Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 784]
| |
De Antwerpsche Vriendenkring van Anna Roemers Visscher
| |
[pagina 785]
| |
die Anna aan haar nieuwe bekenden te Brussel, te Leuven en te Antwerpen opdroeg, belangwekkende bijzonderheden over die menschen zelf. Het ligt niet in onze bedoeling hier te herhalen wat Van Even en Beets vroeger meedeelden, wij willen slechts eenige punten betreffende de verhouding van de ‘Wijze Visscherin’ tot die Zuid-nederlandsche vrienden, en vooral tot Balthazar Moretus I, nauwkeuriger en vollediger vastzetten, dan zulks totnogtoe werd gedaan. In 1640 bleef zij ongeveer vijftien weken te Antwerpen, en van daar ging ze in het begin van 1641 met haar zoons naar Brussel. In 1642 was ze bij Erycius Puteanus op den Caesarsberg te Leuven, en in 1643 weer gedurende twee maanden te Antwerpen. In de Scheldestad kwam ze terecht in dien voornamen kring, waarvan het toenmalige hoofd van het Plantijnsche Huis het middenpunt was.Ga naar voetnoot(1) P.P. Rubens; R. Verstegen; Johannes Hemelaer; de Portugeesche Koopman Gaspar Duarte; Pater Johannes Mantelius; de geneesheer Ludovicus Nonnius; Jacob Edelheere, e.a., allen behooren tot de vrienden van de beroemde drukkers Balthaser Moretus I en II. En het was Balthasar I, die in 1640 aan de Hollandsche dichteres de gewenschte aanbevelingsbrieven bezorgde bij Philips Chifflet, Bartholomeus de los Rios en Mathieu de Morgues, abbé de St. Germain te Brussel. De schrijver, die in een historischen roman Anna Roemers Visscher, wil laten optreden in den kring van haar Antwerpsche vereerders, zal al heel weinig van zijn verbeelding moeten vergen om echte dragers van den tijdgeest, eigenaardige, representatieve figuren en een buitengewoon schilderachtige omgeving te vinden. Hij heeft ze maar voor het grijpen in de historische werkelijkheid zelf. Alvast kan hij Anna plaatsen in de vorstelijke woning, die P.P. Rubens zich liet bouwen tusschen 1615 en 1618 en die wij kennen door het weinige dat er | |
[pagina 786]
| |
nog van overblijft en door de prenten van Frans Harrewijn, naar de teekeningen van J. van Croes. Zij zal er als welgekomen gast gewandeld hebben tusschen de symmetrische bloemenperken van den heerlijken tuin met zijn sierlijke arcades, mythologische beelden en fonteingrotten. Zij zal er gewis Hélène Fourment ontmoet hebben, de wonderschoone ‘vrouw met het pelsken’, haar mollige kinderen, haar hazewinden en haar papegaaien. Maar den glorieuzen meester zelf zal zij er in 1640 gemist hebben. Immers, enkele maanden voor haar komst te Antwerpen was hij overleden (30 Mei 1640) en de rouw om hem, die haar een goede vriend en raadgever was, zal haar in die weidsche omgeving vol smaak en kunstzin wel tot weemoedige overpeinzingen hebben gestemd. Heel Antwerpen treurde toen om het heengaan van den grooten man. Balthasar Moretus I schreef aan Mathieu de Morgues: ‘Vrayment notre ville a beaucoup perdu par la mort de Mr. Rubens, et moy en particulier un de mes meilleurs amis’.Ga naar voetnoot(1) Anna Roemers Visschers kende Rubens en copiëerde werk van hem, reeds in 1620 toen Isabella Brandt nog leefde, met wie zij persoonlijk bevriend was. In 1620 vereerde Rubens haar immers met de opdracht van de koperplaat van Luc. Vorsterman naar zijn Kuische Suzanna,Ga naar voetnoot(2) en zij wijdde den schilder het mooie gedicht, dat Nic. Beets voor de eerste maal uitgaf, en waaruit blijkt op welken vertrouwelijken voet Anna met Rubens en zijn vrouw omging.Ga naar voetnoot(3) Het is in deze huldeverzen dat zij hem o.a. vraagt hoe hij zijn mooi wit op zijn doeken verkrijgt. Soo u niet te seer mishaecht,
T'stout versoecken van een Maeght,
Bid ik mij te willen schrijven
Waer me gij u wit laet wrijven
Dat soo geel niet en besterft
Noch de tijt soo niet bederft.
Al even vroeg als met Rubens geraakt Anna Roemers Visscher in betrekking - althans in schriftelijke betrekking - met Richard Verstegen, te Londen geboren uit een Gelderschen vader, maar later te Antwer- | |
[pagina 787]
| |
pen ingeburgerd, waarheen hij uitgeweken was om de moeilijkheden te ontvluchten, waaraan hij in Engeland als vurig katholiek blootgesteld was.Ga naar voetnoot(1) Richard Verstegen liet in 1617 te Mechelen zijn fel anti-geusche Nederduytsche Epigrammen met genuchlycke EpitaphienGa naar voetnoot(2) verschijnen. Naar aanleiding van die uitgave schreef Anna Roemers Visscher een gedicht, dat tot in 1885 onbekend bleef, en dus niet voorkomt in Alle de Gedichten door N. Beets in 1881 uitgegeven. Het werd gevonden in het Britsch Museum in de verzameling handschriften van Nederlanders, die daar bewaard wordt, en J.H.W. Unger liet het drukken in Oud Holland.Ga naar voetnoot(3) | |
Jouffre Anna Roemers Visscher aen Sr Richard Verstegen.
| |
[pagina 788]
| |
Dit gedicht werd met onbeduidende afwijkingen en een ander opschrift nog elders terug gevonden, nl. in het handschrift Nr 74 G. 12, bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage en heel onlangs uitgegeven door Dr. Fr. Kossmann.Ga naar voetnoot(1) Onder de 42 gedichten van Anna Roemers Visscher, die hier voor de eerste maal gedrukt worden, bevinden zich ook deze twee Strophen aan Verstegen opgedragen. Het opschrift luidt in het Haagsche handschrift: Geschreven op een Boekje dat seer schamper epigrammen waren tegen de Gereforme Religie. Het was al zeer waarschijnlijk, dat Anna Roemers Visscher dit berijmd oordeel over Verstegen's anti-reformatie-gedichten schreef, toen zij nog niet tot het catholiscisme overgegaan was - denkelijk wel in 1617, kort na de verschijning van Verstegen's boekje. Zooals Dr. F. Kossmann terecht doet opmerken, ontleent deze onderstelling nieuwe kracht aan het feit, dat in het Haagsche handschrift het gedicht op Verstegen's Epigrammen chronologisch geplaatst is tusschen een Sonnet op den Pinxterdach 1616 en een ander gedicht Op den Kersdach 1617.Ga naar voetnoot(1) Richard Verstegen behoorde tot den kring van Balthasar Moretus, maar toen Anna Visscher in 1640 te Antwerpen kwam, heeft zij er hem niet meer aangetroffen. Evenals Rubens was Verstegen in de eerste maanden van dat jaar overleden. Bij haar eerste Antwerpsch bezoek kwam de Hollandsche ‘clarissima matrona’ ook bij Jan Hemelaers of Hemelarius, den kanunnik der O.L.V. Kerk te Antwerpen, begaafd dichter en numismaat, die, zelf door Justus Lipsius van het Calvinisme naar het Catholiscisme overgebracht, - met grooten ijver bekeerlingen voor zijn nieuw geloof zocht te maken. Hij beproefde dit o.m. met Hugo Grotius, dien hij na de ontvluchting uit Loevestein te Antwerpen hartelijk bejegende. Anna Roemers Visscher kwam zeer sterk onder den indruk van Hemelaers' woorden en zoo hij niet de man was, die haar voor het catholiscisme won, dan heeft hij toch zeker heel veel bijgedragen om haar | |
[pagina 789]
| |
in deze overtuiging te versterken. Het gedicht, dat zij hem in 1640 opdroeg is in dit opzicht buitengewoon welsprekend en magGa naar voetnoot(1) om die redenen wel eens herlezen worden: Hoe salich leeft den mensch hoe vol vernoechde vreucht,
die sich verlusticht in 't beleeven van de Deucht.
Dit dacht ic doe mij laest de Eer van u te spreeken,
En kennis wert gegunt; ick hiel het voor een teeken,
en voorspoock van geluck, ja vind het immer waer
Gij Heemelde mijn ziel, Gij Rechten Hemelaer!
Door u beleefde gunst, door u gegronde Reeden
Door eeven naestens sucht, vol van meedoogentheden
van die al dwaelende missen de Rechte baen,
die men (en anders geen) moet na den Heemel gaen.
Gij lockt, gij leyd, gij treckt, gij drijft na 't Eeuwigh leeven,
Die hun hier sorgeloos tot ijdelheijt begeeven:
U loon sy groot by Godt, door dien gij al u tijt
tot Glory van syn naem, so loffelyck verslyt,
T' vergeet mij nimmer! Want u wyse woorden waren
Waerdich u Ampt en u Eerwaerde gryse haeren.
Even sterk zal Anna Visscher de bekoring ondergaan hebben van de hooggeroemde welsprekendheid van Jan Mantels of Mantelius, die tijdens haar verblijf te Antwerpen in 1640 predikant in het Augustijnerklooster was en tevens Eerste Bezoeker van zijn province, d.w.z. Noord-Nederland en een deel van Duitschland. Hij was de sierlijke, gevierde kanselredenaar van dien tijd, en wellicht heeft Anna Visscher vol aandachtige overgave naar hem geluisterd aan den voet van den predikstoel der Augustijnen, met, voor haar oogen, het triomfantelijke stuk, dat Rubens in 1628 voor het hoogaltaar dier kerk schilderde.Ga naar voetnoot(1) Het is echter goed mogelijk dat Anna Roemers Visscher reeds vroeger Mantelius leerde kennen, en wel in Holland zelf, toen hij daar in 1636 gedurende de maanden September en October vertoefde.Ga naar voetnoot(2) Mantelius was een man wiens belangstelling ook literatuur, muziek, aardrijkskunde, geschiedenis en andere vakken meer omvatte. Anna huldigde hem in een kort gedicht, waaruit bewondering en vertrouwen spreken.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 790]
| |
Onder de werken van J. Mantelius is er één, dat in 1640 door Balthazar Moretus werd uitgegeven, nl.: F. Joannis Mantelli S. theol. Licent. ordinis eremit. S. Augustini ars artium, sive de regimine sanctimonialum diatribe.Ga naar voetnoot(4) De goede verhoudingen tusschen den Augustijner monnik en den aartsprinter blijken uit het Nederlandsche gedicht, dat F.J. Mantelius schreef Op den gouden Passer van den Werelt door vermaerden boeckdrucker Christoffel Plantijn tot syne neef d'Heer Balthazar Moretus. in't beginsel van 't nieu iaer 1641. Dit stuk bevindt zich in handschrift in het Plantijnsch archief. Wij laten het hier volgen: Een vaste Hant vol geests, den Passer keert rontom
Tot dat hij wedercom
Van daer hij eerst begon. Den pickel die blijft staen
Stantvasticheyt wijst aen:
Den Aerbeyt door die roert te volle wort bethoont,
Die alle tuchten croont.
Dit is u oude spreuck, en u volsinnigh belt,
O wijt beroemde helt.
Waer door gij d'eedel const wel haest op 't hoogst brocht.
Dat u voor hem versocht
Den Spaenschen vorst, dat ghy in koper, tin en hout
Syn Drucker wesen sout.
Hebt hier de werelt met, de geesten al geleert,
Waerdoor const wert vereert.
Hier in u weerdich neef Moretus noch volght naer
Tot dit geboren iaer.
Fr. Jo. MANTELIUS.Ga naar voetnoot(1) Onder de leeken, met wie Anna Visscher te Antwerpen bevriend was, stellen wij voorop Huygens' goeden vriend Gaspar Duarte (De Weert), den kunstlievenden handelaar, wiens woning een toevluchtsoord der kunsten was en waar vooral de muziek met de grootste liefde werd beoefend. Gaspar's dochter Francisca is de beroemde ‘nachtegaal’ uit het Muiderslot, door de poëten, die daar verkeerden, als om strijd bezongen te zelf der tijd als Maria Tesselschade. Anna Visscher vertoefde te Antwerpen in Duarte's huis en had daar ‘de eer hem met sijn Dochters te horen | |
[pagina 791]
| |
singen en speelen’. De indruk van de verrukkelijke muziek, die ze daar mocht genieten, vatte ze samen in een drietal Strophen, waarvan hier de laatste: Geesten, beesten, cruyden boomen
Steenen ja al wat sij droomen
dat beroerden: 't Comt niet bij
wanneer als Duwerte ghij
Met u Dochters lust te singen
doet ghy vrij al grooter dingen:
Want gij Menschen van de Aerdt
Stijgen doet ten Hemelvaert
En hun leert de sonden mijen
Om haer eewich te verblyen.Ga naar voetnoot(1)
Ludovicus Nonnius, arts, natuurkenner en Latijnsch dichter, vriend van Lipsius en Moretus, wekte de dankbaarheid van Anna Roemers Visscher op door haar te verzorgen en te genezen, toen zij, tijdens een bezoek aan Antwerpen in 1645 ziek werd. Zij dichtte hem toe: O wat ordeel moeter weesen.
Om de crancken te geneesen
Dat ick aen my self bevondt,
Doe ick wert van sieck gesont.
Met wat goet can ick U loonen?
Met wat croon can ik U croonen?
Neemt in danck een danckbaer hert
Dat U opgeoffert wert.Ga naar voetnoot(1)
Dit was wellicht niet de eenige keer, dat Nonnius haar moest verzorgen. Uit een brief aan Geeraard Vossius, insgelijks gevonden in het Britsch Museum en door J.H.W. Unger in Oud-Holland uitgegeven,Ga naar voetnoot(2) blijkt, dat zij bij een ander bezoek, waarschijnlijk in 1642, ten gevolge van de koorts ‘een maent langer te Antwerpen gehouden werd’ dan zij zich eerst had voorgenomen. In 1643 was Anna Visscher te gast in de weidsche woning van Jacob Edelheer, den befaamden rechtsgeleerde en maeceen, die gedurende lange jaren pensionaris van de stad Antwerpen was. Toen schreef zij een aardig gedicht op het kostbaar parelsnoer van Me-Edelheer.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 792]
| |
Zij was aanwezig in den tuin van den pensionaris bij het waarnemen van een maansverduistering door den priester-sterrekundige Godefridus Wendelinus,Ga naar voetnoot(4) die van deze demonstratie een verslag liet verschijnen bij Hieronynus Verdussen in 1644.Ga naar voetnoot(1) Men weerstaat moeilijk den lust om die groep op dien laat zomerschen valavond, in den mooien hof van den Antwerpschen patriciër, te schilderen, vereenigd rondom den grooten zonnewijzer, kort te voren met zooveel zorg als kunde gemaakt door Geeraard van Gutshoven, alias Gutiscovius, den Leuvenschen professor in de wiskunde, die geruimen tijd met Descartes samenwerkte. Jacob Edelheere had hem dit ‘sciotericum’ laten uitvoeren om zijn verzameling globen, telescopen, automata en andere instrumenten voor dergelijke proefnemingen te volledigen. Daar luisterden naar het geleerde betoog van Wendelinus: Jacob van Eyck, den thesaurius der stad; Gaspar Gevaertius, den beroemden filoloog en dichter; G. van Gutshoven zelf, en nog anderen meer, waaronder Anna Roemers Visscher, de ‘Theano’ van haar eeuw.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 793]
| |
- Zou men zich een treffender tijdsevocatie kunnen fantazeeren van de intellectuëele kringen in het post-Lipsiaansche Antwerpen? Bij Balthasar Moretus I waren in 1640, toen Anna Roemers Visscher daar kwam, al de groote verfraaiingswerken voltooid, die van de oude Plantijnsche woning, naar het woord van Woverius een der heerlijkheden van Antwerpen maakten, en daar werd juist de groote bibliotheek ingericht met haar stemmig mobilier, haar beeldbouwwerk, haar schilderijen, haar zeldzame sferen, enz., zooals wij ze heden nog kunnen bewonderen. Is het daar niet, in deze stille, wijdingsvolle zaal, dat Anna Roemers Visscher met den Antwerpscden humanist-drukker over allerlei geleerde onderwerpen sprak, en onder meer ook over de dichters van haar land, haar vrienden Hooft en Huygens? Wij weten althans met zekerheid, dat Moretus aan de ‘clarissima matrona’ vroeg om hem een afschrift te bezorgen van het viertal sonnetten, door Hooft en Huygens in 1621 gemaakt naar het voorbeeld der ‘Schonken’ en waarop zij zelf antwoordde met een sonnet van eigen dichting. In het Alkmaarsche Letterjuweel, door Anna Roemers Visscher eigenhandig geschreven, deelt zij ons zelf mee, dat Moretus ‘'s Conings Drucker’ haar bad om die Sonnetten ‘op den trant van de Schonken uyt te schrijven’,Ga naar voetnoot(1) en op het Archief van het Museum Plantin-Moretus worden de vijf door haar gecopiëerde sonnetten nog bewaard met een zesde sonnet, dat zij bij die gelegenheid aan Moretus opdroeg. Het eerste sonnet ‘van Myn heer den Drossaert van T'Huys te Muijden P.C. Hooft aen Constantinus Huygens’ begint met het vers: ‘Men voede Achilles op met merch uyt leeuwen schoncken...’ Het sonnet ‘tot antwoort van C. Huygens’ vangt aan als volgt: ‘Ick bij den Helt gestelt, die uyt de leeuwen schoncken...’ Dan volgen een ‘wederom antwoort’ van P.C. Hooft met het beginvers: ‘Niet bij maer boven selve' Achilles groove schoncken...’, en een sonnet | |
[pagina 794]
| |
van Huygens ‘tot afscheyt, staende om te vertrecken naer Engelant. Aen P. Cornelissoon Hooft’, inzettende met het vers: ‘Danck hebbe t'leeuwenmerch in grov' Achilles Schoncken...’. Daar voegde Anna Roemers Visscher nog bij de klinkert ‘Aen beyde (haar) vrinden P.C. Hooft en Constantijn Huygens, op den trant van dees voorgaende sonnetten die aen weedersyden door (haar) bestelt syn’: ‘Dit heb ick noch gelicht wt d'uytgesoopen schoncken...’. Deze dichterlijke zending ontving de heer Moretus te gelijker tijd met het sonnet van Anna, waarin zij hem huldigt en tevens binnen den kring harer vrienden plaatst. Nic. Beets gaf ons een afdruk van dit sonnetGa naar voetnoot(1) naar het Alkmaarsche Letterjuweel. Het prachtig gecalligraphiëerd handschrift van het Museum Plantin-Moretus vertoont eenige kleine afwijkingen in spelling, woordschikking en punctuatie. Om die redenen laten wij het gedicht hier volgen,Ga naar voetnoot(2) zooals het aan Moretus gezonden werd. | |
Sonnet.
| |
[pagina 795]
| |
bedrijvigheid op dat gebied te Antwerpen gelaten, en E. van Even wist uit het Antwerpsche stads-archief op te diepen hoe zij in 1643 door het magistraat der stad met een zilveren, vergulde schaal vereerd werd als dankbetuiging voor den door haar gegraveerden glazen beker, dien zij, vergezeld van een lofdicht, aan de ‘heerlijke, wijdberoemde stad’ opdroeg.Ga naar voetnoot(1) Waarschijnlijk in het huis van Balthasar Moretus zelf graveerde Anna Visscher een glas in de aanwezigheid van Bartholomeus de los Rios et Alarcon, den Spaanschen Augustijner, die te Brussel het ambt van hof-predikant waarnam, en van wien Moretus verscheidene werken had uitgegeven.Ga naar voetnoot(2) Uit een brief van B. Moretus aan Bartholomeus de los Rios. (4 November 1640) blijkt, dat deze laatste zeer ingenomen was met Anna's glasgravure en zich voorgenomen had om aan den Spaanschen koning of aan een of anderen grooten heer een door Anna bewerkt glas aan te bieden. Met het oog op dit eventuëel geschenk stelt Moretus, uit naam van Anna, voor om op dat glas, naast het wapenschild van den koning of van den ‘grande’ een zinnebeeld of een Spaansche spreuk te graveeren, die De los Rios haar bezorgen zou.Ga naar voetnoot(1) Zij zou dat voortreffelijk gedaan hebben verzekert Moretus, want ze kon uitstekend schrijven en schilderen. Eenige dagen later schreef Moretus nog over deze zaak aan zijn neef Balthasar II, die destijds te Brussel | |
[pagina 796]
| |
vertoefde. Hij deelde hem namelijk mede, blijkbaar met het doel om het aan De los Rios te herinneren, dat Anna het zinnebeeld en de Latijnsche of Spaansche spreuk verwachtte om ze op het glas te graveeren, in de plaats van het Nederlandsche opschrift dat zich bevond op het eerste glas.Ga naar voetnoot(1) Anna Roemers Visscher kreeg van Balthasar Moretus een aanbeveling voor Mathieu de Morgues, Sr. de Saint Germain, provoost van Harelbeke, te Brussel.Ga naar voetnoot(2) Dit was de beruchte predikant-geschiedschrijver, die in 1620 almoezenier werd van Maria van Medici en heel de odyssee dezer vrouw meemaakte. Hij kwam met haar naar Brussel, toen ze in oneenigheid geraakte met Richelieu, en schreef hier ettelijke heftige vlugschriften tegen den Kardinaal en andere werkjes ter verdediging van de Koningin-moeder. Moretus ging vertrouwelijk om met Mathieu de Morgues, die zich onder het gevolg van Marie de Medici bevond, toen zij in 1631 met de aartshertogin Isabella de Plantijnsche drukkerij bezocht. Van dat oogenblik af waren hun betrekkingen zeer vriendschappelijk, vooral in 1635 toen Maria de Medici, zich te Brussel niet meer in veiligheid achtende, een tijd te Antwerpen kwam wonen, waarheen Mathieu de Morgues haar volgde.Ga naar voetnoot(1) Moretus heeft een groot aantal van de pamfletten van Mathieu de Morgues uitgegeven.Ga naar voetnoot(2) Zijn portret siert nog de groote bibliotheek in het MuseumPlantin-Moretus. | |
[pagina 797]
| |
Op 14 Februari 1641 gaf Balthasar Moretus aan Anna Roemers den brief mede voor Mathieu de Morgues, die sedert 4 Mei 1639 predikant van den Kardinaal-Infant was.Ga naar voetnoot(3) Ziehier de eerste woorden van dit schrijven: ‘Très révérend Seigneur, Mademoiselle Romers, notre Sappho Belgique, a désiré que ie l'accompagnasse avec un petit mot de lettre a V.R. Elle entend assez de français, ainsi qu'elle scait traduire de vers du français en flamand mais n'ose parler’.Ga naar voetnoot(1) Over Anna Roemers Visscher's kennis van de Fransche taal is er eveneens spraak in een anderen brief, dien Moretus haar op denzelfden dag meegaf voor Philippe Chiffle, kapelaan van de oratorie van den Prins Kardinaal, te Brussel. De juffrouw, die u dezen brief overhandigen zal, heét het daar, is Anna Roemers, door den advocaat van Holland Jan (sic.) Cats verheerlijkt als de Belgische Sappho. De Fransche taal begrijpt ze genoeg, want ze heeft ze geleerd van den Engelschen gezant alhier, Barnirius, maar ze spreekt ze niet voldoende of durft ze niet spreken.Ga naar voetnoot(2) Het zou wel interessant zijn te weten wie die Engelsche Barnirius was, van wien Anna Roemers de Fransche taal leerde. De opzoekingen, die wij met dat doel instelden, bleven jammer genoeg totnogtoe zonder uitslag. In het begin van Maart herinnerde Balthasar Moretus nog eens aan Philippe Chifflet, dat hij hem op 14 Februari door Anna Roemers een brief het brengen,Ga naar voetnoot(1) doch Anna had tamelijk lang gewacht zich voor | |
[pagina 798]
| |
die opdracht te kwijten en Philippe Chifflet, daarover eenigszins ontstemd, antwoordde aan Moretus op 7 Maart, als volgt: ‘Monsieur, promptement à votre dernière lettre, faute du suiet quand à la penultième, il y a fort peu de jours que Madlle Romers prit la peine de me la délivrer. Je l'avais déjà veue plusieurs iours auparavent avec Monsieur le Provost d'Harlebeck qui a promis de l'assister à son temps, que la dite damoiselle dit n'estre encore venu’.Ga naar voetnoot(2) Over de betrekkingen van Anna Roemers met Erycius Puteanus heeft Ed. van EvenGa naar voetnoot(3) ons uitvoerig ingelicht en het ware overbodig hier nog eens te wijzen op Anna's verblijf te Leuven op den Caesarsberg in het aloude burchtslot, door Puteanus tot een hof der Muzen herschapen. Ook op haar dankbare vereering voor den voorzitter van den Geheimen Raad te Brussel, Pieter Roose, die haar een vrijgeleide in de Zuiderlijke Nederlanden verschafte, werd door E. van Even reeds gewezen.Ga naar voetnoot(1) Nochtans weerstaan wij hier niet aan den lust om, tot slot, een paar passages mede te deelen uit een brief, dien zij stuurde aan Pieter Roose, en waaruit haar hartelijke gezindheid spreekt ter zijnen opzichte, alsook haar vurig verlangen om den vrede tusschen Noord- en Zuid Nederland te zien tot stand komen. Eerst het fragment, waarin zij vertelt hoe op haar voorstel aan de gastvrije tafel van Jacob Cats door een voornaam Hollandsch gezelschap plechtig op Pieter Roose's gezondheid werd gedronken: ‘Was doe in den Hage tot den Heere Jacob Cats, dat wij een seer guustich vrindt is, te eeten. (daer ook eenige van de voornaemste heeren me waeren), die ick vertelde dat ick met UE. op sijn gesontheyt hadde gedroncken; hij, dit hoorende, deede terstont een groote roemer brengen, daar ick weleer voor hem wat op had gecrabbelt en droncken allegader, met grooter eerbiedicheyt en ongedeckten hoofden, UE gesontheyt, UE wenschende een lang leven, seggende in 't particulier (haer bedieningen en de uwe afgeleyt) UE vrienden te sijn’. En thans haar verzuchting naar vrede en verzoening | |
[pagina 799]
| |
onder alle Nederlanders: ‘In 't midden van die vrolycke maeltijt werd mijn herte beroert en beslaechde in my selve het jammer van 't schoone Nederlant, verwoest en verdruckt van die helsche fury, het vervloeckte oorloch. O, goddelycke vreede! wanneer zullen wij U weder sien? en is daer nu geen pater NeyGa naar voetnoot(1) meer te vinden, om de gescheurde herten weer aen een te neyen en groeyen daer nu geen olijftacken om malcander nu te gemoet te comen? O mijn lieve vaderlant! daer ick natuurlyck aen verplicht ben, en gij mijn waer de vrindenlant! dat mij door soo veel beleeftheyt dwingt om alles goets te gunnen; ick wensch, en ach! of Godt gave dat mijn wensch geen wensch en bleeff! dat ick mocht cussen de voetstappen van die de vrede vercundigen’.Ga naar voetnoot(2) Antwerpen. |
|