bron, het kan te gelijk beschouwd worden, want het oog ziet over steden en bergen, over landen en zeeën uit.
Toch is de àarde zoo wijd. Wie gaat over de verre bergen komt nooit terug zoo hij niet op de eigen stappen wederkeert. Want de wereld is waarlijk zonder einde. De hemel alleen is begrenzing, rust en zekerheid. Als een koepel van glas hangt hij over de zichtbare aarde, wit-doorschemerd in de diepte, ondoorzichtig blauw in de hoogte, waarachter engelen de starren verschuiven en waar de hemelvaarten gebeuren, het afscheiden, het opwaarts-stijgen, het wegvlieden van de aarde.
Maar wie veilig blijft binnen de glazen wanden van de verre horizonnen die beheerscht de vlakte en al wat er op eindelooze afstanden gebeurt. Hij ziet alles van in zijn oorsprong tot aan zijn uitkomst en elk voorval in betrekking tot het universeele gebeuren. Van de menschen-levens en- daden die schijnbaar vreemd zijn aan elkaar, ziet hij de betrekkingen en de schakels, de mysterieuse banden die alles samenhouden. Hij is de onzichtbare getuige van de meest-verholen en wonderbaarste dingen. Hij hoeft de daken der huizen niet op te lichten om binnen te kijken, want waar er iets gebeurt in de anders gesloten kamers ging de wand nu open als het gordijn op een tooneel. Alles wordt verklaard, want er bleef niets meer verholen. Alles wordt nu eindelijk duidelijk en verstaanbaar want er is niets meer onbekend.
Wie hoog genoeg klimt of stijgt beheerscht altijd de ruimte maar in dit wondere land wordt de mensch begaafd met het goddelijk gezicht. Hij staat buitenden tijd. Verleden, heden of toekomst hebben geen zin meer. Alles geschiedt eeuwig en op hetzelfde oogenblik. Het wordt éen goddelijk spel over heel de aarde. Het pas gebeurde, het oude, het nog verafgelegene staan op een zelfde plan: de Boodschap en de Hemelvaart, de Geboorte en de Verrijzenis. De werelddeelen geven signalen aan elkaar. De bergen werden semaphoren.
Hier in het schemerlicht van haar slaapkamer bij het roode bed staat Maria in haar blauwe kleed en ziet een engel voor haar knielen in zijn rose- en gouden koorkap op de witte en zwarte plavuizen van den vloer. Ginder, heel kleintjes in de verte, staan de drie koningen, elk op den hoogsten top van zijn land, uit te zien naar de nieuwe star die aan den hemel is verschenen. Terwijl het Kindje wordt geboren in den open stal, bij den os en den ezel, waar Sint Jozef het bevend lichtje van zijn kaars moet beschutten met zijn hand voor den tocht, is een witte engel op den begraasden heuvel getreden en luisteren de herders met verbazen naar het vreemd verhaal. Zij zijn anders niet verwonderd over de ver-