Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926
(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Tooneelkroniek
| |
[pagina 62]
| |
‘Zij willen het modern leven uitbeelden zooals het reilt en zeilt, om dan door het publiek in overweging te laten nemen, de konklusie, die zich als vanzelf uit het uitdiepen van sommige toestanden opdringt. ‘Tooneelwerk-à-thèse?’ Niet meer dan de romans van Bourget of de kreaties van Alex. Dumas zoon; maar wel: ‘tooneelstukken-à-idées’, die nopen tot overweging. ‘En wie zal het beneden zijn waardigheid achten, even te peilen naar den zin van 't leven? ‘Ook van deze beide jonderen, die van het “métier” alle de knepen onder den duim hebben, wordt nog heel wat verwacht op tooneelkundig gebied.’Ga naar voetnoot(1) Wij moesten er zelfs niet heel lang op wachten. Na hun in samenwerking geschreven; ‘Dies Irae’, ‘Flirt’ en ‘Lente’, is thans ‘De Vuurproef’ voor 't voetlicht verschenen. De ‘première’ er van heb ik te Eekloo, met de Kerstdagen, bijgewoond. De tooneelbond ‘Lust naar Kunst’, onder de kranige leiding van Herman van Overbeke, haalt eer van zijn vertolking; zij was tot in de minste details flink verzorgd en, op een paar puntjes na, volkomen in overeenstemming met de opvatting van de schrijvers. Deze spreekt trouwens allerduidelijkst uit het stuk zelf. Wat niet wegneemt, dat ook weer over ‘De Vuurproef’ de verkeerdste meeningen hun gang gaan. Want het banale echtbreuk-geschiedenisje is het vooral niet. Dit spel staat op een veel hooger plan: een geestelijk. Men ademt hier in de atmosfeer der intiemste en meest-intense zielstragiek. Walding, de hoofdpersonage, heeft in oprechten gemoede en met de innigste overtuiging zijn tooneelstuk: ‘De Ziel op Zwerftocht’ geschreven. Het heeft er velen nader gebracht tot God. De heilzame invloed echter die van het spel over de zielen uitgaat, wordt plots gestremd door de leefwijze van den auteur. Erger nog: de verdwaalden, die reeds een heel eind gevorderd waren op den terugkeer naar de Waarheid, worden zich bewust dat ze door Walding schandelijk bedrogen werden. Ze dreigen te verzinken in 't wanhopigste nihilisme. Walding leert zoo, en leeft anders. Wat is er dus te gelooven van de levensbeschouwing, die hij als de eenig-ware voorhoudt? Walding toont aan hoe de smart nader brengt tot God, en hij-zelf verwijdert zich van God langs de breede baan van den zinnelijken wellust! Walding predikt trouw aan eer en plicht, en verlaat zijn vrouw om een tooneelspeelster. | |
[pagina 63]
| |
Walding is het eerste slachtoffer van zijn inkonsekwentie. Daar hij niet leeft zooals hij denkt, begint hij allengerhand te denken zooals hij leeft. Hij voelt zich onzeglijk ongelukkig. Eerste katastroof: de ondergang van het individu. Maar de mensch staat niet alleen op de wereld. Hij maakt deel uit van een gemeenschap, waaraan allerlei banden hem vastleggen. Van hem gaat een fluïdum uit: dat van het goede of van het slechte voorbeeld. Het zalft en zoent of... 't brandt wonden in de ziel! En hoe hooger een individu in de maatschappij aangeschreven staat, des te weldoender of noodlottiger zijn invloed op de omgeving zijn uitwerking heeft Wie bekleedt daar zoo verheven een rang als de schrijver? Duizenden zien op naar hem en verwachten, dat hij hun 't brood breke, dat hun honger verzadigt en den wijn plenge, die hun dorst stilt. Hoe levendig dient dan ook in hem het gevoel van zijn verantwoordelijkheid te blijven. De schrijver is een leider, en wee het volk, dat in plaats van een herder een huurling aantreft! Dan geldt in zijn felste gruwelijkheid de proefondervindelijke waarheid van het: ‘abyssus abyssum invocat!’ De katastroof van den schrijver als individu sleept na zich mee: een reeks katastrofen in den schoot zelf van de gemeenschap. Aan zijn verantwoordelijkheid tegenover zichzelf en de menschen wordt Walding herinnerd door Delamare. Deze schudt hem wakker uit den bedwelmenden zinnen-roes. Delamare immers is een van die ontelbaren die zoeken naar God. Daar hij het langs verkeerde wegen deed schijnt er voor hem geen uitkomst dan in den dood. Hij wil zelfmoord plegen. Iets nog weerhoudt hem: het leven van Herman Walding. Deze immers handelt konsekwent volgens een leidende gedachte en verwezenlijkt ze met zijn leven zelf. Wat dan, - waar Delamare Walding aantreft in de armen van de tooneelspeelster Frida? Meteen heeft de katholieke konsekwentie van Walding een knak gekregen, die ook Delamare's leven breekt. Delamare zal den dood in; doch niet, vooraleer aan Walding gewroken te hebben, het bedrog, dat deze pleegde tegenover de menschheid. Ook Walding moet sterven! Maar laat ik hier, uit het derde en laatste bedrijf, dien passus mogen aanhalen, waarin het gaat tusschen Delamare en Walding, in steeds aangrijpender stijgen naar de hoogste levenstragiek. Walding heeft dus het echtelijk huis verlaten. Hij wil weg met Frida, de wereld in, om de wroeging te ontduiken. | |
[pagina 64]
| |
Delamare echter laat hem niet los. Hij lokt hem mee naar diens werkkamer en is zinnens hem daar, waar ‘De Ziel op Zwerftocht’ geschreven werd, neer te schieten. ‘Walding. Wat wil je van me? Delamare Ik beschuldig. Ik wreek. Levensernst tegen levensleugen, konsekwentie tegen lafheid. Ik ben de menschheid die u bedrogen hebt. (dof) Vóór ik den waren weg opga moet ik u straffen in haar naam. Ja... zie mij aan nu... Aan uw vonnis ontsnapt ge niet. Ge gaat sterven... (Beweging van Walding) Pas op... Ik heb u in mijn macht. Dit was de hinderlaag. Nu zit ge aan de tafel waarop ‘De Ziel op Zwerftocht’ geschreven werd. Voor ge verdwijnt zult ge weer goedmaken het kwaad dat ge gedaan hebt. Ik wil uw werk vernietigen met uw hand. Walding (dof) Dat kunt ge niet... Delamare Ik wil dat de honderden die den smartkreet van ‘De Ziel op Zwerftocht’ hooren, weten zullen dat het het vermaledijd werk is van een genialen bedrieger. Schrijft nu... Ik wil uw bekentenis dat ge gelogen hebt, bedrogen, de menschheid hebt willen misleiden. Schrijf dat neer, Herman Walding, voor ge sterft. Ik zal zorgen, voor ik sterf, dat het formulier van uw bekentenis over het volk zal worden gegooid in al de schouwburgen waar uw werk wordt opgevoerd... dat uw bedrog ontmaskerd wordt in het aanzicht van heel de wereld... Schrijf zeg ik u... (Houdt den revolver op Walding gericht) Walding. Neen!... Neen!... Delamare Schrijf, ik beveel het u. Walding Neen! Delamare Maak uw leugen te niet voor ge sterft. Walding Het is geen leugen. Delamare Wilt ge laf zijn tot in den dood? Walding Ik wil schrijven... maar dat niet... Ik beken in het aanschijn van den dood dat ik zwak ben geweest, laf, dat ik gezondigd heb...... Delamare Maak uw leugen te niet... Walding Ik heb niet gelogen. Ik heb de waarheid geschreven, al heb ik ze met mijn leven verloochend. | |
[pagina 65]
| |
Delamare Ge liegt. Walding. Neen...... Delamare Ge gelooft niet in wat ge geschreven hebt... Walding Ik geloof in die waarheid! Delamare Sterf dan met de leugen op de lippen... Walding (rijst overeind) Schiet! God moge vergeven wat ik misdeed omdat ik in den dood de laatste lafheid niet bega. Ik geloof dat ik over een oogenblik verschijn voor den rechterstoel van God, dat de eeuwige foltering mij wacht, als Zijn barmhartigheid zich mijner niet ontfermt. Schiet!... In de belijdenis van mijn zonden en mijn geloof in God, plof ik in den eeuwigen afgrond.’ Bij het hooren van deze uiterste bekentenis is Delamare doodsbleek geworden. Hij weet niet waar hij het heeft van verslagenheid. Het wapen ontvalt zijn hand. Neen, Walding heeft feitelijk niet gelogen; hij is alleen het slachtoffer geworden van zijn zwakheid; de wereld heeft hij noch bedrogen noch willen bedriegen; hij ging slechts aan eigen inkonsekwentie ten onder. Delamare gaat dan ook met gebalde vuisten op Walding af en roept uit: ‘Gij waart de schuld van ons aller onrust, van mijn misleiding. Ge hebt ons gekweld met God. Ik dacht dat het komedie was, dat ge niet kondt in God gelooven. Daarvoor heb ik u willen straffen... Maar nu heb ik de hel in uw oogen gezien. Gij gelooft in God... Gij gelooft in de hel... Het was geen bedrog. Er moet een God bestaan. Ik zie afgronden en licht. Revelatie der eeuwigheid... Wat moet ik nu doen, wat moet ik nu doen? ... Wie geeft me raad? Ik weet niet meer wat ik zeg... (schreit)’ Waarop dan Walding nader tot hem treedt en zegt: ‘Als ik nou zweer voor God dat het alles zwakheid is geweest, dat ik heb willen vluchten om aan mijn eigen wroeging te ontkomen...’ Maar plots flitst weer door het brein van Delamare de herinnering aan Walding's zondige liefde... Delamare (beziet hem nu in spanning) En Frida Werner? Het pleit is geslecht. Den laatsten zielestrijd om de vrouw komt Walding te boven. Met Frida Werner wil hij geen gemeens meer; hij zal met haar zijn plicht niet ontvluchten! Walding. Zeg haat dat we niet vertrekken. | |
[pagina 66]
| |
Delamare (gaat naar de deur toe) God moge u vergeven wat ge aan ons allen hebt misdaan (gaat heen) Een menschenkind te meer heeft de opperste verleiding weerstaan en over zichzelf gezegevierd! Maar, langs den weg der inkonsekwentie, dien Walding een heel eind ver volgde, - wat een opeenstapeling van ellenden! Ex malo nisi malum... Uit het kwaad trouwens kan niets dan kwaad volgen. Het ontkiemt in het individu en wortelt al verder en verder uit in de gemeenschap. In het jongste tooneelstuk van Delbeke-Walschap staan de hoogste levenswaarden op het spel. Evenals in Paul Bourget zijn roman: ‘Le démon de midi’ wordt aanschouwelijk voorgesteld de noodlottige keer, welke 's menschen leven neemt, wanneer inkonsekwentie intreedt tusschen hetgeen hij gelooft en hetgeen hij doet.. Noodlottige keer, die de kier opent niet alleen op individueelen ondergang maar ook op maatschappelijke ontreddering. Terecht werd opgemerkt, dat ‘De Vuurproef’ intenser leeft dan ‘Lente’ bijv.; en er min betoogd wordt, maar meer gehandeld. Inderdaad; de handeling groeit er heelemaal organisch uit de gegeven toestanden, tot een reeks konflikten, die behooren tot de sterkst-aangrijpende levens-tragiek. Het gaat hier om den hoogsten strijd, den strijd om de ziel. Het stuk is strak gespannen en verslapt geen oogenblik. Alle ‘hors-d'oeuvres’ zijn geweerd. Daardoor juist zit het stuk zoo stevig ineen. Want, het zal wel dienen herhaald, dat Delbeke-Walschap de kneep weg hebben om hun tooneelkundige prestaties architektonisch flink op te bouwen! Ook hier gaat hun kunst crescendo. Uit de soberheid van de voorstelling spruit haar kracht. In een ruk spoedt het leven hier naar zijn einddoel. Alle zijwegels werden vermeden. Hoe verlokkelijk deze ook tot een extratje noopten! Ongetwijfeld had een min-begaafd tooneelschrijver zich hier laten verleiden tot een uitvoeriger voorstelling van 't zondige in de verhouding tusschen Walding en Frida; hij had' meteen een storend ‘hors-d'oeuvre’ geleverd, zij het dan misschien ook tot niet geringe voldoening van heel wat schouwburgmenschen, die er maar liefst een geurtje bij hebben! Het snijdt dus heelemaal geen hout te beweren, dat Delbeke-Walschap heel handig ‘de voorstelling van het kwaad wisten te omzeilen’ en ‘hun gegeven in een piëteitsvollen schroom hulden.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 67]
| |
Dit ‘omzeilen’ was hier geen ethische maar uitsluitend een esthetische eisch. Het heeft dan ook geen zin - tenzij voor dezen, die blijkbaar de ware beteekenis van ‘De Vuurproef’ uit het oog verloren - te beweren, dat gemis aan uitdieping van de zonde, ‘een paar keer den dramatischen diepgang van het stuk schaadt maar anderzijds aan “De Vuurproef” een zedige innigheid geeft, vol mes-voelende melancholie, die van dit jongste drama niet het minst kostbare sieraad is’.Ga naar voetnoot(1) Dat heet men moederkeszalf strijken waar men liever eens duchtig den skalpel gebruikte! De dramatische lijn van het litterair tweemanschap Delbeke-Walschap is er een, die al door stijgt. Dit tweede deel ‘Zomer’ van de quadrilogie ‘'s Levens vier Seizoenen’ staat ontegensprekelijk hooger dan het eerste ‘Lente’, èn door de psychologische ontleding, die teerhandiger de geheimste roerselen van 't leven bloot legt, èn door de litteraire expressie, die er direkter, dus ook raker op geworden is. Laten deze flink-beslagen jongeren nu maar niet te haastig werken. Overproduktie wijst veelal op gemis aan bezinking. En zonder deze kwam nooit eenig kunstwerk tot stand. Hun jongste stuk - krachtige, want suggestievolle parafrase van 't bekende: ‘Il y a dans tout homme deux postulations simultanées’, - ‘l'une vers Dieu, l'autre vers Satan’, - zal nog lang, velen, diep en weldoend aangrijpen. |
|