitsche bewerking of liever gezegd omwerking van het gedicht nagevolgd. Hoe het ook zij, van de schoonheden welke het oude epos ons biedt, is niet veel meer overgebleven. Olivier is geheel van het tooneel verdwenen. In de opera wordt de nobele Roelandt door de teerhartige Floripas bemind. Fierabras voedt een passie voor de blondgelokte Emma, vrouwelijke telg van Carolus Magnus ‘à la barbe fleurie’. Fierabras heeft hier niets van den snoever of ijzervreter, waarvan het oude epos spreekt, bij Kupelwieser wordt hij een offervaardig, al te sentimenteel jonkman die zijn liefde verloochent om het huwelijk overgehouden, tusschen zijn aangebedene en den vroeden kronijkschrijver Eginhard mogelijk te maken. Zoo ik reeds opmerkte is in dit libretto alle dramatische spanning afwezig van karakterteekening of nuanceering is nauwelijks sprake, de elf tafereelen hangen als droog zand aan elkander en de toeschouwer heeft de grootste moeite wegwijs te worden in den doolhof der nonsensikale handeling. In de twee laatste actes wordt het geduld van het publiek zelfs uitermate op de proef gesteld; hier wordt de handeling - als alle hoofdpersonen achtereenvolgens komen vertellen dat ze van liefde zouden willen sneven - beslist belachelijk. Het feit, dat ondanks het zeldzaam onbeduidende libretto, het aanschouwen der opera ons toch zeer genietbaar werd, pleit niet weinig voor Schuberts geweldige muzikale gaven. De twee eerste bedrijven der partituur zijn ware meesterstukjes van fijne nuanceering en zoet-vloeiende melodiek. Nauwelijks is het gordijn voor de eerste maal gehaald of de Schubert-stemming is er al. Dan verrast de toondichter ons met het spinliedje der burchtvrouwen, rein en onbedorven, ontroerend in zijn eenvoud, dat wordt gevolgd door een tweegezang van Emma en Eginhard, frisch en zoet als het Meie-ohtwaken. In het tweede tafereel treft ons een duo tusschen Roelandt en Fierabras, muziekstuk van een magistrale forschheid. Dan, in tafereel III, krijgen we de parel der partituur: de serenade welke Eginhard zijn geliefde onder haar venster brengt (gelukkige dagen toen een minnaar nog de tijd vond zijn lief onder haar balcon toe te zingen!). Hier is Schuberts muziek van een onweerstaanbare bekoring. Hier leeft ze op in al haar beminnelijke naïviteit En bij het hooren van die weemoedige oprechte minnezang, vergeten we even al onze aardsche beslommeringen en de meesten onder ons, voelen tranen van ontroering opwellen in de oogen. Men moet wel een door God begenadigd kunstenaar zijn om een dergelijke melodie te kunnen scheppen. Jammer dat dit teere ‘Stândchen’ niet veel meer op onze concerten wordt ten gehoore gebracht. Ik ruil het korte liedeken gaarne in voor de lang-ademige kunstuitbuitingen van moderne dissonanten-brakers als Stravinsky en consoorten. Schoon is ook in ‘Fierabras’ de muziek die past bij de scène die zich | |
[pagina 314]
| |
afspeelt op een bergpas in de Pyreneeën. Helaas worden in het derde en vierde bedrijf de muzikale edelsteenen veel zeldzamer. We merkten slechts op een allerliefste aria voor sopraan met begeleiding van mannenkoor en het vreugdevolle gezang van Emma en haar dienstvrouwen. In het tafereel dat zich in Roelandt's kerker afspeelt, valt de inspiratie van den componist ver te zoeken. En de laatste scène is Schuberts talent geheel onwaardig. Het bevat geen enkele balangrijke muzikale passage en is slordig wat de orchestratie betreft. ‘Fierabras’ is dus geen muzikaal meesterwerk. Hiervoor is het te weinig bezonken, te weinig àf. Trouwens, geen enkele opera van Schubert werd een meesterwerk, daar het den toondichter nu eenmaal aan ‘esprit scénique’ ontbrak. Schubert voelde zich slecht thuis op het opera-tooneel; zijn vruchtbaar arbeidsveld vóór al op het gebied der kamer- en concertmuziek. In dit genre heeft hij ons enkele onvergelijkelijk-schoone juweeltjes geschonken. Tot lang-ademige scheppingen bleek hij minder in staat. De partituur van ‘Fierabras’ verschijnt ons dan ook eerder als één, door enkele koren onderbroken, lange suite van ‘Lieder’ dan als de onderlijning en illustratie eener dramatische actie. Tot slot nog enkele woorden over de opvoering in het ‘Théâtre de la Monnaie’. Deze kon, hoewel niet vlekkeloos, toch zeer verdienstelijk genoemd worden. Alle achting en lof voor Mevrouw Taillefert en den Heer Girard, die respectievelijk de rollen van Emma en Eginhard op voortreffelijke wijze vertolkten. Hun interpretatie der serenade was van een onvolprezen schoonheid. Den Heer van Obbergh was de partij van Keizer Karel toevertrouwd, met de gewenschte soberheid en distinctie kweet hij zich van zijn taak. De Heer Verteneuil (Fierabras), de Heer Chantraine (de Emir) en Mevrouw Smirnova (Floripas) voldeden minder. Wij mogen hier echter geen afbrekend oordeel vellen, in aanmerking genomen het feit dat aan hun rollen het bepalingswoord: ‘ondankbaar’ behoort toegevoegd. De Heer Leopold Roosen die de partij van Roelandt vervulde, hebben we in andere opera's wel eens beter gehoord; de bekende baryton beschikt zonder twijfel over veel schoon stemmateriaal doch de stereotyp - melodramatische gebaren, waarvan hij zich in alle rollen bedient bederven schier altoos het effect. De balletmeester, de Heer Ambreising, had het noodig gevonden ‘pour faire concession au goût du public’ in de partituur een ballet in te lasschen, samengesteld uit fragmenten uit Schuberts symphonisch repertorium. De fragmenten waren met weinig smaak gekozen, ze leenden zich slecht voor den dans en werden bovendien door het orkest onvoldoende rythmisch uitgevoerd. Niets dan lof voor den Heer Delescluze die de prachtige decors voor deze opera borstelde, bizonder voldeden Emma's vertrek en de uitbeelding van den pas in het Pyreneesche hooggebergte. Enkele kleine details en vooral de de onaesthetische acrobatische teen- | |
[pagina 315]
| |
evolutiën der corypheeën buiten beschouwing gelaten was de opvoering belangwekkend. Een volgend maal zou ik ‘Fierabras’ wel eens in concertvorm willen hooren. De opera zou, ontdaan van het wanstaltig libretto, m.i. aanmerkelijk in waarde stijgen. Ik ben er van overtuigd dat we dan in de partituur schoonheden zouden ontdekken, welke bij de opvoering onopgemerkt aan ons voorbij zijn gegaan en wie weet? zouden we dan dit zoet-droomerige Schubert-muziekje uit de speeldoos der Romantiek een eereplaats in ons hart verleenen. |
|