| |
| |
| |
Erdös Renée
(vervolg)
door Dr. E. Jaulusz
Toen de eerste roman verscheen van deze schrijfster die haar naam met hare poezie gevestigd had, ging een roep op als bij een wonder. Buiten artikelen voor dagbladen en de vertaling der ‘Fioretti’ had Erdós Renée nog haast geen proza geschreven en zie, plots trad zij op met werk zooals er alleen geroutineerde romanciers voortbrengen, zoo naar de compositie als naar den vorm. Hoofdartikelen van dagbladen werden aan dat feit van den dag gewijd.
Erdós Renée begon dezen roman te schrijven enkele dagen na haar huwelijk. Hij verscheen bij de geboorte van haar eerste kindje. Daarna zweeg de schrijfster weer onder den roes van de moederweelde. Drie jaar later wordt een tweede kindje geboren en zij ligt een jaar lang zwaar ziek, Maar pas is zij genezen als de reeds een tijd lang durende oneenigheden in haar huwelijk de scheiding veroorzaken en zij blijft alleen achter met haar twee kindertjes. Teruggetrokken van alles verdeelt zij haar tijd tusschen haar kinderen en haar werk.
In een harer romans uit die periode, ‘de koningin des levens’ zegt de schrijver Bartfy: Nu is het mijn tijd om het meest te werken. De ouderdom om scheppend werk te leveren begint bij het veertigste jaar. Dan is een man in den hoogsten fleur van zijn kracht.’
Dien hoogsten fleur kende nu Erdós Renée.
Op zes jaar tijds schrijft zij namelijk negen romans van goed driehonderd bladzijden, drie tooneelstukken, waarvan een tot heden toe onuitgegeven bleef, een bundel gedichten en twee dagboekjes over ‘Het heilig jaar’.
Men vraagt zich af hoe dat alles, met inbegrip van proeven, verbetering van drukproeven en andere practische zorgen, met de zorgen van het moederschap vooral, materieel mogelijk was. Nochtans wordt geen van die plichten vergeten en zoo goed als haar kinderen voor wie zij een uitstekende moeder is, worden haar uitgevers in 't oog gehouden, kontrakten opgesteld en over de uitvoering gewaakt.
| |
| |
Ik vertoefde een dag ten huize van Erdós Renée. Vroeg stond zij op en ordende en reinigde zelf haar slaap- en werkkamer, kamde en kleedde haar kindertjes, waschte twee fijn-zijden kleeren welke zij aan ruwere handen niet durfde toevertrouwen, hernaaide een kleed dat haar niet naar den zin was, brodeerde initialen op tafelservetten. Zij deed zelf haar keuken en liet zich hierbij door de keukenmeid slechts helpen. Na den eten schreef zij een novelle met dezelfde gemakkelijkheid waarmee ik haar had zien werken, ontving daarna gasten op theevisiet en als die weg waren brodeerde zij weer initialen.
Zoo is haar dag tusschen practische zorgen en haar kunst verdeeld. Zij wordt niet moe, niet overspannen, doet niets ongewoons en schrijven is voor haar de natuurlijkste bezigheid. Haar geheugen is een wonder: zij kent nog al de hongaarsche balladen die zij als kind heeft aangeleerd, letterlijk van buiten en haar kindertjes weten dat zeer goed; ook wat een schat van liederen moeder hun zingen kan. Haar verbeelding is onuitputtelijk. Midden het gewoonste dagelijksche leven bloeit ze altijd nieuwer en frisscher op.
Wanneer zij aan een werk van langeren adem bezig is staat zij zeer vroeg op om aan haar schrijftafel te gaan zitten en staat niet op vóór zij de vastgestelde dagtaak af heeft.
Haar eerste roman ‘De Nieuwe Telg’ is het eerste deel van een romancyclus onder titel ‘Voorvaderen en afstammelingen’. De twee volgende deelen heeten ‘De koningin des levens’ en ‘De besloten wegen’. Het vierde deel zal heeten ‘Ave Roma!’ Aan dat werk is Erdós Renée nu bezig.
Heel deze cyclus is eigenlijk in hoofdlijnen de auto-biographie der schrijfster.
‘De nieuwe telg’ is de geschiedenis harer jeugd zooals wij ze bij den aanvang dezer studie beschreven.
Het heldinnetje van 't verhaal is de kleine Betty, belust op fabel en fantasie. Beschrijving en typeering zijn levend en bewogen. Prachtig is de vaderfiguur: een ernstige, streng-godsdienstige jood, waardige zoon van het volk der profeten en patriarchen, fanatiek voorstander van de traditie, nauwkeurig tot op de letter dóór den geest heen. Vergiffenis of genade kent hij niet. Als Betty het ouderlijk huis verlaat neemt hij afscheid in de volgende termen: Gij gaat nu weg. Ga zóó dat gij ook nog kunt terugkomen. Indien het waar is dat gij ooit rijk en beroemd zult worden, schaam u niet over uw ouders. De appel die in de kruin van den boom hangt bloost en blinkt in de zon maar de boom waarop hij groeit is anders en die kan zijn afkomst niet verloochenen. Wat ge ook wordt, tot welken stand ge ook
| |
| |
opklimt, vergeet niet dat ge niet gansch van ons kunt vervreemden; dat is tegen de wet. Anders kan ik u niets zeggen dan dat ge zoudt zorgen dat nooit iemand kwaad kan spreken over u en maak u niet vele menschen te vriend, want het is niet mogelijk dat een mensch vele ware vrienden heeft. Eerbiedig uzelve en maak God niet boos. En nu geef ik u mijn zegen...’
De moeder-figuur blijft eenigszins op achterplan. Zij is het type van de ware moeder die veel lijdt, alles verdraagt, zwijgt en werkt. Zij is bemiddelaarster tusschen den geweldigen vader en de ontevreden kinderen.
Grootsch als een bijbelsche heldin verschijnt de grootmoeder, maar bizonder scherp geteekend is Sidie, Betty's oudste zuster. Deze was gedurende 10 jaar gezelschapsjuffer van een barones. Met haar voorname manieren en haar smaak voor het verfijnde keert zij weder in het arme gezin, waar zij Betty's verlangens naar het rijkemans high-life-leven prikkelt. Zij is knorrig, vindt alles miniem, klein, ordinair. Zij verwijt moeder hare gehechtheid aan al het oude, gedemodeerde en dat slaafs omlaag blijven in lageren stand dat al de kinderen remt in rechtmatig streven naar hooger. Zijzelf echter heeft de minnarijen van den baronszoon onderhouden, zonder den moed te hebben van het huwelijk. Al geeft de jonge baron haar zijn plechtig woord en blijkt dit woord betrouwbaar te zijn geweest wijl hij heel zijn leven lang geen andere vrouw wil trouwen, zij is niet tot den hoogeren stand overgegaan. Zij heeft haar plaats opgezegd, is thuisgekomen, schopt er herrie, vertrekt weerom als gezelschapsjuffer in een andere familie. Haar hoop is het dat Betty, de jongste eens den eindelijken moed zal hebben dien zij gemist heeft.
Coleman is de eerste verliefde van Betty, een jongen van zeventien, vol durf, veelweter met vrije gedachten over het leven. Zoo vroegrijp als hij is en pronkend met een cynisme van Heine afgeleerd, verlieft hij zich tot over de ooren nochtans in Betty.
Wat deze roman rangschikt onder de heel goede is de gedrongen compositie, de zich steeds gelijk blijvende stijl, de meesterlijke karakteriseering en de nauwkeurige gemoedsontleding van de jonge Betty.
Van een mannelijker schoonheid straalt de tweede roman. ‘De koningin des levens’, het verhaal der liefde van de schrijfster Benoite Erseki en den beroemde, reeds ouderen romancier Ladislas Bartfy.
Een liefde vol storm, vol zatte drift. Gedurig door jaloerschheid van elkaar gestooten, worden ze even gedurig weer door hun drift op elkaar aangedreven. Nooit is de vrouw volledig gelukkig. Er moet iets zijn hooger dan liefde, hooger zelfs dan poezie. Dit onbestemd verlangen schreit
| |
| |
in haar gedichten en die gedichten teelen als een wilde stekelige plant de onrust van den man. Beiden verwachten smachtend de geboorte van een kindje: dat kleine beminde wezentje zal hen vereenigen, maar noch het eerste, noch het vijfde kindje verwerkelijken het betrachte mirakel. Dan bezwijkt de vrouw onder den aandrang harer vele vleiende bewonderaars, maar vertrekken durft zij nog niet. De oplossing wordt opgedrongen door de zenuwziekte van den man die verplicht wordt naar een sanatorium te gaan. Benoite gaat alleen wonen in een visschersdorpje der Adriatische-zee-kust. Daar leeft zij eenzaam met haar kunst en een jong aanbidder kan haar niet van haar werk losrukken. Daar komt echter een beroemd Russisch zanger en deze weet in haar lichaam te drijven ‘de honderduizend dolken der begeerte’. Maar zie, nooit heeft zij berouw gekend en nu zij ten volle zich vrouw heeft gevoeld, treft haar die kwelling en laat haar niet meer. Zoo vindt haar Ladislas die, genezen, terugkomt. Hij kan niet meer leven zonder haar. Zij onderwerpt zich droef gelaten en het bittere huwelijksleven herbegint. Weer komt de ditmaal definitieve scheiding. De schrijfster werpt zich op haar werk maar hier verrijst de sinistere haat van den man die in den duik haar vervolgt. Zij vindt geen uitgever voor haar kinderroman, in de bladen verschijnt vernietigende kritiek over haar werk en de nieuwe roman van Bartfy is een schandelijke aanklacht tegen hunne liefde. De koningin des levens in den berooidsten staat... Haar man poogt zich te zelfmoorden.
Dit boek verwekte een ware opschudding in Hongarije. In minder dan drie maanden tijds verschenen drie uitgaven. De bladen stonden er van vol. Er werd beweerd: sinds Augustinus is er geen berouwvoller en objectiever levensverhaal geschreven dan ‘De koningin des levens’ door Erdós Renée.
Verrassender nog mocht de verschijning heeten van het derde deel ‘De besloten wegen’. Indien een roman zware en gewichtige levensproblemen aandurfde, naar de gruwzaamste ellende en hoogste beteekenis van het leven eener verfijnde kunstenaarsziel zocht en streefde, dan is het wel dit boek der ‘Besloten wegen’ met als hoofdpersonen de reeds gekende Benoite, Felician, een tuberculeuse theologant, Gabriel Vajna beroemd criminalist, politieker en letterkundige.
We vinden Benoîte convalescent te Weenen. Zij heeft zich weer van alles teruggetrokken. Zij is zich aan 't oefenen en voorbereiden want voortaan zal zij in 't Duitsch schrijven, een Duitsche beroemde schrijfster worden.
Eens gaat zij den befaamden criticus Henri Havas vinden en zij legt
| |
| |
hem haar werken ter beoordeeling voor. Deze Henri Havas is een gloeiende vrouwenhater (jeugdontgoocheling) en geeft haar dadelijk zijn woeste theorieën over het artistiek talent der vrouw cadeau. De vrouw als artiste is altijd een dilettante, zooals zij dilettante is in het leven en dilettante in de liefde. Want voor kunst, leven en liefde worden wilskracht en degelijkheid vereischt. Dat alles heeft de vrouw niet. Zij kent alleen liefde voor haar kind en dat is geen zedelijke kracht maar enkel dierlijk instinct. Enzoovoort. Zoodat de schrijfster ontmoedigd met haar werk terugkeert.
Die gedruktheid is niet uit te houden. Zij werpt zich weer eens in een minnarijtje met een Hongaarsch officier. Fiasco. Deze is niet de blijmoedige dien zij gezocht had. Zijn vader is krankzinnig geworden en hijzelf wordt in oogenblikken van opgewondenheid met waanzin geslagen die hem gevaarlijk maakt. Het plotselinge nieuws der zelfmoord van den kritikus Havas, schokt Benoîte zoodanig dat zij het verlokkend aandringen van den officier beslist van de hand wijst. Bij het lijk van Havas beseft zij dat zij weer in haar leven voor een gesloten weg staat.
Op al die kritische keerpunten zendt haar echter het lot telkens een trooster. Ditmaal is het de oude, eenzame Gabriel Demuth, zoo geloovig als Havas ongeloovig, zoo positief betrouwend als Havas negatief wanhopig was. Demuth's stokpaardje, zoo vaak Benoite bij hem komt, is dit volgende: het ontredderde christianisme zal weer nieuwe kracht en nieuwen bloei kennen, als de joden zich zullen bekeeren, en alleen dân.
Op het oogenblik dat dit vooruitzicht zich opent voor de arme opgejaagde overvalt haar weer de vrouw die zich met een ziekelijke passie aan haar gehecht heeft en onder dezen dwang vertrekt Benoite met haar naar Parijs.
Men vindt ze beiden in het tweede boek te Firenze op besloten wegen. Wel is daar de prikkel tot werken: de ‘vriendin’ moedigt haar aan en looft in alle kringen haar werk, maar steeds werkt alle vreugde des levens à rebours op haar in. Steeds krijgt zij door die vreugden afkeer van het leven. Een harer vrienden, een jonge zweedsche beeldhouwster wordt verliefd op een jong Hongaarsch baron en letterkundige. Dit aan te zien met de droeve ervaringen die zij gekend heeft, met de pijnlijke wijsheid die zij heeft opgedaan verwekt in haar het duidelijk besef van de andere levenshouding, de reactionaire, die langzaam de hare is geworden. Iets van Franciscus' lust is in haar gekomen om tegen de wereld in te gaan. Van Franciscus leert zij hoe te bidden. Intusschen is haar ‘vriendin’ afgereisd en aangetrokken door de schoone Franciscus-figuur reist Benoite naar Assisi. Daar ziet zij in dat, vanuit Assisi, haar eenige niet afgesloten levensweg naar Rome loopt.
| |
| |
En dit is het einde van het boek: gezeten aan het coupe-raampje in den trein, ziet Benoite als een reusachtige bol vuur den verlichten koepel van Sint Pieter aan den horizon.
Er gebeurt weinig langs ‘De besloten wegen’, een boek dat haast geen roman kan worden genoemd. Het mager verhaal wordt daarbij niet door Benoite veroorzaakt. Deze hoofdpersoon ondergaat. Zij bepaalt het verloop niet.
Wat dit alles echter tot een bewogen brok felle kunst verheft is het bewust en ernstig aanpakken van de drie groote problemen die overigens in alle werk van Erdós te vinden zijn maar dit boek in 't bizonder geweldig doorwoelen: geloof, kunst en liefde. Die drie problemen worden hier gedragen en verdedigd door drie verschillende personagen: Witten, de liefde; Havas, de kunst; Demuth, het geloof.
Tijdens de periode tusschen ‘De koningin des levens’ en ‘De besloten wegen’ verscheen Erdós' meest populaire roman ‘Kardinaal Santerra’. De E.H. Cardijn gaf een uitstekende ontleding van dit werk. Daaraan ontleenen wij gaarne:
Lavinia Tarsin is een Russische kunstenares, een zeer begaafde beeldhouwster, een onstuimige natuur, die gansch opgaat in hare kunst en voor het overige leeft als een heidene. Daar zij zich geen rekenschap kan geven van ontroering die de verschijning van den kardinaal op haar heeft gemaakt, voelt zij zich zenuwachtig, ongerust. Zij weet dat de kardinaal gekend is om zijne heiligheid. Maar dat laat haar, de ongeloovige, onverschillig, of liever zij kan zich geen man inbeelden die koud en ongeroerd zou kunnen blijven voor de bekoorlijkheid der vrouw.
Zij zelf heeft reeds een avontuurvol leven achter den rug, een leven waar de zinnelijke liefde een groote rol heeft gespeeld. Maar aan de liefde heeft zij nu vaarwel gezegd, zij kent er reeds immers alles van, daarbij moet een kunstenaar enkel voor zijne kunst leven wil hij waarlijk meesterwerken kunnen scheppen.
Lavinia's ongerustheid en nieuwsgierigheid vermeerderen als zij verneemt dat de kardinaal een onderhoud met haar verlangt. Bij die eerste ontmoeting hoort Lavinia met ontsteltenis dat zij geen ongekende is voor den kardinaal Santerra; deze heeft haar moeder gekend en haar zelf eens gezien als zij nog een klein meisje was.
De kardinaal stelt haar vragen over haar moeder; en met pijnlijke verrassing hoort hij Lavinia's klachten over haar moeder die haar kind verwaarloosde en niet beminde, De kardinaal dringt aan bij Lavinia dat zij hem dikwijls moet komen bezoeken want zij moeten malkander beter lee- | |
| |
ren kennen. Op dit oogenblik bemerkt hij een kruisbeeldje hangend aan Lavinia's hals. Op zijne aanvraag laat Lavinia het hem zien en dan bekent de kardinaal dat hij dit kruisje gaf als bruidsgeschenk aan hare moeder. Lavinia voelt dat hier een ver offer en een nog versche smart in het spel zijn. Het offer waarvan sprake is was gebracht geweest door Lavinia's moeder die Santerra in zijn jeugd bemind had en die om niet een stronkelsteen te zijn in zijn priesterlijke loopbaan, een Rus had gehuwd en met hem naar zijn ver afgelegen land was gegaan. Dit gesprek met den kardinaal heeft Lavinia gansch omgewoeld.
Zij heeft begrepen en gevoeld dat er in zijn leven een geheim is geweest: het offer van haar moeder.
Met haar heidensche geestesgesteltenis kan zij niet begrijpen dat zulk een offer kon geëischt en aangenomen worden door den kardinaal.
Toch voelt zij zich onweerstaanbaar getrokken tot den kardinaal. In het volgend bezoek verhaalt zij hem haar vroeger zondig leven en ook hare gevoelens over het offer vroeger door haar moeder gebracht.
Er wordt een geheim verbond gesloten tusschen hen beiden, het verbond dat als grondslag heeft het lijden en als doel: Lavinia's bekeering.
Dat lijden zal bij de kardinaal vooral bestaan in boete en zelfkastijding en gebed, bij Livinia echter in den strijd tegen hare zinnelijke driften, want aardsche, lichamelijke liefde is in haar ontstaan jegens den kardinaal. Die liefde die met volle geweld opbruist en steigert moet omvormd, gepuurd worden tot een zuivere, geestelijke zieleliefde.
Hard is de strijd in Lavinia, zij kan haar drift niet bedwingen en deze barst los in een vurige kus gedrukt op de hand van den kardinaal.
Zij begrijpt nog niet waar deze naartoe wil en durft hem zelfs bekennen hare heetbrandende begeerte: een kus van zijn lippen.
Maar de kardinaal berispt haar, stelt haar daarna gerust en eischt dat zij 's anderendaags zou tegenwoordig zijn in de hoogmis die hij zal opdragen in St. Pieter ter gelegenheid van het Driekoningenfeest. Op dien morgen, de groote morgen voor Lavinia, zal hare liefde op bovennatuurlijke wijze omvormd worden.
Zij voelt zich bevrijd van haar zinnelijke driften. Hare liefde voor den kardinaal is nu gansch bovenzinnelijk. Zij bemint hem zooals men een heilige bemint.
De verdere tooneelen en verwikkelingen die daarop volgen doen meer kwaad dan goed aan het gave geheel van den roman en zijn ook moeilijk goed te praten van uit het standpunt der christelijke moraal.
Lavinia en de kardinaal zetten hun betrekkingen van dagelijkschen
| |
| |
intiemen omgang voort en handelen juist zooals een paar verloofden die mekaar overstelpen met geschenken, liefdoenerij, enz. Men vraagt zich af waarom de kardinaal, nu hij zijn doel bereikt heeft: de bekeering van Lavinia, met haar zulke betrekkingen voortzet die gevaar loopen naar herzinnelijke af te hellen. Er is een Hongaarsch spreekwoord dat zegt: ‘Uem jó a tûzzel jatszani’: het is niet goed met het vuur te spelen, en waarlijk de kardinaal en Lavinia spelen met het vuur. Pater Lorenzo, de biechtvader van den kardinaal, bezweert dezen Lavinia weg te zenden. Na langen harden strijd stemt hij erin toe: hij zal het later doen als Lavinia er zal op voorbereid zijn.
Beiden zullen zij eerst eenige dagen doorbrengen in het prachtig buitengoed van den kardinaal te Uemi, te midden der heerlijke lentenatuur.
Als Lavinia daar voor de eerste maal de H. Kommunie ontvangt uit de handen van den kardinaal geraakt zij opnieuw in een bovennatuurlijke vervoering. Maar onder den invloed van de prikkelende natuurschoonheid, schieten Lavinia's vrouwelijke begeerten opnieuw wakker, en lastig is de strijd om ze gansch te bedwingen. Aan dien strijd wordt gelukkiglijk een einde gesteld door de plotselinge dood van den kardinaal, en het boek eindigt met een heidensch lied ter eere van het leven, van de liefde.
Een jaar daarna verscheen de eenige roman met sociale strekking dien Renée Erdós geschreven heeft.
Ziehier de thesis: het verschil tusschen man en vrouw in het sexueel leven. De man kent de hoogste genietingen, de vrouw niet. Zij is bestemd meer tot toewijding dan tot genot. Zij komt nooit tot ‘De groote schreeuw’ (titel van het boek) of zelden. Vandaar dat zoovele jonge vrouwen door het huwelijk ontgoocheld worden. De vrouw moet zich bewust worden van haar rol in het sexueele leven, een ondergeschikte rol van toewijding, moederschap en moederlijkheid.
Met een verhaal waarin de ontgoochelde vrouw eenerzijds, en anderzijds de uitzonderlijke vrouw die wel de ‘groote schreeuw’ gekend heeft een leven vol tragiek dooreenweven, wordt deze thesis gediend. Voor Renée Erdós is het hoogste en haast eenige geluk of genot dat de vrouw mag betrachten, het moederschap.
Later verscheen nog de groote roman ‘Het eenvoudige leven van Amaryll Teano’ waarin met autobiographie, ook de levensopvatting der schrijfster verantwoord worden.
Erdós Renée is de volbloedige romantieker wier verbeelding het leeuwenaandeel inneemt in haar werk. Zoo zijn haar typen niet altijd uit het werkelijke leven gegrepen en men ontmoet in haar romans menschen die
| |
| |
zoo schoon en zoo goed in het leven niet bestaan. Droomen en visioenen bekleeden daarbij een voorname plaats in haar werk. Symbolen gebruikt zij gaarne. Romantisch zijn vele harer personagen, b.v. Gianbattista in ‘Norina’, prins Torleoni in ‘Teano’, Bartfy in ‘De koningin des levens’ typen van driftkoppen; b.v. in ‘De besloten wegen’, engelen van zachtaardigheid.
De vrouwefiguren die hare voorliefde hebben komen in verschillende werken herhaaldelijk onder andere namen terug. Het zijn o.a. de mooie vrouw met een vloed van donkere haren, streng van uiterlijk, inwendig vol drift, gevaarlijk voor zichzelf en voor den man; de oude jongedochter, leelijk maar beminnelijk, zacht, toegevend; de moeder die zich afslooft in zprgen voor haar kind.
Het kind is voor haar alles. Zij vergeeft alles om het kind. In Teano zegt de harpspeler: ‘Gezegend zij alle leven on 't even waar of hoe het ontstaat.’
De bijkomstigheden van het leven, geldzucht, levensstrijd om den broode en wat dies meer, interesseeren haar niet. Hare personnagen zijn rijk en wat tusschen hen, en in hunne ziel, zich afspeelt zijn uitsluitend en altijd de problemen van het leven, het geloof, de liefde. Zoo slordig als zij soms werkt, zich b.v. vergist over den ouderdom van een persoon, over zijn verwantschap, zich binnen het bestek van twee bladzijden omtrent kleine bizonderheden letterlijk tegenspreekt, zoo aandachtig en ernstig is zij bestendig met die groote problemen bezig en het is het grootste geheim van haren Europeeschen bijval dat zij in deze tijden van materialisme de primaire waarde dezer verheven idieele factoren hersteld heeft.
|
|