Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 873]
| |
[1925/12]M.A.P.C. PoelhekkeEen eenvoudig bericht in den krant dezen morgen... en plots voel ik me zoo pijnlijk alleen. Er is weer iets verdwenen uit mijn leven, waaraan thans slechts de herinnering overblijft. De oude, goede vriend Poelhekke is van ons heengegaan den elfden November... En weer wenken uit het verleden de dagen, die we in Vlaanderen samen overbrachten. Nog staat hij naast me, op de Gentsche St.-Michielsbrug en weet - hij, de veel-bereisde - bij 't uitzicht op zooveel heerlijks - tal van torens, tinnen en kanteelen - geen woorden te vinden om zijn bewondering te luchten; nog kuieren we gezamen - ach, 'k zie hier de plaats van uit mijn venster - door de lanen van de wereldtentoonstelling; - en spraken we er niet af, waar, we, den volgenden Zondag, elkaar zouden ontmoeten te Ingoyghem, op de Verriest-hulde? Een enkele maal nog, na den oorlog, mocht ik hem de hand drukken; 't was in de Universiteits-aula na zijn schitterende voordracht over de oorlogspoëzie; 'k meende vast hem terug te zien op de Katholieke dagen in den Haag, begin Augustus ll. het bleek, dat hij op den uitersten knip verhinderd was er te komen; ook te Leuven, waar hij op de laatste vacantiegangen verscheen, kon ik hem niet bereiken... en thans in den krant, dezen morgen, het bericht, dat hij is heengegaan, de oude, goede vriend Poelhekke... ‘Pendent opera interrupta...’ er lag nog zooveel werk op hem te wachten; hij voelde zich zoo jong nog en levenslustiger dan ooit! Schreef hij me niet, - waar ik, in November '24, met het oog op het litterair profiel,Ga naar voetnoot(1) dat ik van hem te schetsen wenschte, om | |
[pagina 874]
| |
enkele bibliografische nota's vroeg -: ‘Wat op m'n program staat kan ik niet al zeggen. Wél dat het boek over de “Dichters van de Wereldoorlog” niet al te lang zal uitblijven. Ook verschijnt in 1925, hoop ik, behalve ander werk, een boek over “De Wandelende Jood”. Maar 't is beter nog niet te praten over wat nog gedaan moet worden’ En hij voegde er aan toe: ‘Dit heb ik maar alleen gezegd om te doen zien, dat ik nog volop in het leven sta, misschien zelfs een beetje in de beweging’. Hoe bitter stemt thans deze laatste volzin...
* * *
Martinus Poelhekke werd geboren te Deventer den 20n December 1864. Een gemakkelijk leven heeft hij niet gehad. Zijn vader, werkzaam ter gemeente-sekretarie, was een zeer ontwikkeld man en een fijn-voelend dichter, die zijn zwaar leven met zijn vele zorgen wist te dragen, door dat de dichtkunst en zijn innig geloof hem er de kracht toe gaven. Hij was de adel van karakter in persoon; een man die alles was om allen en voor zichzelf niets vroeg dan te mogen genieten van de schoonheid. De dankbare zoon heeft in den bundel: ‘Beschouwingen’ het portret van zijn edele vader geschetst. Wie het daar (blz. 136) aanschouwde, begrijpt waarom Poelhekke zijn jongste - helaas, zijn laatste! - boek opdroeg: ‘Aan de nagedachtenis van hem die de liefde tot de dichtkunst bij (hem) wekte, de fijnvoelende bescheiden dichter, (z)ijn vader': Jan Poelhekke’. Martinus' beste leermeester was zijn vader; die ontviel hem echter al te vroeg. Zeventien jaar oud stond hij alleen in 't leven. Van dien tijd af, heeft hij zijn weg moeten zoeken en voor zichzelf zorgen. 't Was zwaar, maar hij is er God zij dank, gekomen! Een volslagen autodidakt. Op achttienjarigen leeftijd kwam hij bij het lager onderwijs; van April 1883 tot Januari 1924 heeft hij onafgebroken voor de klas gestaan. Hij debuteerde als onderwijzer op een dorp in Ovërysel. De eenzaamheid van de hei werd er hem lief; veel heeft hij daar gewerkt. Een jaar vertoefde hij dan in Deventer, en van zijn een-en-twintigste tot zijn dertigste te Amsterdam. Hoe lief was hem die stad, - om haar schoonheid, om haar historie, om hetgeen zij bood ter verrijking van zijn | |
[pagina 875]
| |
geest! Zijn verblijf aldaar heeft door zijn leven een breede, diep-bevruchtende voor getrokken! Daar heeft hij zich bekwaamd voor het ambt van leeraar in de Nederlandsche Taal en Letterkunde, die hij bestudeerde op het voorbeeld van Alberdingk Thijm - voor wie hij de vereering van zijn vader had geërfd - in verband met de geschiedenis, het volksleven, de folklore, de gansche kuituur. Thijm en Vondel heetten toen zijn grootste liefden. Zijn eerste redevoering ging over Thijm. Ook zijn eerste boek. In dienzelfden tijd leerde hij Dante kennen in Bohls vertaling; spoedig las hij hem in t Italiaansch, dat hij opzettelijk om hem te lezen, leerde. Later zijn daar vooral bij gekomen: Gezelle en Verriest. Waar Poelhekke als leeraar steeds naar gestreefd heeft, is: naar levend onderwijs. Vandaar dat hij zoo verheugd was, later te vernemen, hoe, wat hij al op zijn eigen houtje had aangevangen, en waarbij hij heel wat tegenkanting te overwinnen had, ook reeds door Gezelle en Verriest was gedaan. Deze vereenigden in zich systeem in bezieling.Ga naar voetnoot(2) Deze woorden vormden Poelhekke' 's pedagogisch ‘Credo’. Hij mocht er wél bij varen! Wat hij als pedagoog bereikt heeft, kan opgemaakt uit de talrijke lovende bijdragen in heel wat kranten, toen hij, begin '24, zijn ontslag nam als direkteur van de Nijmeegsche H.B. Een van zijn oudste leerlingen, de Heer W. Graadt van Roggen, getuigde van zijn onderwijs: ‘Poelhekke is een bouwmeester geweest. Wat voor Baumeister Solness een onbereikbaar ideaal bleek, een woonhuis te bouwen met stevige grondslagen en een toren er boven op, dat heeft Poelhekke op onderwijsgebied wél bereikt: hij heeft een School gesticht met hechte en sterke fundamenten en met een toren, die omhoog wijst. Daarvoor zal Nijmegen hem, tot in verre toekomst, dankbaar blijven. Al vroeg begon Poelhekke met litterair werk. Natuurlijk eerst met verzen. Daarna veel oefening door journalistischen arbeid; vooral in ‘De Tijd’. Zijn medewerking aan dit blad dateert van '87. Ook in de | |
[pagina 876]
| |
‘Katholieke Illustratie’ en ‘Het Centrum’ verschenen bijdragen van zijne hand. Weldadig en vruchtbaar was het kontakt met Mgr. van Cooth, voor wien Poelhekke een vurige vereering voelde. Dàt was trouwens een rijke, ruime en vooruitziende geest, feitelijk modern in den allerbesten zin van 't woord! Een onvergelijkelijke Mentor. Hij moedigde Poelhekke aan, toen deze over de Modernen wilde schrijven en nam, voor het eerst in de geheele katholieke pers, een uitvoerig, waardeerend artikel over Kloos op. (Deze bijdrage uit ‘De Katholiek’ werd herdrukt in ‘Modernen’). Ondanks hevige kritiek op die Modernen-waardeering, wist Mgr. van Cooth te bewerken dat Poelhekke in de redaktie van ‘De Katholiek’ werd opgenomen. Nu zag Poelhekke zijn arbeidsveld duidelijk vóór zich: de katholieken hun eigen kultuur en leven, hun eigen mannen leeren kénnen, maar tevens ook de groote figuren en stroomingen uit de niet-katholieke wereld. Daarbij wilde hij nog aan de niet-katholieken de beteekenis van de katholieke kultuur en het goede recht der katholieke emancipatie doen inzien. In dit licht moeten beschouwd: ‘Modernen’ ('98 ), ‘Het Land der Zon’ (1900) en ‘Het Tekort der Katholieken in de wetenschap’ (1900). Dit laatste boekje zou den schrijver een storm op den hals halen! Wat heeft hij toen al niet moeten hooren. Daarvan zal hij wel een zeer lijvig dossier bewaard hebben! Dat de katholieke zaak het best gediend wordt door de waarheid te zeggen en door zelfkritiek, wilden met hem slechts weinigen erkennen. Het is Poelhekke intusschen een troost geweest, later te vernemen, hoe, van af 1900, door het ‘Tekort’, heel wat jongere krachten aangespoord werden tot werken! Toen Poelhekke in 1901 belast werd met het Directeurschap der Nijmeegsche H.B., volgden er eerst een aantal jaren, waarin de beslommeringen van het ambt, hem schier geheel in beslag namen. Geleidelijk echter kwam er wat meer tijd. Toen begon hij weer te produceeren en te redevoeren tot de wind van het ‘integralisme’ ook hem om de ooren begon te slaan. Daar hij het terecht grievend vond om in zijn diepste overtuiging te worden miskend en verdacht gemaakt, waar absoluut geen reden voor verdachtmaking bestond, is | |
[pagina 877]
| |
hij gaan zwijgen... of liever heeft hij zich geheel gewijd aan ander studie-werk. Zijn produktie is toen hoofdzakelijk naar het litterair-pedagogisch terrein verplaatst. Uit dien tijd dagteekenen o.m.: ‘Woordkunst’ waarvan reeds een tiende druk voorhanden is, ‘Taalbloei’ I en II (tweede druk) en, in samenwerking met Der de Vooys: de bekende ‘Platenatlas’ (tweede druk). In 1904 bundelde Poelhekke een aantal litterair-kritische opstellen onder den titel: ‘Beschouwingen’; in 1924 verscheen: ‘Kultuur en Leven’. Einde '24 zag het licht: ‘Lyriek’. Een geheel nieuw werk, waarin de schrijver de lyriek vooral wil doen kennen als reflex van het leven in de veelzijdigst-denkbare uiting. Poelhekke is een emancipator geweest. Onder de katholieken behoort hij tot de allereerste, die oog hadden voor 't litterair-schoone bij de Tachtigers. Van zelf gingen zijn belangstelling in waardeering naar al wat schoon is om 't even waar het zou aangetroffen. Hij was een levenswekker. Ook en niet het minst in de onderwijs-wereld. Zijn leerlingen heeft hij vooral op het hart gedrukt, hoe de schoonheid in het leven van den mensch moet uitmaken: ‘a joy for ever’. Vlaanderen was hij zeer genegen. Eens schreef hij me: ‘Uit het stugge Overijsel lichtte Vlaanderen mij in mijn jeugd reeds toe als het land der blijde expansie, als het land met zijn rijke, katholieke kultuur, met zijn warme kathedralen en kleurig leven...’ Een uitvoerig opstel over ‘De Zekerheid der Zegepraal in Vlaanderen’ (zie ‘Kultuur en Leven’) werd als volgt besloten:... ‘daarom mogen de Vlamingen en wie het goed met hen menen, kracht voor de strijd en troost voor hun moeilik werk vinden in het rustige vertrouwen op de zekerheid der zegepraal’. De Vlamingen zullen Poelhekke niet vergeten! Zoo rijk-gevuld en verdienstelijk een leven bevat voor ons allen een kostelijke les: ‘arbeiten und nicht verzweifeln!’ Gent. JORIS EECKHOUT. |
|