Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Hymne aan de Liefde. door Dirk Vansina. Liefde, in uw verborgenheid roep ik u aan. Gij die streving, en wil, en passie zijt; snoer die mijn vleeschelijke vergankelijkheid bindt aan het eeuwig bestaan. Gij die vergaart wat verbrokklend verviel; diepste wezenheid van mijn ziel die tot eenheid voert verscheidenheid en troont boven ruimte en tijd. Gij, die glanst in den blik der gelieve en gloeit in haar zoen; die mijn hert doet stormen en stillen; aandrijving wars van rede en willen; in uw titanisch woên in minnende armen, wezenvergeten doorhuivert uw rythmus mijn geweten; zuiverenden wind van vervoer en verreining; van het Heelal oceanische deining. Gij zijt draagster van doem en zegen Liefde. Door u wordt ons wezen ons een gevang. Gij zijt die onverklaarbre hang die ons drijft onszelf t' ontvluchten, dat we staan voor lage luchten met de molenwieken van onze armen koortsig gekrampt. Zaaister van ontevredenheid. Opruister die haâmrend tampt en luidt, en stormt als een klok, en schreit om godlijk erbarmen. [pagina 109] [p. 109] Wij vreezen U in begeeren en hunkren om U in vrees; om uw despotisch beheeren trots het huiveren van ons vleesch jaagt g' ons op in stugge strijden door leed en lijden; en werpt ons uit als een peilend lood in duizelende diepten van dood. Wij kunnen u niet ontvluchten; in hongersnood teren we weg; in schreien en zuchten, wen g' ons verlaat Liefde en duikt in nachtelijk duister. Maar beurt g' in lichtlaaienden luister herrezen uw goudgelaat onsterflijke, gij! het zondvloedgetij van uw glans en uw gloed en uw wonne vult cosmische ruimten van menschlijk gemoed als een zonne. *** De dagen verglaasd tot goudglanzig glazuur; De nachten doorvonkt van sterrig vuur; zoo ga ik, o Liefde, in siddrend ontzag omdat ik U, godgewijde, dragen mag door zorg en nood, door honger en dorst een laaiende zon in 't schrijn van mijn borst en stuwt me voort, mijn leven lang de schepping door, tot een zegegang. Liefde! Liefde! gevangen vorst, verbrijzel de cel van mijn steenen borst; dat vrijelijk stralend, uw schitterschichten bliksmend lichten [pagina 110] [p. 110] door hemel en aarde. Liefde! Liefde! godlijk wicht dat 'k draag als een moeder, en vorm en voed met mijn minnend bloed; verscheur mijn lichaam in barensnood in 't uur der dood... en draag me dan die U droeg, voortaan geheel in U versmolten, vergaan ver weg, van aardsche vergangklijkheid bevrijd naar Uw Rijk van Onsterflijkheid. Vorige Volgende