Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 769]
| |
[1925/10-11]Naar aanleiding van een Engelsch Boek
| |
[pagina 770]
| |
bezitten. De schaar van heldhaftige martelaren groeide steeds talrijker in 't voormalige Heiligen-eiland. Onder hen maar schaarsche vrouwen. Des te grooter was 't getal der vrome kloosterzusters die, op onzen bodem, te Leuven eerst, daarna liefst te Brugge, eene schuilplaats kwamen zoeken. Men ziet hoe interessant een boek kan zijn, dat al dit wedervaren meldt; dat, beginnend in 't zoete schemerlicht der middeneeuwsche mystiek, onder de schaduw van het Soniënbosch, bij Ruysbroeck en zijn gezellen, overgaat tot de tragische voorvallen eener wreede vervolging; weer adem haalt in vrêevolle cellen, om dan weer den weg der ballingschap op te gaan - want de Fransche revolutie dreef de Engelsche dochters naar hun land terug, van waar zij toch, getrouw, hun vroeger schuiloord: Brugge, terug opzoeken kwamen. Een boek dus zoo aantrekkelijk als beleerend. Misschien nog het meest door de bedenkingen die het in den geest doet oprijzen. Naarmate ik in de lezing vorderde, heb ik mij afgevraagd of het verband door de schrijfster aangeduid tusschen Vlaamsche en Engelsche vroomheid, wel zoo innig en stevig was als zij het voorstelt. Want daarvan is zij ook overtuigd. De laatste woorden van haar werk luiden: ‘The children brought up in the quiet cloister have not shown themselves unworthy of its traditions - traditions blending the spirit of à Kempis wit that of our English martyrs’. - ‘De kinderen in het stille klooster opgevoed (De “Dames anglaises” zijn, zoo men weet, een bloeiend pensionaat) hebben zich niet onwaardig getoond van zijne traditie - eene traditie die den geest van à Kempis verbindt met dien onzer Engelsche martelaren’.
Juist deze laatste volzin zet mij aan 't denken. Wij dienden eerst den geest onzer Vlaamsche mystiekers juist te bepalen. Gedurig heeft de Engelsche schrijfster de spreuken van Thomas à Kempis in 't geheugen, zijn woorden op de lippen. Gerust mag men zeggen dat in dat gulden boekske heel de mystiek der Vlaamsche middeleeuwen, heel de zoete innigheid en eenvoudigheid van 't Vlaamsch gemoed, als druivensap in den wijn, samengeperst staat. En ik twijfel geen oogenblik of de witgekleede nonnen van 't Engelsch klooster, in de stilte hunner cellen, met dezelfde vroomheid en | |
[pagina 771]
| |
heiligheid bedeeld zijn. Daar ligt de kwestie niet: de spiritualiteit is dezelfde in alle streken, onder alle menschen: onthechting van het eigene, opgaan in liefde tot God tot algeheel zelfvergeten. Die gezindheid kent noch grens noch luchtstreek. Waren de nonnen van 't Engelsch klooster enkel contemplatieven, enkel zangstemmen in 't volle koor tot Gods eer en lof, een soort onkieschheid zou het zijn naar de kleur hunner denkwijze te vragen. Maar... bij hun geestelijke gemeente is een opvoedingsgesticht voor onze meisjes gevoegd, en hier hebben wij het recht te onderzoeken in welken geest die opgeleid worden. Is het wezenlijk in Vlaamschen geest? En is de Vlaamsche geest wel degelijk in de Engelsche vroomheid overgegaan? Weeral, al lezende, kwam mij dit zeer betwijfelbaar voor. Het is eene hoogst heldhaftige geschiedenis deze geschiedenis der dochters van Engeland die, om hun geloof niet af te zweren, gevlucht kgamen tot onze streek. Prachtige gestalten rijzen voor ons op ontwikkelde vrouwen, heilige figuren, dicht verwant aan de scharen die te Tyburn gevierendeeld werden nog half levend, na opgehangen te zijn geweest, of zuchtten, in donkere cellen. Bijna al de mannennamen der geloofsaristocratie van Engeland - en van de gewone aristocratie - vindt men in de vrouwelijke annalen van 't Engelsch klooster herhaald. Maar dat juist brengt op den duur een zekere bevreemdheid voort.
Wij, Vlamingen, zijn zulke eenvoudige lieden. Wij leven eenvoudig, wij bidden eenvoudig, ja, wij sterven eenvoudig - zonder ‘panache’, men heeft het in den laatsten oorlog wel gezien. Wij zijn niet bang of wars van ons bloed te storten, maar we doen dat op onze eigene natuurlijke wijze, zonder veel gerucht of gebaar. De spiritualiteit is dezelfde in alle landen, heb ik gezegd, de heldhaftigheid ook; maar ieder volk heeft toch zijne schakeering en doet dezelfde daad wel een ander gebaar - tot het sterven toe.
't Is mogelijk dat de Engelsche vrouwen volgelingen zijn van onze Vlaamsche mystiekers, maar dan uitheemsche volgelingen. En de vraag blijft: Voeden zij onze meisjes op in Vlaamsche geest?
En hier zou ik de vraag wel willen verruimen: zijn uitheemsche kloostergemeenten wel geschikt om onze | |
[pagina 772]
| |
meisjes op te voeden En zelfs: Is het bij voorkeur in kloosters dat meisjes moeten opgevoed worden? Met welk dezer vragen zal ik beginnen? Zij zijn alle bijna even kiesch. Ten gevolge der verdrijving van zoovele zusters uit Frankrijk, kwamen naar onzen grond afgezakt de meeste en de meest vermaarde huizen van 't naburig land. Niet weinig brachten zij bij tot de reeds zoo noodlottige verfransching bij onze hoogere standen. En daardoor natuurlijk groeide de kloof steeds wijder tusschen deze standen en ons volk. Het is hier de plaats niet om over de treurige gevolgen der verfranschingsmanie in ons land, uit te weiden. Dikwijls genoeg werd dat reeds gedaan. Menigmaal ook wees men op het gevaar onze meisjes der burgerij door vreemde handen en in vreemden geest te laten opbrengen. Na den oorlog is dit gevaar nog grooter geworden, want een soort terreur blanche heeft over ons land gewoed. Al wat vlaamsch was, werd in zekere kringen verketterd, verafschuwd, gehaat, gelijkgesteld met ‘bochisme’.
Vóór den oorlog, werd het al vaak betreurd dat de vrouwen afzijdig bleven van de Vlaamsche beweging en slaakte men een noodkreet over de verfransching teweeggebracht door de uitgedreven Fransche kloosterzusters. Het zal mij wel toegelaten zijn, op 't einde mijns levens, en na een leven toegewijd aan het probleem der opvoeding, dien noodkreet hier te herhalen. Ja, het probleem van de opvoeding der meisjes wat grondiger te onderzoeken. Moet die geschieden in gesloten kloostergemeenten, of in den schoot der familie, door katholieke onderwijzeressen in de wereld? Complex is de vraag en, gelijk alle menschelijke problema's, niet absoluut op te lossen. 't Een en 't ander stelsel heeft zijn voor- en zijn nadeelen. In de kloosters heerscht meer tucht, de leerlingen worden door niets afgeleid, zij groeien op in een vrome, studieuze atmosfeer; het maagdelijke zelf van de onderwijzende ‘moeders’ werkt op 't ontvankelijk gemoed der jonge meisjes. Eindelijk modelhuizen van dien aard hebben wij in 't Vlaamsche land - Waver, Eecloo, 't Heilig Graf te Turnhout.
Aan den anderen kant kan men aanbrengen dat het gunstige zelf van zulke inrichtingen eene slechte voorbereiding is voor den strijd des levens. Dat onderwijzeressen, ver van de wereld opgesloten, weinig ge- | |
[pagina 773]
| |
schikt zijn om er de gevaren, de wisselvalligheden van te kennen. Ware het zake enkel om toekomstige kloosterlingen op te leiden, dan, ja, konden de meisjes niet beter en veiliger zijn dan tusschen kloostermuren. Maar voor het grootste getal is dat niet het geval; wat zeer gelukkig is. Waar bleef anders de voortzetting van 't menschelijk geslacht, de toekomst van Kerk en maatschappij? De kloosterroeping is de uitzondering, het geestelijk ideaal. Maar het huwelijk blijft een ‘hoog verheven Sacrament’, door Christus zelf ingesteld, en een zeer verheven menschelijk ideaal. De grondslag der samenleving is de familie. De natuurlijke opvoeding wordt in den schoot der familie gegeven. Daarom beken ik mijn voorkeur voor onderwijs in de familie zelf genoten, of gegeven door leerkrachten die in voeling blijven met de wereld waarin later die meisjes hun rol zullen moeten spelen. Ik ben in schijn van mijn onderwerp fel afgedwaad,l en toch is dat zoo niet, en de Zusters van 't Engelsch klooster zullen het, hoop ik, als eene eer aanzien dat de lezing van hun boek mij tot zoo gewichtege bedenkingen aanzette. Want inderdaad voel ik eene bijzondere sympathie voor hunne stichting - al wat Engelsch is heeft mij altijd zoo aangetrokken! Steeds hoorde ik het Engelsch klooster prijzen, en de meisjes die er opgevoed werden droegen een zeker merk van ernst- en zelfbeheeren, eigen aan de Engelsche opvoeding die zij genoten hadden. Verre zou ik dan ook aan deze gemeente de voorkeur geven boven de andere gemeenten van den zelfden aard uit Franschen oorsprong. Maar mijn bezwaar blijft: Engelsche meisjes mogen zij opvoeden in Engelschen geest. Maar meisjes van ons land moeten zij opleiden, zoo dat zij hun volk kennen, voor den nood van hun volk voelen, met liefde en toewijding gaan tot dat volk! 15 October 1925. |
|