| |
| |
| |
Juffrouw Maria, Elisa Belpaire.
door Joris Eeckhout
Met een litterair profiel zou ik ditmaal beneden mijn taak blijven.
Het moet worden een portret-ten-voeten-uit, met als kleuren: woorden groeiend tot een ode.
Maar een ode, meer in antiek-griekschen, dan wel in modernen zin. Niet vooral dus: uitstorting van subjektieve lyriek; veeleer een objektief relaas van een levensloop.
Want Grooten is dit eigen: hunne daden getuigen voor hen; - hun leven, zelfs tot in den dood, verheerlijkt hun naam; - en wie de eer genoot ze te vieren, dient dan ook niets anders te doen, dan zoo getrouw mogelijk te noteeren, wat hij van hun leven kan te wete geraken... en schrijft aldus vanzelf: een ode.
Vader Belpaire was een West-Vlaming.
En, West-Vlaming is ‘één dinck’ met taaie wilskracht en diepe melancholie. Heeft hij, de kustbewoner, niet geworsteld met de zee? de duinen als een dam tegen haar opgeworpen en dus overwonnen? Maar ook, peilt hij niet, altijd voort vruchteloos, naar den zin van 't mysterieus poeëm, waarvan ze hem alleen het gulden rijm toefluistert?
Den innig-godsdienstigen Alfons Belpaire heeft men een heilig genie genoemd. Men zei niets te veel. Inderdaad: op vijfjarigen leeftijd is hij in drukke briefwisseling met een globe-trotter; een jaar daarna gaat hij aan 't componeeren en zijn ingenieur-studiën heeft hij reeds achter den rug als de vlugsten ze eerst aanpakken.
Alfons Belpaire huwde met een Teichmann.
In deze familie gold als karakteristieke trek: een immer frisch-op-sprankelende levenslust waarvan de kunst als bron, allerminst vreemd bleef.
Is 't dan wonder, dat bij Alfons' jongste dochterken, Maria-Elisa, de ouderlijke gaven versmolten tot een rustig evenwicht van fijnen ernst en gul optimisme? dat haar geest de hoogste toppen der bespiegeling aandurft, maar dan ook liefst gedragen op de romantische vleugels van een
| |
| |
Lacordaire, een Ozanam, een Newman? dat zij dweept met Dante en Beethoven?
Een vroeg-rijp kind, dat zich al dadelijk bewust is van zijn voorliefde tot de moedertaal der Belpaire's. Een oudere zuster, Cecile, wordt de eerste leermeesteres in 't Vlaamsch, en zet aldus een traditie in die den naam Mansion ten nauwste verbindt met het hooger onderwijs in ons land.
Het loopt niet lang aan, eer die liefde, naar uiting dringt in vers en proza.
Reeds met haar veertiende-vijftiende jaar is de bron aan 't frazelen... Jan De Laet eerst, en later ook Schaepman, goede vrienden van den huize, zouden alleen de hooge grashalmen wat weren, opdat zilveriger zinge 't water-leike, en, in zijn drang naar vreugde, des te sneller 't lagere dal bereike......
Deze drang naar vreugde, was er vooral een, die onder de menschen meer vreugde te brengen wenschte.
De beste uit haar eerste pennevruchten worden in 1887, onder den titel ‘Uit het Leven’ den lezers van het ‘Davidsfonds’ aangeboden.
Daarmee is haar eerste boek de wereld in; vele andere zullen volgen, slag op slag; vóór korten tijd nog verscheen een van haar beste: het verhaal van een zes-en-twintigjarige vriendschap met pastor Cuppens.
Maar hoe verscheiden-naar-den-inhoud ook, één taak blijft alle voorgeschreven: het vervullen van een geestelijk apostolaat onder haar volk.
Het Vlaamsche volk immers heeft eens meegeteld onder de machtige kultuurvolken; - wat vroeger was, kan thans nog zijn, klonk het bij Juffr. Belpaire.
Als een andere Jeanne d'Arc - zooals Pastor Cuppens ergens schrijft - prangde zij haar vaandel aan 't hart en toog ten strijde... hij bracht veel bitters, maar ook veel troost, en wanneer Juffr. Belpaire thans het verleden overschouwt, dan, ongetwijfeld juicht ze, omdat het voor de Vlamingen zoo schoon begint te worden in hun vaderland!
Wij vergeten niet, welke overwegende rol zij speelde in onzen kultuurstrijd; nog steeds staat zij op de bres daar, waar de aanvallen het sluwst ingrijpen.
Voor het Vlaamsch ideaal stelt zij trouwens alles te pande: haar gaven van hart en geest; - zij kon ze laten versprankelen in een prachtvuurwerk, dat veler bewondering op haar zou vestigen - haar tijd; - dien had ze, naar 't voorbeeld van zoovele vrouwen uit haar stand, kun- | |
| |
nen slijten in druk-bezochte salons waar men zich, met naar haar te luisteren, niet zou verveeld hebben - haar fortuin; - dat had zij kunnen besteden aan al de weelde-eischen van haar maatschappelijken rang - maar neen, hart en geest, tijd en fortuin; alles voor haar volk, en haar volk voor Christus!
Men heeft, met het oog op Constance Teichmann, gewezen op het ‘ûbermenschliche’ niet in Nietzscheaanschen maar in kristen zin, van zulk rijk-gevuld een vrouweleven.
Juffrouw Belpaire, stond in den vollen gloed van haar tante's heerlijke idealen... hoe zou bij haar de aangeboren ijver om in schoonheid het heilige te doen overwinnen ooit koelen?
Wat de meesten heeten: boven de menschelijke krachten, dat heeft deze vrouw in stilte verwezenlijkt.
Alle groote dingen trouwens worden door de nederigheid der vrouw verricht..
Het kultuur-ideaal der Vlamingen, en tevens hun heiligste recht, dat nog altijd voort, geen tastbare werkelijkheid wil worden: een onderwijs-in-de-moedertaal van laag tot hoog, - dat heeft Juffr. Belpaire hier ter stede, voor de vrouwen, met haar St. Lutgardis- en Hooge-school, in 't leven geroepen.
Maar ook daarover zullen anderen het bebben. Ons boeit thans vooral: het aandeel van Juffr. Belpaire in de Nederlandsche letterkunde van onzen tijd.
Tot vooraan de jaren negentig, werkt ze, litterair, meest op haar eentje. Dan komt de vriendschap met Hilda Ram, die weldra vergroeit tot een stevig litterair zusterschap.
Gezamen wenschen ze, eerst en vooral, de kleinen in Vlaanderen, met een gulle gave te bedenken en schrijven een reeks verhalen, die uitdijt tot acht bundelkens ‘Wonderland’.
Meteen treedt Juffr. Belpaire zelf, het wonderland van 't Vlaamsche leven volop binnen. Hoe heerlijk geurt en fleurt het hier! Nieuwe betrekkingen worden aangeknoopt. Dankbaar schrijft haar priester-dichter Cuppens: ‘uit al uw werk meen ik te leeren, dat wij fel overeenkomen van zienswijze.’ en later: ‘wij kunstenaars staan zoo verlaten en zoo eenig op die wijde koude wereld, dat wij malkander van doen hebben, om den moed op de houden en om wat kunstenaarstroost te genieten...’
Hoe zouden deze woorden geen weerklank vinden in een fijn-aanvoelend vrouwehart?
| |
| |
Het staat dan ook al dadelijk bij haar vast: de Vlamingen moeten elkaar van dichterbij leeren kennen; zoo leeren ze malkaar beminnen; en in die liefde putten zij vanzelf sterkende bezieling!
Daarover wordt natuurlijk met Cuppens gepraat. Inderdaad, meent deze, alle onze landdagen moesten zich hoofdzakelijk bezig houden met ‘het heropbeuren van het echt Vlaamsch-katholiek leven’ en ‘de ernstige vooruitgang van het Vlaamsche letterkunde!’
Nog hetzelfde jaar - men schreef '98 - komt tot stand: de kring ‘Eigen Leven’, die de beste Vlaamsche krachten groepeert. De dagorde van zijn tweede vergadering vermeldt als vierde punt: ‘Verfrissching van 't Belfort of misschien van 't Daghet in den Oosten, dat wij kunnen vergrooten en dat wij gansch meester zijn’.
Annexatie-plannen - heel pacifieke trouwens - dus volop! Maar bij plannen alleen blijft het niet; er wordt druk onderhandeld en op den duur zoo flink gemanoevreerd, dat ‘Belfort’ en ‘Dietsche Warande’ versmelten ‘tot een groot en machtig Tijdschrift’.
Dit gebeurde in Januari 1900.
De geschiedenis van ons Katholiek-Vlaamsch, litterair leven uit deze laatste vijf-en-twintig jaar, houdt gelijken tred met den ontwikkelingsgang van ‘Dietsche Warande en Belfort’.
En van ‘Dietsche Warande en Belfort’ heeft Juffr. Belpaire altijd den groei en den bloei verzekerd, - zij is er immers steeds de ziel van geweest!
Vooreerst door haar litteraire opstellen.
Zij zijn vele en van diversen aard. De meeste werden verzameld. Het valt echter buiten mijn kader elken bundel afzonderlijk te bespreken. Dat werd trouwens reeds elders gedaan en op uitstekende wijze.
Memoreeren wij hier even maar: haar druk-omstreden ‘Christen Ideaal’, haar strijdlustige ‘Kunst en Levensbeelden’, haar prachtboek over Tante Constance, haar hymne aan Beethoven, haar ‘mémoires’: boeiend als een roman, maar vooral zoo innig aandoend door die diepere cello-streek der herinnering aan zooveel dat voor elkeen van ons heel ver is en heel schoon...
Al deze werken vormen, met wat reeds vóór 1900 verscheen en later heruitgegeven werd, een reeks bijdragen tot de Vlaamsche litteratuur, die meetellen.
Al is het ook Juffr. Belpaire nooit om woordkunst alleen te doen. Door hun weelderige verscheidenheid heen, loopt immer één-en-dezelfde
| |
| |
lijn: een stijgende naar de hoogten der waarheid. En is van de hoogste waarheid, de schoonheid niet de specifieke glans? In dit licht dient men haar werk te beschouwen, wil men het allicht, hier of daar, niet verkeerd beoordeelen.
Misschien klinkt de toon soms wat scherp; blijkt een of ander opvatting een tikje exklusief.
Vergeten we dan niet, dat er meermaals in de ideeën zelf meer nuanceering ligt, dan de uitdrukking er van ons laat vermoeden en vooral dat de schrijfster er hoofdzakelijk op uit is, de jongeren, wier geest voor hooger leven openluikt, de waarheid voor te houden.
En, is de liefde veelvoudig, de waarheid is één!
Hoe meesleepend dan ook de stem der liefde, die bij haar altijd enthusiasme heet. Zij doet niet liever dan te mogen bewonderen - voluit! Want, beweert ze ergens zelf, ‘bewondering is in-zich-zelf al een genot!
In het enthusiasm ademt de ziel de verkwikkende lucht, die op de hoogte waait. Scepticism integendeel benijpt alles - gezichteinder en borst, laat alles verdorren, is met onvruchtbaarheid geslagen! In de geestdrift, in de bewondering, in de liefde met een woord is het leven, en en altijd is het leven, vreugd’.
De liefde tot de waarheid, die tot de hoogste schoonheid voert is de opbouwende kracht in Juffr. Belpaire's werk. Zij maakt er van de strenge eenheid uit. Vandaar ook de sterkende invloed die er van uitgaat, en de blijvende waarde, die het meedraagt door de tijden heen!
Een tijdschrift is waard, war zijn leider waard is.
Men weet wat bijv. de ‘Revue des deux Mondes’ geworden is onder de leiding van Fernand Brunetière.
Het komt er voor iemand, die de leiding in handen heeft, allereerst op aan uitstekende medewerkers aan te werven.
Van meet af aan zag Juffr. Belpaire uit naar mannen, die met haar de zware taak zouden deelen. Al dadelijk werd ze in de redaktie bijgestaan door twee keur-krachten: Em. Vliebergh en Prof. Scharpé.
Wie Prof. Vliebergh gekend heeft, weet: dat hij geen taak op zich nam zonder zich er heel en al aan te wijden, zijn werkkracht reusachtig was en hij gezwoegd heeft tot het laatste vonkje geest in 't verzinkende wrak van 't lichaam verdoofde...
Van den West-Vlaming is Prof. Scharpé eigen: de taaie wilskracht, die de overtuiging staalt en tot praktische doeleinden aanwendt. Zijn klare blik had dan ook al de dadelijk ontdekt, wie het tijdschrift ten goede
| |
| |
komen kon. En zelfs, wie ongenood, bij hem om een plaatsken in de Warande verzocht, weet hoe gulhartig een onthaal hem daar steeds wachtte!
Maar beiden hadden het tenslotte met hun wetenschappelijk werk te druk, en met haar maatschappelijke werken kreeg trouwens ook Juffr. Belpaire, hoe langer hoe meer, de handen vol.
Er diende uitgezien naar een flinkbeslagen man, die zich haast uit sluitend met de Warande kon bezig houden. Er viel niet lang te zoeken. Vliebergh en Scharpé kenden er éen, die in de wieg bleek gelegd, om zoo'n post eer aan te doen!
De trouwe lezers van de Warande hebben hem reeds genoemd, die heet: Dr. Jules Persijn.
Een zegen voor een tijdschrift!
Niet alleen door het voortreffelijk werk dat hij-zelf levert, maar ook door de bezieling die van hem uitgaat. Zijn werk behoort tot de kritiek deel heeft van diep inzicht en ruime uitzichten, gevoed als ze is, niet alleen door een groote belezenheid, maar ook, door een zeer fijn aanvoelingsvermogen.
Kritische essays van zoo'n gehalte staan op één lijn met scheppend kunstenaarswerk.
Als zijn ‘Vlaamsche Bijdragen’, die zoo gelukkig inzetten met ‘Aesthetische Verantwoordingen’, eens volledig zijn, dan zullen we ook in Vlaanderen mogen wijzen op een heerlijke kritisch-litteraire portretten-galerij.
En wat een bezieling ging van zoo'n kritisch leider uit! Zag hij niet in alles vooral het schoone? in alle letterkundigen vooreerst de goede bedoeling? En wekte zijn enthusiasme, met overal om hem heen bij de jongeren, liefde tot de schoonheid? Wie met den jovialen redaktie-sekretaris een uurtje praten mocht, had voorwaar zijn tijd niet verbeuzeld en wist wel bij 't heengaan dat het ‘minus homo redii’ niet aan hem bewaarheid werd!
Medewerkers van dat slag wist Juffr. Belpaire voor haar tijdschrift te vinden!
Zoolang er door het haar geen enkel zilveren draadje loopt, heeft men het recht niet, schijnt het, eigen herinneringen op te halen!
Ik zou het dan ook niet doen, ware ik niet ten stelligste overtuigd, dat eigen ondervinding ook de stem is van niet weinigen, zelfs onder de hier aanwezigen.
Want vele zijn tot de litteratuur gekomen langs de wegels der Warande.
| |
| |
Daar vertoefden ze gaarne, dank zij Juffr. Belpaire, die er iedereen zoo hartelijk onthaalde!
Waar anderen - die nochtans ook kultuurmenschen heetten - slechts misprijzend medelijden - om het op zijn zachtst te zeggen! - voor hen over hadden, daar vonden zij bij haar steeds opbeurende aanmoediging. Dit vergeten de jongeren niet. Juffr. Belpaire is hun litteraire moeder geweest; - haar vele groote jongens blijven haar, door 't leven heen, dankbaar gedenken! Eenzelfde dankbaarheid bezielt de ontelbaren die, onder den oorlog, in 't verste hoekje van Vlaanderen, tot haar kwamen...
Nooit zijn ze van haar ‘cottage’ weggegaan, zonder dat opging in hun hart, scherp afstekend tegen de bloeddronkene apokalyptische oorlogsvisie, het in zonnelicht schrijdend liefde-visioen der schoonheid!
De geestelijke invloed, die van een tijdschrift als ‘Dietsche Warande en Belfort’ uitgaat, is niet tot een algebraïsche formule te herleiden.
Iets nochtans staat vast: de katholieke Vlaamsche litteratuur zou thans niet kunnen wijzen op zoo heerlijk een bloei, ware daar niet geweest: ‘Dietsche Warande en Belfort.’
Dit tijdschrift heeft een kultureele beteekenis, die niet licht overschat wordt.
Machtig heeft het immers bijgedragen, om in schoonheid, 't geestelijk peil van 't Vlaamsche volk te verheffen, en eerst als we geestelijk hoog staan, zullen we evenals vroeger, meetellen in de wereld!
En al wat we ‘Dietsche Warande en Belfort’ verschuldigd zijn, hebben we ten slotte eenvoudig Juffr. Belpaire te danken!
Vlaanderen is Juffr. Belpaire van harte dankbaar!
Gewoonlijk zet men de wat in jaren gevorderden weg voor ‘laudatores temporis acti’. Een algemeene regel mag dit niet worden. Luisteren we liever naar dezen passus uit het voorlaatste boek van Juffr. Belpaire: ‘Men spreekt altijd van ondervinding der bejaarden; hoe ouder ik word, hoe klaarder ik leer inzien, dat de jonkheid de tijd is van het helder verstand, van de warmhertige beweging, van het grootmoedig zich schenken, wanneer de geest nog niet beneveld is door de drogredenen der wereld, de influisteringen van 't eigenbelang, de ingeving van eerzucht of de vrees van 't menschelijk opzicht.’
Wat valt et allerduidelijkst uit dezen tekst te besluiten?
Wat anders, dan dat Juffr. Belpaire, van ons allen hier, feitelijk de jongste van hart gebleven is!
Geve God dat zij 't nog vele jaren blijve!
|
|