Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926
(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk ter Zee
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te vleien, en zijn politieke heerschzucht te bevredigen. Een historisch feit is het, dat Frankrijk het ‘dominium maris’ nimmer heeft bezeten; dat zijn vlootvoogden nimmer, zooals de Hollandsche admiraal het deed, den bezem konden voeren op den top van den mast als teeken dat zij de zee hadden schoongevaagd van vreemd gespuis... Op het eerste zicht moet zoo iets wel vreemd lijken. Want, geographisch ten minste, was Frankrijk, met zijn rijke kustenontplooiïng aan twee wereldzeeën, er heel wat beter aan toe dan dit b.v. het geval was met Holland in de XVIIe eeuw, en thans nog het geval is met Duitschland. En toch was Franktijk, in de XVIIe eeuw, ter zee volkomen de mindere van Holland, en geen ijdel gezwets was het, toen de Hollanders in 1690, - naar verhaald wordt - op het trotsche ‘Quos ego...!’ (Virg. Aen. I 135) van Lodewijk XIV heel gevat antwoordden met het vervolg van het citaat: ‘Maturate fugam, regique haec dicite vestro: Non illi imperium pelagi, saevumque tridentem, sed mihi sorte datum...!’ De zeeslag bij La Hogue (1692) leverde de proef op de som!... En toch is Frankrijk in de XXe eeuw de mindere, niet alleen van Engeland en Amerika, maar ook van Duitschland, zelfs na den vrede die Duitschlands' marine moest wegvagen van de zeeën; en niet alleen van de drie groote Germaansche landen van de oude en de nieuwe wereld, maar ook van het jonge, gisteren nog onbekende, barbaarsche land van het Oosten: Japan; terwijl het daarbij slechts met moeite kan wedijveren, wat het aantal tonnemaat betreft, met een land als Noorwegen. Zouden soms de Fransche staatslieden en Vorsten nimmer oog hebben gehad voor dien machtigsten factor in het leven der volkeren en de welvaart der naties: de zee? De bemoeiingen van Richelieu, Colbert en Napoleon I, om maar drie namen te noemen, bewijzen het tegendeel. In zijn ‘Testament politique’ heeft Richelieu een heel hoofdstuk ‘De la Puissance de la Mer’ waarin hij o.a. schrijft; ‘Il semble que la nature ait voulu offrir l'empire de la mer à la France par l'avantageuse situation de ses deux côtes, également pourvues d'excellents ports, aux deux mers Océan et Méditerranée’. En wanneer Richelieu dan verder getuigt: ‘On ne peut, sans la mer, ni profiter de la paix, ni soutenir la guerre.’ - eene gedachte, die bij ons, twintig-eeuwers, voor een waarheid als een koe moet doorgaan, dan gaf hij daardoor bewijs van een voor zijn tijd zeker zeldzaam inzicht in de beteekenis der zee voor de politiek en de economie der volkeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ook bij de beste pogingen van Richelieu en Colbert bleef de Fransche marine in de XVIIe eeuw toch altijd in de lij liggen; terwijl de machtige keizer machteloos moest toezien, hoe zijn vloot bij Trafalgar direct kreeg wat voor zijn landleger te goed werd gehouden tot Waterloo. Echte zeehelden of vlootvoogden van eersten rang heeft Frankrijk dan ook niet gekend. Want, overigens kloeke zeelui, als b.v. de Dieppenaar Duquesne (1610-1688), en de Duinkerkenaar Jan Bart (1651-1702), een Vlaming, die slechts op zijn twintigste jaar, na eerst onder De Ruyter gediend te hebben, verzeild raakte in de marine van den Zonnekoning, kunnen toch bezwaarlijk op dezelfde brug staan als b.v. Tromp, De Ruyter en Nelson. Toch, met zulke mannen aan boord, mocht de Fransche vloot voortaan tenminste eigen vlag en wimpel voeren, iets wat oogenschijnlijk het geval niet was geweest in den tijd van Frans I, toen Frankrijks' verweer ter zee moest worden overgelaten aan bondgenooten van het slag van Andreas Doria, of, veel erger, van Khaïr-ed-Din Barberousse... Ook groote overwinningen ter zee heeft Frankrijk in zijn annalen niet te boeken gehad; teekenend, onder dit opzicht, is het dat de moderne zeeslag die de eereplaats inneemt in de Fransche marinetradities, die van Navarin (1827), evengoed een Engelsche of een Russische overwinning mag heeten als een Fransche... Men zal opwerpen dat het niet aangaat de zeevaardigheid van een volk te berekenen naar het aantal beroemde vlootvoogden of gewonnen zeeslagen, die men in de geschiedenisles aan de kinderen te memoriseeren geeft; en dat er, Goddank, te land en te water niet enkel door vechten roem wordt behaald. Ja! dat is zoo! Maar als we dan eventjes nakijken naar die ondernemingen ter zee, waardoor Frankrijk mogelijk, zonder kruit te verschieten en zonder bloed te vergieten, iets blijvends heeft tot stand gebracht, waarop zijn zee-roem kan berusten, dan vallen we van de eene verrassing in de andere. We beginnen met bepaald vreemd te vinden, hoe een overigens zoo ondernemend, ja zelfs avontuurlijk volk, en dat daarenboven in de Xe eeuw, zulk een flinke infusie van Noorsch zeemansbloed had gekregen, zoo bitter weinig aandeel heeft genomen aan de groote ontdekkingsreizen, die, in de tweede helft der XVe eeuw, ter zee het einde van de middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijden inluidden. Immers, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl Portugal en Spanje, later ook Engeland en Holland, als door een koorts van ontdekkingszucht werden opgejaagd tot het opsporen van nieuwe werelden en het vinden van nieuwe doorwegen, - een herhaling in het groot van wat Pheniciërs en Grieken hadden gedaan in de oudheid, en waarbij in de nieuwere tijden alleen kan vergeleken worden de wedloop om koloniaal bezit tusschen de Europeesche Grootmachten na 1870 -, terwijl dus voor de jonge heerschzucht der pasgeboren West-Europeesche staten de zee als één groot stadion werd, waar als prijzen halve werelddeelen met heele meridianen als grenslijn te behalen waren, keken de Franschen kalmpjes toe van op den oever als belanglooze toeschouwers, of vaarden hoogstens heel eventjes langs den wal. Wat is die ééne naam van Jacques Cartier naast die heele litanie van heel wat beroemder namen, als zijn die van de Portugeezen Barthelemy Diaz, Vasco da Gama, Alvarez Cabral, Francesco de Almeida, Alfonso Albukerque, Fernando Magelhaës; van de Italianen en Spanjaarden Columbus en Amerigo Vespucci, Cortez en Pizarro; van de Engelschen John en Sebastian Cabot, Drake en Raleigh, en de veel latere voortzetter van hun traditie: kapitein Cook? Zou men waarachtig niet zeggen, dat de oude Vikingeraard van Rollo en zijne Noormannen in 1066 voor goed met de Normandiërs uit Frankrijk was weggevaren, om later slechts tier te vinden in Engelschen grond? Want onder de hedendaagsche voortzetters van het werk der groote ontdekkingsreizigers der XVe en XVIe eeuw, - ik bedoel de koene Poolvaarders van de XXe, - is Frankrijk al even slecht vertegenwoordigd. Wat vroeger het werk was geweest voornamelijk van de drie Zuid-Romaansche volkeren, Portugeezen, Italianen, Spanjaarden, en van de Engelschen, is het thans bijna uitsluitend geworden van Angel-Saksers en Skandinaviërs: de namen van Nordenskjóld, Nansen, Mac-Clare, Peary, Knut Rasmussen, Scott, Shakleton en Amundsen zijn daar om het te bewijzen. Waartegenover de Franschen niemand beter kunnen stellen dan een Docteur Charcot. Nu, men moet roeien met de riemen die men heeft! Maar men vraagt zich af of het dan toch waar zou zijn, wat soms van de Franschen beweerd wordt: ‘que ce n'est pas l'audace qui leur manque, mais le courage!’ - Wat ze op zee hebben gepresteerd is er eerder op berekend om het te doen gelooven... Gaan we dan over tot het hoofdstuk van de groote Kolonisatieondernemingen, dan ondervinden we nogmaals, - de verrassing is er echter reeds af, hoor! - dat het ook daarin Frankrijk opvallend slecht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor den wind is gegaan; voornamelijk in den tijd, dat het winnen en uitbaten van Kolonies een taak was van zeevaarders, waarbij waterdurf en zeevaartbeleid een eersten rol speelden; en niet, zooals het in de XIXe eeuw geworden is, een werk van diplomaten, die van achter een groene conferentietafel de vreemde werelddeelen onder elkander versnijden, met evenveel zeemansmoed als vereischt wordt voor het dito-behandelen van een stuk lekkere taart. Frankrijks' beste koloniale ondernemingen uit dit eerste tijdperk, zijn jammerlijk te gronde gegaan: gestrand op zandbanken van officieele onbevoegdheid, of in den grond geboord door stouter en gelukkiger mededingers. Champlain was zeker een kloek pionier; en zijn naam is een glorievolle herinnering aan het groote kolonisatiewerk dat Frankrijk begon in Noord-Amerika. Maar, helaas, niets meer dan een herinnering: het werk zelf liet Frankrijk ten ondergaan... Toen de dappere Montcalm in 1758, in den hopeloozen strijd tegen de opdringende Engelschen in Canada, het moederland om ondersteuning smeekte, kreeg hij van Minister Berryer, den gunsteling van de Pompadour, als antwoord op zijn vraag het cynische: ‘Monsieur, quand le feu est à la maison, on ne s'occupe pas des écuries!’ - (De zevenjarige oorlog had den Frenschen nog maar pas de nederlaag bij Rossbach bezorgd.) Den 13e September 1759 ontmoette Wolfe met z'n Engelschen de Franschen onder Montcalm bij de Abraham-hoogten. Beide aanvoerders lieten er het leven, maar de Franschen werden reddeloos geslagen, Quebec veroverd, en Canada onder de Engelsche Kroon gebracht. Montcalm mocht ten minste vallen op het veld van eer. - Veel droeviger was het lot dat het ondankbare Frankrijk over had voor zijn goeverneurs, die in Indië het wonder niet hadden kunen volbrengen, om zonder steun van het moederland den ongelijken strijd tegen Engeland en de Rajahs te bestaan: Dupleix viel in ongenade. La Bourdonnais werd voor drie jaar in de Bastille opgesloten, en de ongelukkige Lally Tollendal liet zijn hoofd op het schavot... Mannen van het gehalte van Lord Clive, Lally's tegenstander. Sir Charles Napier, Lord Cromer, Cecil Rhodes, Gordon, Kitchener, heeft Frankrijk, ook in de XIXe eeuw niet gekend of gewaardeerd. Slechts aan een toeloop van gunstige omstandigheden en van eenige diplomatische meevallertjes heeft Frankrijk het te danken gehad, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zich toch nog ten slotte, in de tweede helft van die eeuw, voornamelijk in Noord-Afrika een koloniaal gebied wist te veroveren, dat, - al kan het in de verste verte de vergelijking niet doorstaan met de Engelsche bezittingen; al komt daarenboven zijn behoud aan het moederland op meer kosten te staan dan het winsten afwerpt; en al is het eindelijk voor de drie vierden maar één uitgestrekte zandwoestijn, - toch aan de ‘grande nation’ het betwijfelbaar voorrecht verleent mede een imperialistische politiek te voeren, en van eene ‘plus grande France’ te droomen. Jammer genoeg gingen in den zelfden tijd bijna gansch verloren de heel wat gewichtiger voorrechten, de heel wat diepere invloed, waarin Frankrijk zich eeuwen lang in den Levant en in het Verre Oosten, als beschermer van de Katholieke Missiën, mocht verheugen. Het kwaad, hier het sectarische kwaad, loont altijd zijn meester.... Daarenboven, ook in de tweede helft van de XIXe eeuw hebben de Franschen, op het stuk van koloniale politiek, meer dan een bok geschoten. Hoe Frankrijk Engeland de handen vrij heeft gelaten in Egypte, hoe het er in berust heeft dat het door Franschen gegraven kanaal van Suez eenvoudig Engelsch Water werd, grenst aan het ongeloofelijke. Het bekende Fasjoda-incident is beteekenisvol in dit opzicht: ook hier had te weinig doortastendheid voor gevolg dat achter het net gevischt werd. Ook het Panama-schandaal moet hier genoemd worden als een van de ergste tegenloopers, die de Fransche expansie-politiek ooit geleden heeft. De hoop zich invloed te verwerven in Centraal Amerika en vandaar op het Amerikaansche vasteland, welke dertig jaar vroeger reeds Napoleon III tot het heillooze Mexico-avontuur had gedreven, werd hier voorgoed beschaamd; terwijl de eer en de eerlijkheid van de Fransche administratie deerlijk gehavend uit het gedrang kwamen. Wat ruchtbaarheid en omvang betreft, kan die ‘affaire’ slechts vergeleken worden met den bijna legendarisch-geworden ‘Krach’ in 1720 van die andere Fransche onderneming, even grootscheeps opgevat. Law's ‘Compagnie du Mississipi’. * * *
Mag men nu beweren dat elk dier feiten afzonderlijk niet tot een ongunstige beoordeeling noopt, de som van het geheel is zoo klaarblijkelijk negatief, dat men wel aannemen moet dat er een fatum ligt op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Franktijk-ter-zee; of liever, dat de fiere natie, die eeuwen lang op het vasteland de eerste bleef, en daar voor haar gedachten, taal en beschaving een expansie-veld gewonnen heeft als geen, - in zeevaardigheid, zee-durf en -ondernemingsgeest, beslist en ten allen tijde haar meerderen gevonden heeft, en, waarschijnlijk zal blijven vinden... * * * Welnu, als het waar is, dat men de Geschiedenis van een volk kan lezen in de woorden van zijn taal, dan mag men daaruit à priori besluiten dat er ook in de Fransche taal wel iets moet overgebleven zijn uit dien toestand van ondergeschiktheid, waarin Frankrijks' zeewezen sinds zooveel eeuwen verkeert. En inderdaad, bij nader toezien blijkt het dat de Franschman, waar het geldt te verwoorden al wat betrekking heeft op zee, scheepvaart en visscherij, er een taaltje op na houdt, dat niet veel meer is dan een samenraapsel van woorden uit een aantal talen van een aantal naties, zeevaardiger dan de zijne! Zoo zijn er, eerst en vooral, in het begin der moderne tijden uit de drie Zuid-Romaansche zustertalen een belangrijk aantal zeetermen binnengeloodst in het Fransch: waarvan de voornaamste hier volgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. - door tusschenkomst van het Portugeesch werden Fransch een aantal namen van ‘Koloniale’ voortbrengselen, als b.v. acajou, bambou, banane, enz. enz....; en: mousson (amiral komt van het Arabisch.) Toch wordt de bijdrage van de Zuid-Romaansche talen in belang verre overtroffen door die van de Germaansche. De Germaansche leenwoorden, rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebbende op het zeewezen, zijn immers, ten eerste: veel talrijker - men kan er gemakkelijk over de 200 aanhalen, allen nu nog gebruikt -; en ten tweede veel interessanter: omdat zij werkelijk op eigenaardige wijze het eerste deel van deze studie belichten en bevestigen. Daar vallen vier tijdperken te onderscheiden, waarop verschillende reeksen woorden, betrekking hebbende op zee, scheepvaart, visscherij, enz., van uit de verschillende Germaansche talen hun weg hebben gevonden naar het Fransch. Het eerste tijdperk, dat we het oud-Germaansche kunnen noemen vangt aan met de vijfde eeuw, bij de vestiging in Gallië van de onderscheidene Germaansche stammen waarvan de Franken veruit de voornaamste waren. Het tweede tijdperk begint in de IXe eeuw met de invallen der Noormannen. Naast het Oud-Noorsch, de taal der Vikingen, heeft ook het Angelsaksisch in die periode, vooral na 1066, het Fransch van de zee met een groot aantal leenwoorden verrijkt. Het derde tijdvak, het Nederlandsche, mag gezegd worden te beginnen tegen het einde der Middeneeuwen. Het Engelsche tijdvak eindelijk, het laatste vangt aan zoo ongeveer met de XVII eeuw, en is ook nu nog niet afgesloten. We gaan nu die tijdperken met hun onderscheidene bijdragen eventjes in oogenschouw nemen. - Wij waarschuwen er echter voor dat het woord ‘tijdperk’ in nogal ruimen zin dient genomen te worden, daar het beslist onmogelijk is voor vele woorden anders dan bij benadering, dikwijls slechts bij gissing, den datum van overname vast te stellen. * * * A. - HET OUD-GERMAANSCHE TIJDVAK is het minst belangrijke, en vele woorden, die het heeft geleverd, hebben slechts onrechtstreeks betrekking op het eigenlijk zeewezen. Dat is trouwens best te begrijpen: de Franken, Boergonden en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gothen waren immers geen zeevolken, dus, ook niet zeevertrouwd, en konden dus niet aan anderen mededeelen van een kennis die ze zelf niet bezaten. Toch verdienen onze opmerkzaamheid een aantal woorden: 1) van visschen, watervogels en -planten: als:
2) van lucht-, water-, en grondgesteltenis: als:
3) van allerhande scheepstuig: als:
uit het moderne Hoogduitsch zijn verder afkomstig: blocus en blockhaus, dit laatste gebruikt op de oorlogsmarine; en blinder, cric, hublot, prame. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. - OUD-NOORSCH EN ANGELSAKSISCH LEENGOED. Men zou voorwaar zeggen dat de Franschen op de Noormannen hebben moeten wachten om hun weg op zee te leeren vinden, en om te vernemen wat eigenlijk een schip is. De Fransche benamingen van de vier windstreken komen immers van hen: est (on. austana) oosten; nord (on. nordr) noord; ouest (on. westan) westen; sud (on. sudr) zuid. ook een goed deel van de scheepsbouw-terminologie hebben zij geborgd: zooals de namen: 1) van sommige eenvoudige scheepstypen:
2) van de meeste hoofddeelen waaruit een schip samengesteld is:
3) van de voornaamste deelen van masten en want:
het on. segl, zeil is bewaard in cingler (oorspronkelijk: sigler), waarvan ook sillon en sillage, enz. waarschijnlijk afkomstig zijn.
gréer en agrès zijn van denzelfden stam, maar veel later, misschien door bemiddeling van het Nederlandsch, overgenomen. Nog vallen te vermelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4) van allerlei scheepstuig: als:
5) uit dezelfde bron komen nog:
eindelijk: vague (ysl. vagr); sommigen meenen dat ook voguer van den zelfden stam komt (vgl. Hgd. woge). van veel lateren datum zijn: édredon: (zw. eiderdun) en yole (no. jol).
C. - NEDERLANDSCHE LEENWOORDEN.
Het Nederlandsch heeft een vrij groot aantal woorden aan het Zee-fransch geleverd. Hoe kon het ook anders: in de Middeleeuwen waren de Vlaamsche kustbewoners in voortdurende betrekking met de Noord-Franschen; later vormden de Vlaamsche Duinkerkenaars het Keurkorps van de Fransche oorlogsvloot; daarenboven had Richelieu de eerstelingen van de nieuwe Fransche krijgsmarine in Holland laten bouwen: geen wonder dat de Franschen een en ander overnamen uit den technischen woordenschat van de Hollandsche vaklui. Heeft immers niet Peter de Groote's bezoek aan Holland en verblijf te Zaandam een aantal Nederlandsche woorden doen binnendringen in het Russisch! De Nederlandsche leenwoorden hebben betrekking, eerst en vooral, op de visscherij: b.v.:
De Haringvisscherij heeft gegeven:
hareng-pec en hareng-saur: pekelharing en zooreharing. caque en caquer: kaak en kaken; terwijl ook droguerie en drogueur van het haring-drogen afkomstig schijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarnaast leerden de Hollanders den Franschen een aantal scheepstypen kennen: als:
daarbij nog: dogre: dogger. N.B. de bank waar de doggers vergaderen ter vischvangst heet Doggersbank! flûte: fluit; oud oorlogschip van den tijd van De Ruyter. capre: een kaperschip; en het primitieve bac: bak.
en verbeterden de Fransche scheepsuitrusting door het volgend getuig:
daarbij wisten zij hun een en ander diets te maken over de scheepswerkzaamheden, als b.v.:
item, over het scheepspersooneel:
volgens sommigen ook pilote (peil-lood); en last not least. coq: scheepskok; in de zelfde omgeving passen ook: cajute: kajuit en cambuse: kabuis.
Nederlandsch zijn ten slotte:
Alles te zamen een mooie bijdrage! En zoo komen we ten slotte aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. - ENGELSCHE LEENWOORDEN. wier getal nog voortdurend aangroeit, tengevolge van het alles-te-zeggen-hebben op zee van de Angelsaksers tegenwoordig. Eerst een heele reeks scheepsnamen: van de oude ramberge (row-barge) en de niet veel jongere quaiche: (ketch), tot de reeds: veel modernere lougre: (lugger), cotre (cutter); brick (id.), clipper (id.), paquebot (packet-boat), péniche (pinnace), schooner (id.), sloop (id.), en de twintigeeuwsche, hypermoderne steamer (id.) cargoboat (id.), ferryboat (id.), ja zelfs, dreadnought (id.) en destroyer (id.). daarna allerhande scheepstuig:
als technische termen, voornamelijk voor de krijgsmarine, moeten nog vermeld worden: cofferdam en spardech alsmede de slechts later op de marine toegepaste Germaansche leenwoorden: plaque en platelage. * * *
Men mag nu vrij opwerpen dat ook andere talen een antal van de woorden, die we hier als den Franschen geleend aangeven, hebben overgenomen. We geven dat graag toe; maar meenen ook te mogen zeggen dat de Fransche taal in dezen alle records schitterend heeft geslagen. We nemen dat ook niet als een toevallig iets, maar vinden er de getrouwe weerspiegeling van Frankrijks' wedervaren ter zee de eeuwen door. Te water bleef Frankrijk steeds de mindere; welnu, ‘waar meerderman komt, moet minderman wijken’; dat het Zee-Fransch een vreemden stempel draagt, is een bewijs te meer voor de waarheid van dit spreekwoord, dat als motto kan prijken op de beschavingsgeschiedenis der Volkeren...... |
|