Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926
(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||||||
Eerste voorspelPlaats: Straat vóór Bernardone's huis.
Tijd: Tegen den middag - Najaar 1205. Personen:
| |||||||||
Eerste TooneelFrancesco - Pietro Bernardone
Francesco
Wel, vader, wat zegt ge ervan? Doe ik u eer aan of niet? Bernardone.
Maar jongen, waar moet dat naartoe? Ge lijkt geen koopmans-, maar een koningszoon. Ik heb het altijd gezegd: ruineeren zult ge me met uw kostelijke fantasiën. Dagen hebt ge gefeest bij uw terugkeer uit Perugia; weken hebt ge gefeest om uw genezing; en nu betaalt ge u een uitrusting die Walter van Brienne zelf u benijden zal. Of ons bruintje dat trekken kan, daar vraagt ge niet naar! Francesco.
Moet ik onzen naam niet hoog houden, vader? We zijn wel lakenhandelaars, maar toch van adelijken stam. Deze rusting is op den groei genomen ziet u: ik ga 't zoo dapper aanleggen dat ik in de drie eerste weken ridder word geslagen. Als ge eens wist wat voor uw zoon is weggelegd!... Wilt ge hooren wat ik vannacht gedroomd heb, vader? Ik zag een paleis vol schilden, helmen, zwaarden, lansen en kurassen, en ik hoorde een stem die zei: Dit alles zal voor u en uw soldaten zijn! Bernardone.
't Zou me verwonderen hadt ge dat niet gedroomd! Ge praat immers van niets anders meer! Nu, ik hoop maar dat ge u zoo moedig gedraagt als bij Ponte San Giovanni, toen ge, de eerste van allen, op die van Perugia inrende! - En als ge nu eens, gelijk toen, van den eersten slag krijgsgevangene werd? Francesco.
Dat nooit! Levend krijgen ze mij niet in handen! Bernardone.
Zóó bedoel ik het niet. Ik wil maar zeggen: Kom nu metterdaad als | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
ridder terug, zoodat ge hier een Scefi of een ander adellijk freuleke kunt aanspreken... Francesco.
Ik vrij voorloopig met de glorie, vader! Is moeder bezig met den feestdisch? Daar moeten bloemen op tafel staan. 't Mag wel puik zijn vandaag, niet waar? We beschenken m'n aanstaande ridderschap. Bernardone.
Ge doet haar wat aan, uw moeder, met uw oorlogsplannen. Ze giet tranen in de romers die ze op tafel zet. - En dan lacht ze ineens, als ze denkt hoe beroemd ge gaat worden. Zoo'n echte française! (Gaat binnen) .
| |||||||||
Tweede Tooneel.Francesco - Egidio.
Egidio.
Al reisvaardig, Francesco? Francesco.
Om drie uren, dezen namiddag, wordt er ‘rassemblement’ aan de Porta nuova geblazen. Dezen avond nog zijn we in Spoleto. Egidio.
Ga je dan met helm en zwaard het afscheidsdîner voorzitten? Francesco.
We hebben nog een half uurtje vóór ons. Ik moet absoluut tot op de Domplaats rijden. Egidio.
Om je te laten bekijken! Wees gerust: als de klaroen voor 't vertrek zal toeteren, blijft niet één jonge dochter in huis. Maar wat zie je er stralend uit, kerel! In geen eeuw heb ik je zóó opgemonterd gezien. Francesco.
Ik weet niet wat aan me is. Ik heb zoo'n gelukkig voorgevoel. (Zeer ernstig) Wil je gelooven, dat deze tocht naar Apulië een uitkomst voor me is?
Egidio.
Wat wil je zeggen? Francesco.
Ik heb, eindelijk, een doel gevonden om voor te leven. Egidio.
Dat klinkt verbazend ernstig, in jouw mond...... Francesco.
Daar mankeerde me iets, den laatsten tijd. Ik had niks geen schik meer | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
in me leven. Vroeger stond ik in den winkel, deed een rit door de velden, bracht den avond met de makkers door - en daar was geen gelukkiger jonkman in héél Assisi. Nu voelde ik me zoo leeg, zoo onvoldaan. Er knaagde een onrust in me, zoo'n verwijt of ik m'n dagen vergooide aan beuzelarijen - terwijl iets groots en schoons van me werd verwacht. Onze plezierigste partijtjes werden door dien wrevel vergald. Egidio.
Denk je dat we dat niet bemerkt hebben? Hoe dikwijls moesten we je als wakker schudden, daar je niets hoorde van al wat we zongen en vertelden. Je dronk Frascati of 't een apothekersdrankje was. En als we halve nachten door de straten rumoerden met vedel en fluit en tamboerijn: in plaats van voor ons uit te dansen en je bloemenstaf te zwaaien, kwam je met hangend hoofd achterop gedrenteld. We gingen meenen dat je liefdeverdriet had! Francesco.
Och neen! Aan trouwen denk ik niet. Egidio.
Ik, voor mij, dacht je vlagen van zwaarmoedigheid, heel gewoon een nasleep van dat jaar gevangenschap in de kelders van Perugia. Je hebt er maanden lang de koorts van gehad. Francesco.
In de gevangenis? Daar heb ik me echt geamuseerd! Al de provençaalsche balladen die ik van moeder leerde, heb ik er gezongen. Heel de geschiedenis van koning Arthur met z'n Ridders der Tafelronde heb ik opgehaald. Zelfs die zwartgallige Andrea kon ik sociabel maken. 't Was geen ziekelijkheid die me deerde...... Egidio
En toch is het sinds die kwaal dat je dezelfde niet meer was! Francesco.
Ja, eigenlijk, wat me daarboven, aan den voet der Rocca, overkomen is, werd me zelve nooit heel duidelijk. Je weet nog wel...... Egidio.
Die eerste uitgang van je? | |||||||||
Derde Tooneel.De Vorigen - Alberto.
Alberto.
Om de liefde Gods, heeren, een aalmoes! Francesco.
(Die hem in 't geheel niet bemerkt heeft) Juist! We waren voetje voor voet-
| |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
je tot daar geklommen. Ik had zoo gehunkerd naar zon, naar bloemen, naar vogels, naar de sterkende wind der hoogten. Ik wist het: het urendiepe vergezicht; de groene vlakte als een kalme zee; de blauwe golflijn der bergen aan de overzij; al die lieve, lang gemiste schoonheid, zou me nieuw leven ingieten...... Alberto.
Ter liefde Gods, heeren, een aalmoes! Egidio
Pak je weg, man! Je verveelt ons. Francesco.
Ho! onze beste vriend Alberto! Die weet wel waarom hij ter liefde Gods vraagt: dan màg ik niet weigeren, daar heb ik eens m'n woord op gegeven. (Duwt hem iets in de hand) . Hier, broerke, en bid dat God me zegene in den strijd.
Alberto.
(Zijn mantel voor de voeten van Francesco spreidend) . Tien duizend Philistijnen zult ge neerslaan, m'n mooie jonge David. Ik spreid m'n mantel voor uw voeten.
Francesco.
(Lachend) Je mantel heb ik niet noodig, Alberto. (Spontaan z'n eigen mantel om de schouders van den bedelaar hangend) Kom, neem jij liever de mijne! En je voorspelling is me nóg een goudstuk waard! (Geeft hem nog een)
Alberto.
In heel de wereld wordt ge nog aanbeden! (Diep-groetend af)
| |||||||||
Vierde Tooneel.De vorigen, zonder Alberto.
Egidio.
Als je 't zóó aanlegt met elken bedelaar die je komplimentjes verkoopt, komt ge in Apulië aan, zoo arm als Job. Francesco.
Des te lichter storm ik op den vijand in. Egidio.
Maar je was aan 't vertellen?...... Francesco.
Van die wandeling, niet? Nu ja; toen we hoog genoeg gestegen waren, en ik me omkeerde, werd het me koud om het hart! De hemel scheen me grauw. De olijfgaarden lagen doodsch als kerkhoven. De grijze Tescio schreef, als vraagteekens, z'n doellooze bochten over de vlakte. Hoe dwaas, dacht ik, degenen die zich aan tijdelijke dingen willen hechten! - Alles | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
verandert, alles vergaat! - Ik kreeg het klaar besef, dat iets in mij was doodgegaan. Egidio.
(Die sinds een oogenblik de straat inkijkt - Verstrooid) En dat was?
Francesco.
M'n jeugd! Egidio.
(Weer oplettend) Och ja! En je begon toen te spreken van verloren tijd, van de ijdelheid van alle vreugde, en van de vergankelijkheid der dingen... Ik heb toen waarlijkgevreesd dat we je kwijt waren; dat je nooit meer de lustige kameraad van vroeger zou worden.
Francesco.
Nù ben ik er weer boven op. Als je maar een zin kunt geven aan je leven, zie je; als je maar een doel hebt waar je schatten jonge kracht aan verbruiken kunt. - We gaan immers strijden tegen den vreemde, den indringer; voor de vrijheid van Italië en de rechten van den Paus! | |||||||||
Vijfde Tooneel.De vorigen - Sabbatino - Paolo - Lorenzello.
Lorenzello.
Onze eerbiedige hulde aan Assisi's paladijn! Paolo.
Al lang hebben we je prins uitgeroepen, Francesco; maar vandaag zie je er werkelijk naar uit. Sabbatino.
(Terwijl Francesco ook hem de hand drukt) 't Verwondert me dat je nog kleine lieden kènt.
Francesco.
Gaat binnen vrienden. En jij ook, Egidio. Moeder Pica schenkt u wel den morgenwijn: 'n godendrankje! Vloeiend zonnegoud uit lang-voorbij- en zomer! (Egidio ter zijde nemend) Zeg moeder een goed woordje, hé? Ze wil 't niet laten blijken, maar ze trekt zich mijn afreis vreeselijk aan.
Egidio.
Ik maak haar zoo fier op je, dat ze je paard bij den toom leidt tot aan de Porta nuova - Blijf niet te lang! (Gaat binnen)
Francesco.
Den tijd van over en weer naar de piazza te draven. | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
Zesde Tooneel.Francesco - Andrea.
Francesco.
(Die juist Andrea, in pover plunje, langs ziet gaan) Hallo! heer Andrea! Nog niet in tenue? Ge schijnt niet haastig om 't harnas aan te gespen!
Andrea
(Dof) Zooals ge me ziet, ben ik reisvaardig.
Francesco.
Niet mogelijk, heer Andrea! Men zou u, sauf alle respect, voor een paardeknecht nemen. Andrea.
Ik heb het u honderdmaal gezegd in de gevangenis: ik ben voor 't ongeluk geboren. Mij moet alles tegenvallen. Een jood van wie ik geld had geleend, dat ik niet kon teruggeven, heeft heel m'n inboedel aangeslagen, m'n uitrusting inbegrepen.. En die zal hij toch bij 't oud ijzer moeten gooien. Francesco.
Verschrikkelijk! Luister, heer Andrea: ik ben maar poorter; gij: edelman. Wat dunkt u van dezen helm? (Hij zet Andrea z'n eigen helm op)
Andrea.
Een mooi stuk. Sterk en licht. Francesco
En hang me dit zwaard eens om! Andrea.
Een ridder degen! Francesco.
Kom even mee binnen: dan krijgt ge m'n heele optooi. Andrea.
Wordt ge gek, of steekt ge den draak met me? Francesco.
En gij presideert ons afscheidsmaal (Trekt Andrea mee binnen)
Gordijn.
|
|