| |
| |
| |
Boekbespreking.
De Stille Bloei, door Richard De Cneudt. Uitg. Vlaamsche Bibliotheek - Amsterdam. gld. 1.25
Naar de arme zwoegers gaat zijn hart dat het hart is van een droomer. Hij gelooft in de schoonheid en de grootheid van het volk tot in de onderste lagen, de dompelaars uit de fabrieken en de hokkers op zolderkamertjes boven steeg en gang. Hij lijdt mee al de triestigheid van bedrukt bestaan. De aan hen begane onrechtvaardigheden maken hem opstandig. Hij zwaait evenwel geen vlag van oproer.. Hij treurt met hen in deemoed. Hij is geen volksopstoker, hij is... mààr een dichter! Hij is een dichter want hij heeft Beatrijs gezien. Een liefde die nooit haar doel van eening bereikte. Dit gemis is de smart van zijn leven. Het heeft van hem een droomer gemaakt:
‘Aanbeden vrouw, wie mijn gedachten bouwen
een grootsch paleis vol blanke zuilengangen,
waarin ik u mijn handen saamgevouwen,
heimlijk aanbid en wijd mijn stille zangen;
laat uwer goedheid lentezon weldadig
en troostend in mijn donker leven rijzen’
En dat is in den dichter Richard De Cneudt geschied. De smart heeft hem mild gemaakt voor alle lijden en tegenover God en leven deemoedig. En het is dan verder in den bundel verheugend te zien dal zij hem ook niet de oogen heeft gesloten voor Gods' schoone natuur. Deze inspireert hem menig mooi vers.
In deze dagen der ‘jongeren’ dit bundeltje verzen te genieten, gaat niet meer zonder moeite. Men moet zich even eerst weer wennen aan dit strenge rythme en de maat. Men wordt er ruimschoots voor vergoed.. Men heeft namenlijk na de lezing een paar uurtjes doorgebracht in gezelschap van een dichter die meer dan dat is: een fijn en diepvoelend mensch.
G. Walschap.
| |
Gerard Brom: de dominee in onze Literatuur. Uitg. Dekker en van de Vegt, Nijmegen-Utrecht.
Het is de eigenaardigheid van geleerden een onderdeeltje met een aplomb te behandelen alsof het de hoofdzaak gold. Op literair gebied is dit gevaarlijker dan waar ook elders, omdathet al zoo moeilijk is 't leven
| |
| |
in een formule op te sluiten en het vervolgens omtrent het geheel moet misleiden als aan een nevendeel te veel belang wordt gehecht. Men zou bovengenoemde studie b.v. moeten vergelijken met die van B. Verhoeven over ‘De weg naar God in onze hedendaagsche literatuur’ om in te zien dat ik er hier toevallig toe kom eens een groote waarheid te schrijven.
Dr. Brom gaat uit van het midden der vorige eeuw toen de dominocratie over de literatuur heerschte wel in zoo'n mate dat zelfs Koetsveld het durfde te hekelen; en aan den vrijzinnigen Huet dankt Brom de bevrediging van zijn geleerde citeerlust om de grieven tegen dominee opeen te stapelen. Daarbij de mildere figuur van De Genestet, de bulderende Multatuli en Pierson, Huet's geestelijke broer; dan de felle tachtigers en het wordt een heele historische strijd waarvan het pikante den koelen Dr. Brom niet ontgaat.
Doorloopend scherpe inzichten, overblikken van een merkwaardige synthese vinden we hier, als b.v. dit volgende: ‘Wanneer de domineeszoon Perk het Onze Vader tot een gebed aan de schoonheid als eenige God verboog, leidde hij de zelfvergoding van zijn olumpische tweelingbroer Kloos in, waarbij de van theologie naar filosofie overgegane Bierens de Haan, later een wijsgeerige begeleiding componeeren zou.’
Van uit zijn eigenaardig misschien wat te eenzijdig standpunt geeft Brom steeds bewijzen van een scherpen en vooral eigen kijk op onze literatuur en de katholiciseerende hollandsche literatuur bezit in hem een voorvechter.
G. Walschap.
| |
Fr. Martialis Vreeswijk o.f.m. Simon. Uitg. Elektra Drukkerij, H. Gianotten, Thilburg.
Het zevende deel van een serie ‘Roomsche Rijkdom’ door Fr. Martialis Vreeswijk. Over de twaalf mannen die in de H. Schrift den naam van Simon dragen. Ieder krijgt zijn hoofdstuk en de gedachten van den Pater mee of ze op hem betrekking hebben of niet. Ten slotte komt er nog een Simon minderbroeder-martelaar bij een ‘ongeluksvogel’ die zich zal ‘ontpoppen’ tot een ‘geluksvogel.’ Tegenwoordig is alles mogelijk maar wij zagen nooit vogelen zich ontpoppen.
G.v.M.
| |
Letterkundige almanak voor het jaar 1926. Uitg. De Standaard, Brussel.
Goed initiatief naar het voorbeeld van b.v. de Duitsche Herderbuchhandlung. Jammer draagt dit steeds de sporen van zakenpropaganda. Inhoud: een vertelselken van Guido Gezelle, een gedichtje van Alf. Van De Maele, een novelle van Jan Boon, Caesar Gezelle, Dr. Van Driessche, Ernest Claes.
G.v.M.
| |
| |
| |
Joseph Spilmann - Tapfer und treu, twee deelen. Uitg. Herder, Freiburg im Breisgau.
Ik vind Spillmann niet in Bartels' Weltliteratur en ook niet in Meyers' Duitsche Literatur. Nu, al werd hij zoowat in alle talen van de wereld gelezen en beleefde elk werk van hem een massa heruitgaven (in het Nederlandsch bleven slechts twee van zijn kleinste boekjes onvertaald) hij was toch maar een Jezuiet...
‘Tapfer und Treu’ is een lijvige historische roman in twee deelen, over de fransche revolutie. Bij het beruchte gevecht om de Tuilerieën vonden honderden mannen der Zwitsersche garde den dood, die hun eed van trouw aan den koning van Frankrijk gestand deden. Het spannend verhaal is de verheerlijking dier helden: als een denkmaal ‘Helvetiorum fidei et virtuti’ Uit die garde nam Spillmann een hoofdfiguur, een officier, wiens verdere lotgevallen dan later den schrijver de stof bezorgden voor ‘Um das Leben einer Konigin’, historischen roman aus der franzósischen Schreckenszeit.
Het heeft de critici omtrent de historische romans van Pater Spillmann, en in 't bizonder den bovengenoemden, veelal misleid, dat schrijver al te vlot wist te vertellen en... hij deed aan tendenz. Er mag eens gewezen worden op den historischen ernst van dezen volksschrijver. Hij heeft trouw afgerekend met de destijds jongste historische wetenschap over zijn onderwerp: Dr. A. Van Gonzenbachs' ‘Berner Taschenbuch für 1866’. Wolfg. Friedr. von Mülinen, Adolf Frey, Maxime de la Rocheterie, Paul Lacroix, Albert Babeau, al beproefde historici der Fransche revolutie studeerde hij in en het zijn hun gegevens die hij in hoofdlijnen heeft verwerkt.
G. Walschap.
| |
J. Kuypers: De Gouden Poort. bloemlezing voor normaal- en middelbaar onderwijs. - 2 deelen. - Uitg. De Sikkel, Karel Oomstraat 51 Antwerpen.
Het eerste deel is bedoeld als een inleiding tot de literaire schoonheid; in het tweede deel wordt getracht aan jonge lezers den weg te wijzen in den doolhof van onze moderne literatuur.
Voor de vrije katholieke onderwijsgestichten hoeven we geen beteren gids te zoeken dan Pater Bauwens. Maar in de officieele inrichtingen van onderwijs zal deze bloemlezing van J. Kuypers uitstekend werk verrichten. Zij werd samengesteld met zuiver inzicht en met kritischen zin en ze werd niet ontsierd, - zooals de bloemlezing van den heer Van Hauwaert - door onliteraire, vooze, patriotische rethoriek, die niets met poezie te maken heeft, al werd ze ook onderteekend door een inspecteur van het middelbaar onderwijs.
De heer Kuypers geeft niet alleen een keur van wezenlijk goede literatuur, maar daartegenover stelt hij hier en daar voorbeelden van
| |
| |
leeg, ondichterlijk en onecht rijmwerk en dat is wellicht de beste methode om de studenten het onderscheid tusschen goede en slechte, tusschen echte en valsche literatuur te verduidelijken.
Zooals ze voor me ligt bevat de bloemlezing van den heer Kuypers uitstekend materiaal.
Maar er is een grief die de samensteller bij voorbaat heeft meenen te ondervangen: ‘Wij erkennen gaarne - schrijft hij - dat onze keus in ruime mate subjectief is, dat verschillende auteurs die wel een plaats verdienen in een overzicht als dit, in het geheel niet vertegenwoordigd zijn of niet voldoende om een goed beeld van hun persoonlijkheid te geven. Misschien kan dat bij een eventueelen herdruk eenigszins verholpen worden.’
We willen nu gaarne aannemen dat de samensteller J. Persijn, H. Thans en Jan Hammenecker b.v. bij de letterkundigen rekent die een plaats hadden verdiend in dit boek; doch hiermede is dat verzuim niet goed gepraat. Waar in ‘De Gouden Poort’ behalve kortere citaten, vier stukken van Vermeylen werden opgenomen; waar zelfs een bladzijde van E. De Bock over Conscience werd ingelascht, had in geen geval Persijn mogen ontbreken. De korte nota op blz. 150 II kan inderdaad niet als een erkenning van Persijns werk volstaan. Waar er verder plaats was voor R. Minne en Roelants moest er plaats zijn tevens voor Thans en Hammenecker - om slechts die twee te vermelden, voor Vlaanderen; en voor Holland had in geen geval Feber mogen ontbreken, die reeds voldoende heeft gepresteerd om ieder te overtuigen dat ‘aan hem en aan niemand anders de leidende positie in het Roomsch-katholiek letterkundig leven toekomt’, zooals laatst nog werd erkend in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde door J. Greshoff en De Vries. Ook B. Verhoeven mis ik hier noode; en Marie Koenen. Maar ik verdenk den heer Kuypers geen oogenblik van opzettelijkheid in deze, en vertrouw dan ook dat een herdruk de leemten zal aanvullen die zijn overigens uitstekende bloemlezing vertoont.
A.V.C.
| |
Romain Rolland. Het leven van Michel-Angelo, vertaald door Koffieberg, met verzen van Michel-Angelo, vertaald door N. van Suchtelen. Uitg. Wereldbiblioteek. Amsterdam.
De waarde van dees boek leert men best kennen met het te toetsen aan vroeger werk, b.v. aan het werk van Michel.
Bij deze is het een droge analysis, een nietszeggend geklasseer dat ten andere niet overtuigt. Rolland dringt door tot het innerlijke van den genialen man, van den ‘overwinnaar met de gebroken vleugels’ en van uit dit innerlijke komt klaarheid over leven en werken.
Met groots onbevangenheid, in het bewustzijn dat ook hij iets vermag en dat zijn eigen kunstenaarsziel de ziel van Michel-Angelo wel
| |
| |
kan begrijpen, gaat de schrijver van Jean-Christophe staan voor den florentijnschen meester, den reus, een van de menschen die over de wereld geschreden zijn als veroveraars, en die aan die verovering hun hartebloed vergoten hebben. Michel Angelo was de man van den heroischen twijfel; hij was bezeten door genie, hij was de prooi van het genie en gebrek aan wilskracht, aanvallen van panische vrees, zwakheid uit deugd (zegt Rolland) en uit bedeesdheid beletten hem uit te werken, waartoe dat genie hem dreef. In hem schrijnde de vlijmscherpe tegenspraak tusschen machten die M.A. dreven en tusschen een wil die niet heerschen wilde. Een Hamlet-tragedie, boeiend als een roman.
Hij was ook een groot kristene, of lijk Rolland spreekt ‘een van de machtigste karakters uit het groote menschenras dat gedurende 19 eeuwen ons Westersch leven vervult met zijn smartelijke geloofskreten.’
Heel de Michel-Angelo, met al de zijkanten van het gemoed, wordt hier ontkleed, en ligt bloot op de hand, met zijn genegenheid, zijn familietrots, zijn gemeenzame omgang met nederige vrienden, zijn republikeinsche geestdrift, zijn trek naar kippen en katten.
Men blijft er Romain Rolland dankbaar voor ons een kijk te hebben gegund in het leven van dezen reus, die niet meer leeft op ongenaakbare toppen, maar ons nader staat, en omdat hij meer mensch wordt, duurbaarder en misschien grootscher. En toch waagt men bij het lezen van dit boek de bemerking dat Rolland (die ten andere om wille der klaarheid te synthetisch werkt: de indeeling in worsteling, abdicatie dood, zegt het aanstonds) te trotsch vóór Michel-Angelo gaat staan, in te groote zekerheid te zijn doorgedrongen tot de schuilhoeken van Michel-Angelo's zieleleven.
J. Hallez.
| |
Raoul Plus. S.J. - In Cristus Jezus. - vertaald door P. Elentheer Van Lichtevelde. O.C. Brugge-Beyaert. 1925.
Er zijn hedendaags nog al eenige menschen, buiten kloosterlingen en priesters, die geestelijke lezing oefenen. Bijlange nog niet genoeg, toch! Geheel de wereld leest dagelijks een nieuwsblad, met ‘politiek’ en ‘feuilleton’, en één op de duizend leest nauwelijks op groote dagen het ‘blijde nieuws’, het Eu-angelion dat Christus bracht, niet voor een dag of voor een tijd, maar voor altijd en voor de eeuwigheid, dat Hij met ons is tot het einde der wereld, dat Hij met zijnen Vader in ons is komen wonen, dat wij in Hem zijn en met Hem één zijn door het Doopsel. Sint Paulus jubelt dat wonder dóór zijn brieven gedurig uit: ‘Wij zijn het Lichaam Christi, en ledematen van lidmaat.’ Het is de grondwaarheid van alle geestelijk leven, waarheid waarvan de Heiligen leefden als van dagelijksch brood, en die waarheid is helaas, langen tijd verduisterd geweest, en nauwelijks aan de geloovigen verkondigd.
Pater Plus, de bekende Jezuiet, die al zooveel goede geestelijke lezing heeft verspreid, legt in dit boek de leering over onze inlijving
| |
| |
in Christus meesterlijk en boeiend uiteen. De lezer gaat waarlijk van licht tot licht, en in dat licht ziet hij 't Christen leven, zoo practisch als beschouwend, wonderlijk verklaard. - De vertaling is gezond Vlaamsch. Mocht zij vele koopers en lezers vinden.
Al. Walgrave.
| |
Jac. P. Thysse. - Het Vogeljaar. - Uitg. W. Versluys.
Het komt ons voor dat andere landen ons zoo'n werk mogen benijden zooals ze ons ook een geleerde als de schrijver ervan benijden mogen. Een Brabander als Aug. Snieders die nu in de literatuur gevierd wordt en in zijne wetenschap een even taai zwoeger. De Nederlandsche ornithologie is definitief aan zijn naam verbonden. Dit werk is ongetwijfeld het beste en schoonste. Vulgarisatie en wetenschap tegelijk; dat is het geheim waarvan J.P. Thysse den sleutel bezit om beginneling en ingewijde te boeien en te onderwijzen. Men kan gerust zeggen dat men door het ‘Vogeljaar’ van J.P. Thysse over de Nederlandsche vogelen, hun naam, soort, gewoonten, enz. zoo ongeveer alles verneemt. En nergens krijgt men den indruk met geleerddoenerij te doen te hebben of dat de schrijver overdrijft. Alles is levend, al zijn kennis is hart geworden. Hij leert u veel, ontzaglijk veel maar het gaat er langs het hart in, in plaats van langs het hoofd, juist zooals, van hem uit, alles van het hoofd langs het hart tot u komt. Geordende, geklassificeerde wetenschap en toch los en vlot als een beschrijving. Geen lof is overdreven voor dit prachtboek. En dan de illustraties: een massa keurige photos, alle zoo typiek en direct-sprekend dat men zou zeggen: die vogelen kenden J.P. Thysse en hebben zich gaarne door hem laten kieken. Verder fijne prentteekeningen en een serie kleurplaten die met zooveel smaak als met wetenschappelijke akkuraatheid zijn uitgevoerd. Dit is zeker genoeg gezegd om aan te toonen dat ook de verdiensten van den uitgever van dit prachtwerk hoog moeten worden aangeslagen.
Dr. F.G.
| |
Het Vogelboekje, door Dr. J.P. Thysse. - Uitg. Versluys, Amsterdam.
In de eerste hoofdstukken zeer interessante opmerkingen: hoe men de vogels van dichtbij te zien kan krijgen en bizonderheden waaraan men de verschillende soorten onderkent. Verder korte beschrijvingen van een massa vogelen, of liever haast alle vogelen die in deze lage landen wonen. Een boekje speciaal bedoeld voor oningewijden. Uiterst vlot en aangenaam en met een verbazende geleerdheid geschreven.
W.H.
| |
Ladislas Reymont.
- Op 4 December l.l. overleed de, in den laatsten tijd ook hier te lande bekend geworden Poolsche schrijver Ladislas Reymont, wellicht de sterkste kop uit de Poolsche literatuur. Het vorig jaar werd hem de Nobel-prijs voor letterkunde toegekend. Hij
| |
| |
kwam ter wereld in Mei 1868 te Kobiale Wilkie, een dorp bij Petrikan en heeft een leven geleid vol avonturen, maar toch schilderachig en roemvol. Hij behoorde tot het geslacht van schrijvers en artisten die zijn opgegroeid in de bittere herinnering aan de pijnlijk-smartvolle gebeurtenissen van 1863. Naast Kasprowiez en Zeromski - welken laatste Reymont slechts een tiental dagen mocht overleven - kende Ladislas, die meer origineel, meer onafhankelijk, meer door en door poolsch is, en vooral meer optimist en mannelijker dan zijn twee mededingers, als geen enkel schrijver ander vóór hem, de ziel en de ellende van den poolschen boer. 't Is ook door het groote epos Chlopi (d.i. De Boeren) dat hij dezen heeft gewijd, dat hij verleden jaar den Nobel-prijs behaalde. Bij die gelegenheid werd, ook in dit Tijdschrift, op de heerlijkheid en op de groote beteekenis van dat prachtwerk voldoende gewezen. - Nog student, werd hij al om zijn al te felle Poolschgezindheid door de Russen van school weggejaagd. Om aan den kost te geraken werd hij toen telegrafist bij het spoor, doch om zijn hartstochtelijke lezenswoede werd hij weldra aan de deur gezet. Toen heeft hij het langen tijd erg moeilijk gehad; als winkelbediende, als spoorwegarbeider, als lid van een reizend tooneelgezelschap heeft hij zijn geluk beproefd, zelfs als novice in een klooster een toevlucht gezocht. Van 1891 kon hij zich geheel aan de literatuur wijden en toen hij eenmaal bekend raakte, had hij ook weldra de middelen verworven om talrijke reizen te ondernemen naar het buitenland vooral naar Frankrijk waar hij zelfs te Parijs aan de Sorbonne ging studeeren evenals te Oxford. In den laatsten tijd woonde hij op een eigen, prachtig landgoed bij Posen in een verrukkelijk kasteeltje.
In zijn testament heeft hij kasteeltje en landgoed beiden vermaakt aan den Poolschen staat, met het doel een kosteloos verblijf te schenken aan Poolsche kunstenaars die 't niet gemakkelijk hebben, opdat zij daar een tijd lang kunnen werken. - Niettegenstaande zijn vele reizen, is Reymont de meest Poolsche van al de tegenwoordige Poolsche schrijvers gebleven en mischien wel, ligt daarin juist het geheim van zijn bekoorlijkheid. Niemand heeft den geur der poolsche wouden en velden noch de kleur van den poolschen hemel beter gekend dan Reymont. Daarbij was hij - en dat is wel merkwaardig - heelemaal niet met zichzelf ingenomen; nooit spreekt hij over zichzelf, hij wijkt steeds terug om zijn helden en personen op den voorgrond te doen komen.. Toen een zijner vrienden hem dat eens deed opmerken, antwoordde hij met een fijnen glimlach: ‘De schepper van een werk moet God navolgen: evenals Hij moet hij overal zijn, maar... onzichtbaar.’
| |
| |
| |
Uit De Leerschool Van De Spade, door Dr. H.M.R. Leopold. - Uitg. W. Thieme te Zutphen in Holland. Twee deelen.
Dr. H.M.R. Leopold is een jonge geleerde die de uitzonderlijke gelegenheid had de klassieke archaeologie ter plaatse zelf te studeeren. Over zijn reizen, ontdekkingen, indrukken, wetenschappelijk werk, leverde hij regelmatig verslag dat verscheen in ‘De Nieuwe Rotterdamsche Courant’. Zoo zijn deze twee boekdeelen ontstaan met hun honderd-vijf en twintig hoofdstukken, register, aanteekeningen en platenlijst.
In een stijl die van het beste journalisme de knap- en vlotheid heeft geleerd en van de wetenschap de klaarheid en zakelijkheid, vertelt Dr. H.M.R. Leopold over alles en nog wat over en rond zijn ongemeen rijke stof. Een beetje minder fantasie in het elkaar laten volgen der hoofdstukken naar het toeval van 't reizen het uitwees, had de bundelaar-van-zijn-eigen-artikels mogen betrachten. Wel zal ieder hem compliment maken voor taal en betoogtrant maar aan die levendigheid zou een logischer schikking der kapittels niet hebben geschaad. Zoo staan twee hoofdstukken over Sardinië niet eens naast elkaar en acht hoofdstukken na het tweede komt er dan weer een ‘Lezing over Sardinië.’ Zoo handelt Hfdst. XIX over Romeinsch beton en ander metselwerk en het Hfdst. XVIII en twee volgende weer over de muren van Rome. Hfdst. III heeft het over het oud-romeinsche woonhuis zooals het werkelijk was en XLII over keukengerei. Deze voorbeelden kunnen nog vermenigvuldigd worden.
En voor de rest een der gezelligste, interessantste boeken die men lezen kan. Geen tijdvak is belangwekkender dan dat der antieke kultuur. Wij zijn er van jongs af in gebracht. We zijn er door gevormd. Die goeie ouwe degelijke klassieke humaniora! Daarbij is geen archaeologisch terrein rijker dan dat der antieken. Een beschaving die, behalve technisch, hooger was opgevoerd dan eenige andere en waarvan misschien nog zooveel onder den grond steekt als er boven uit.
Er bestaat een heele massa literatuur over de kultuur der oudheid. Vooral Duitschers hebben dat tijdsbeeld zoo goed als volledig, haast om gefilmd te worden, gerestitueerd. Maar saai meestal. Dr. H.M.R. Leopold met zijn wetenschap van potjes en pannetjes (zoo noemde eens een geleerde de archaeologie) krijgt klaar wat in langen tijd niemand gelukt is: bij het heroproepen der oude tijden de atmosfeer weten op te wekken. Alles wordt weer levend. Hij betrapt de oude bewoners midden in hun dagelijksch doen.. De antieke kultuur verschijnt ons niet meer in koele, majestatische, visionaire beelden, zij herleeft, warm en waar, natuurlijk.
Ziedaar de groote verdienste van dit boek. Daarbij hooren de prachtige platen, ruim honderd dertig op fijn glanzend crème papier. Kortom een merkwaardige uitgave; in alle opzichten.
D.W.
|
|