Heden nog éénmaal onroert en verplettert Gij ons met de pracht van
uw herfstavenden en het stille geluk uwer schoonheidsvizioenen;
nog éénmaal ontsteekt Ge een vuur op een verre onbereikbare berg en
weder ontwaakt onze honger onder de schijn uwer sterrentriljoenen,
Gij maakt ons zo eénzaam, met de grote pijn om al de dode schoonheid,
eenzaam en gans alleen,
morgen, als alles gedaan is, tegen de ruiten ons brandende voorhoofd -
buiten het regengeween.