| |
| |
| |
Stil Leven
door Stephanie Claes-Vetter
(vervolg.)
Zij wandelden samen in den foyer op en neer. Mathilde was eigenlijk liever blijven zitten, maar dat wilde Miete niet. Ze zag dikwijls den blik over haar gezellin glijden, en dan ook even terloops over haar, soms wat langer stilhoudend dan ze gewenscht had. De zwarte avondjapon verleende haar een ongewone distinctie, meestentijds zag zij er onopvallend uit, en streefde daarnaar, toch trachtend in stijl gekleed te zijn, als paste bij haar uiterlijk. Miete nerveuzer en bewegelijker dan ooit in haar schubbenkleed, met de golvende bewegingen van haar slank lichaam en de uitdagende pracht van juweelen armbanden, die zij zoo zelden droeg, had ongewoon veel bekijks, vond Mathilde.
- Willen we teruggaan, Miete, we loopen zoo in 't oog.
- Kun je begrijpen, we moeten nog zoo lang stilzitten. Ben je weer verlegen? Wat zou je dan zeggen als je eens met Alice hier waart?
- Met Alice? deed Mathilde verbaasd.
- Ja zeker - met Alice. Je vindt natuurlijk weer, dat ik opzichtig ben, wat waar is, en opval, wat een compliment mag heeten, maar dan wou ik dat je voor je straf eens met Alice uit moest gaan. Dan zou je wel anders opkijken. Ze mag dan al haar krullen zoo braafjes mogelijk over haar voorhoofd en ooren kammen, en zoo'n zedig japonnetje aantrekken dat ik het veel te eenvoudig vind, als je met haar onder de menschen komt dan ziet het schoone geslacht desalniettemin - let op dezen desalniettemin, Mathilde - stom van verbazing en het sterke nog stommer van bewondering. Alice loopt zoo rustig, en praat zoo gewoon, en glim- | |
| |
lacht zoo zacht, en is minstens drie centimeter hooger gehalsd en vijf centimeter langer gemouwd dan ik: in deze jurk zitten nu toevallig heelemaal geen mouwen, maar daar hebben we 't niet over. De aandacht trekken, de bewondering afdwingen, mijn simpele duive dat ligt niet aan het kleed of het kapsel, dat ligt aan de persoonlijkheid. Daarom is het onzin te keer te gaan tegen de zoogenaamd zedelooze kleederdracht. Laat ze liever de mannen leeren niet te begeeren, maar dat kun je er niet instampen, laat ze de vrouwen voorhouden niet coquet te zijn, maar dat kun je ze niet inpompen. Een volgenden keer gaan we met ons drieën; ik trek voor die gelegenheid een van jouw begijnejurkjes aan en iedermaal dat een mannelijke blik met intensiteit op ons gevestigd is, knijp ik stiekum in je arm, dan zul je zien dat het minstens vijf maal zoo dikwijls gebeurt als vanavond en dat het allemaal ter eere van Alice is. Gelukkig dat het goede kind er zelve nooit erg in heeft.
- Miete, ik geloof niet veel van wat je zegt.
- Miete lachte.
- Groot gelijk, ik meen er ook niet de helft van - maar de andere helft, die moet je toch aannemen.
Ze stonden nu in een vensternis en keken op het Muntplein, waar een zekere kalmte de drukte van het begin van den avond vervangen had. Plotseling draaide Miete zich om.
- Hé, Gaston!
De groote blonde jonge man bloosde over heel zijn gelaat. Hij strekte de hand uit, een breede stevige mannenhand en hield Miete's teere vingertjes vast alsof hij ze nooit meer los wou laten. Mathilde wendde het hoofd af. Ze had die beweging nog eens gezien: ook een groote mannenhand en een veel kleinere die er in lag, en zoo stevig werd vastgehouden... Den eersten avond, dat Mevrouw Dumoulin in de kliniek was en dokter Dehaeze haar bezocht had. Had Dehaeze gevreesd dat daags daarna de kleine hand misschien voor altijd koud en stijf zou wezen? En wat vreesde deze man?
- Gaston, met welken blauwen jumper zit je daar in de zaal?
Hij hield nog steeds Miete's handje in de zijne en lachte.
- De schoonzuster van mijn zuster, dat is ingewikkeld, niet waar? Mejuffrouw Louise Verhelst; mijn zuster is met haar broeder getrouwd. Kijk daar heb je ze net. Mijn zuster wilde vanavond niet uit, omdat de
| |
| |
kleine wat koorts had, en nu is Louise in haar plaats meegegaan. Wil ik ze aan je voorstellen? Neen, hé?
Zijn oog en drongen in de hare, gleden over haar hals en schouders, namen het beeld van haar lenig lichaam in zich op en smeekten, smeekten om met haar alleen te zijn.
Mathilde had zich wat teruggetrokken en terwijl Miete haar kopje met een plagerij naar den blonden jongen ophief, ging ze stilletjes weg, dwars den foyer door, maar voor zij de portière bereikte, had Louise haar reeds bemerkt.
- O Zuster Mathilde, wat ben ik blij, dat ik U zie! Mag ik u mijn broer Charles voorstellen? Zuster Mathilde... Ik bedoel mejuffrouw Vernier, voleindigde zij haperend.
Maar haar broer, op en top man van de wereld, herstelde Louise's fout met een hartelijk:
- Zeg maar gerust Zuster Mathilde, wij allen weten hoeveel je houdt van deze dame, die jou en Mama zooveel genegenheid betoond heeft.
Ze waren nu weer midden in den foyer geraakt. Het was toch prettig daar zoo te staan, tusschen al die goedgekleede, beschaafde menschen, en ook kennissen van haarzelve te hebben, die ze nu hier ontmoette, vond Mathilde plotseling. Het was toch prettig weer eens een avond uit te zijn en niet zoo dag in dag uit, week in week uit met haar werk bezig. Ze overdreef het weer den laatsten tijd.
Miete had toch gelijk, het blauwe overkleed van Louise was een beetje jumperachtig, al zag je van dichterbij wel het prachtige brocaat.
- Zeg Zuster Mathilde, morgen ga ik met Mama weg, we vertrekken naar Antibes, het is daar rustiger dan in Nizza of Cannes. Na haar laatste behandeling moet Mama voorzichtig wezen. Ik zal U dikwijls schrijven.
- Als je 't maar niet vergeet. Natuurlijk antwoord ik je regelmatig. Ik zal het altijd erg prettig vinden iets van je te hooren.
- En wanneer we terug zijn kom ik weer eens bij U. Alles gaat best thuis, vervolgde ze fluisterend toen haar broer zich even afwendde. Hoe is 't met U?
- Heel goed.
- U ziet er zoo'n vrouw van de wereld uit in dat avondtoilet, heel iets anders dan we gewoon zijn U te zien. Och hoe jammer, daar gaat het belletje. Ziet U
| |
| |
dien langen blonden man daar in de vensternis met dat excentrieke vrouwtje. Ze hopen thuis, dat... dat...
- Dat jullie een paar wordt? vorschte Mathilde glimlachend.
- Ja. Maar er is niets geen kans op. Ik ga bij de Dames de la Charité Maternelle en...
- Daar vervang je mij, voltooide Mathilde.
Het was goed dat Louise ging, Louise in haar plaats, Louise door haar toedoen min of meer. Neen, niet door haar toedoen, maar zij was er toch een verre aanleiding toe geweest.
Het belletje ging ten tweede male, vermanend, dringend. Miete's arm gleed over haar kanten mouw en de golvende zilvervisch voerde Mathilde mee naar de zaal.
| |
X.
Tusschen elk bedrijf was Gaston bij hen gekomen, druk en opgewonden. ‘De blauwe jumper heeft geen succes’, lachte Miete met een poging tot haar zorgenloozen scherts. Maar bij het huiswaarts keeren in de taxi, Gaston wilde hen volstrekt vergezellen, had haar smal gezichtje een bitsen trek gekregen.
Nadat ze alle drie de huiskamer binnengetreden waren, ging Mathilde dadelijk bescheiden naar boven.
Miete was een vrouw, ze kende het leven en ze kende haar plicht, ze moest niet door anderen bewaakt worden in haar eigen huis.
En terwijl beneden in het lichte warme woonvertrek twee menschen vochten om en tegen hun liefde, lag Mathilde op de knieën boven in haar koude donkere kamer, wetend dat deze oogenblikken beslissend waren in Miete's leven en herhaalde nog eens en nog eens: ‘Leid ons niet in bekoring, Maar verlos ons van den kwade. Amen.’
Ze zag den grooten blonden jongen met zijn open oogen en zijn eerlijken lach en het bekoorlijke vrouwtje in haar weelderig toilet, met haar juweelen en ringen, en haar modieus kapsel, maar onder dit alles het broze lichaam, waarin het leven brandde als een reine vlam in een doorschijnende vaas, onder dit alles het edele gemoed en de zuivere ziel.
Miete, ijdele, frivole Miete Deroo, waarom deed ook die haar nu denken aan Alice Dumoulin, de zachte, vrome, ernstige Alice. Waarom, ondanks haar bijna
| |
| |
uitdagende kleeding en haar hellen lach en haar lichtzinnige gesprekken deed Miete haar nu denken aan het huis op de rots, aan den ivoren toren, aan het ongeschondene, ongenaakbare...
En behoorde dit alles, deze vrouw met haar uiterlijk schoon en haar helderen geest, met haar onschatbare gaven van verstand en inborst, behoorde zij volgens de wet van God en de Kerk nu toch nog aan den man, die haar bedrogen en verlaten had, die zichzelf niet had beteugeld en haar niet geëerbiedigd?
Kan hij nu weerkomen en haar opeischen, den onverbreekbaren huwelijksband inroepend; heeft hij nog recht op deze vrouw, die zichzelve gehouden heeft in haar droeve huwelijksjaren en in haar eenzaamheid nadien: onaantastbaar en ongerept.
Mathilde herhaalde nog eens dringender, ze was tot geen andere bede in staat: ‘Leid ons niet in bekoring, Maar verlos ons van den kwade. Amen.’
De bekoring - dat was de liefde, die nu gekomen was, vurig, jong en edelmoedig, en waartegen zij Miete had zien strijden, reeds maanden lang...
‘Maar verlos ons van den kwade’, verlos allen, die in dit huis zijn, en al onze vrienden, en allen die ons wel hebben gedaan of voor wie wij gehouden zijn te bidden, verlos ons van den kwade...
Beneden stond de blonde jongen en hield misschien weer haar handjes in de zijne en worstelde met zijn wil tegen den hare, omdat hij niet op kon geven wat voor haar een gewetensvraag was en voor hem slechts een hersenschim...
‘Leid ons niet in bekoring...’
Beneden klonk een haastige tred in de gang, dan een bons van de voordeur, die zwaar toeviel en in den kouden winternacht hoorde zij den stap van den man, die langs het huis ging.
‘Verlos ons van den kwade. Amen.’
Mathilde stond op en ging aarzelend naar beneden, naar Miete.
De witbonten avondmantel lag op de sofa, de kanten shawl van Mathilde hing er als een sluier overheen. Miete had de zilverleeren schoentjes uitgeschopt en haar zijden muiltjes aangedaan. Ze stond bij den haard, keek af en toe in den spiegel en begon haar ringen en armbanden af te schuiven.
| |
| |
Het was aangenaam en behagelijk in de gezellige huiskamer. Er zweefde een bescheiden lucht van viooltjes, tot een ander parfum dan Violettes de Parme had Miete haar vriendin nooit kunnen overhalen, gemengd met den fijnen geur van Origan en den sterkeren reuk van Chypre en sigaretten, dien Gaston had achtergelaten.
Miete woelde met beide handen in haar vol blond haar, wierp het hoofd in den nek, keek in den spiegel met een boozen blik, alsof ze haar eigen beeltenis haatte.
Een tik op de deur en Mathilde trad binnen.
- Miete, ik heb mijn shawl straks hier laten liggen, begon ze verlegen.
Miete draaide zich met een ruk om.
- Zoek geen voorwendsels Mathilde, kom hier, dan gaan we nog wat bij het vuur zitten en luchten ons oordeel omtrent Thomas l'Agnelet. Het is onzin om verdriet te hebben, ik heb genoeg verdriet gehad in mijn leven. Sedert drie maand wist ik, dat het komen zou. Het is er nu, God zij dank! Wat er uit is, is er uit, dan hoeven we niet meer om den pot heen te draaien. Zeg, hebben ze jou wel eens ten huwelijk gevraagd?
Mathilde schudde ontkennend het hoofd.
- Gelukkig wezen! Miete blies haar wangen vol lucht en liet die langzaam ontsnappen door haar halfgesloten mond. Je ziet aan Alice en mij, wat een misère zooiets brengt als je geen achttien jaar meer bent. Dehaeze is spoorloos verdwenen, als een cinema-held met een toovertrein, en nu zal je zien dat Gaston zich morgen ophangt of zooiets.
- O Miete, klaagde Mathilde, een en al zachtheid en medegevoel.
- Maak een kop bouillon voor ons klaar en trek niet zoo'n gezicht, alsof je getuigen moet in een vergiftigingsproces. Ik heb met vuur gespeeld en ben nu blijkbaar heel verwonderd dat mijn eigen huis in brand staat, hé? Het is allemaal mijn eigen schuld en ik heb mijn verdiende loon, af, amen en uit. Ik zal 't wel te boven komen, zooiets besterf je alleen op het ouderwetsche tooneel of in een boek, omdat er een slot aan moet. Arme Gaston, doe een schietgebedje voor den blauwen jumper.
- Alleen, en Miete deed wat zout in haar bouillon en toen wat celeri, dan weer wat zout, en was te wege
| |
| |
dan er nog eens celeri bij te voeken, toen Mathilde voorzichtig het vaatje wegschoof, alleen, en Miete roerde onrustig in haar kopje alsof ze een ei klopte, ik zou zoo graag precies en waarachtig en juist en secuur willen weten, waarom Alice Dehaeze heeft afgescheept.
- Maar Miete, wat heeft dat er mee te maken, met jou bedoel ik?
Miete veerde op, begon in de kamer heen en weer te loopen.
- Stook eens flink op, Mathilde, ik heb 't zoo koud.
Ze trok den witten avondmantel van de sofa en sloeg hem om. Rusteloos ging ze af en aan, haar hoofdje in den nek en nu en dan dwaalden haar blikken over de tafel naar het spiegelbeeld boven den schoorsteen.
- Misschien is het beter, dat ik maar eens uitpraat, Mathilde. Ik houd van Gaston en hij houdt van mij, en hij is vrij en ik ben het niet, daar zit de knoop van het drama. Wel volgens de wet, maar niet volgens de Kerk en dan ben je gehouden je ook niet vrij te voelen volgens je geweten. Het is een onplezierige levensopvatting, maar het staat ongeveer zoo in den catechismus en ik veronderstel dat jij ook van je zesde tot je zestiende jaar den catechismus hebt moeten opdreunen; dan wordt het een obsessie, die je je heele leven niet meer loslaat. Denk je niet, dat ik terwille van dezen avond met voorbijgaan van het vagevuur hemelwaarts zal stijgen na mijn dood, vroeg ze bitter.
- Ik denk Miete, dat je gehandeld hebt, zooals je handelen moest. Je zoudt trouwens niet anders gekund
* * *
- Dan denk je glad mis. Het is geloof ik niet de schuld van den catechismus, het is de schuld van jou en Alice. Als Alice er niet was, dan woonde jij nu niet bij mij in, dan waren Gaston en ik samen thuis gekomen, waarschijnlijk niet zoo direct na het theater als onder jouw veilige hoede.
- Maar Miete...
- Ik verwijt je immers niets, ik constateer alleen feiten. Het grootste ongeluk voor een gescheiden vrouw is, als ze er zulke voortreffelijke vriendinnen op nahoudt. Vanavond met Gaston hier, vlak naast me, kijk niet zoo bescheiden, met Gaston, die me in zijn armen klemde, weet je waar ik toen altijd door maar aan dacht...?
Ze was op tafel gaan zitten, zwaaide met haar beenen naar den haard toe dat de roode gloed over haar lichte
| |
| |
kousen speelde. De bontmantel was afgegleden en lag nu als een witte donzen wolk achter haar, het lamplicht viel fel en recht op haar fijnen hals en naakte schouders, en de glinsterende parels en loovers van haar kleed.
- Weet je waar ik aan dacht? Ze boog haar gezicht gretig naar Mathilde toe met den ingespannen blik, die heel dien avond in haar oogen was geweest, en toen wist Mathilde dat zij ook heel dien avond deze bekentenis voorvoeld had.
- Ik dacht niet aan mijn huwelijk, bewaar ons, er zijn wel prettiger dingen om je gedachten mee bezig te houden; en niet aan mijn man, die denkt ook nooit aan mij, en niet aan mijn plicht, gedachten omtrent plicht werken altijd demoralizeerend op me, maar ik dacht aan Alice. Ik zag Alice's gezicht, niet strak en verwijtend zooals het jouwe in casu geweest zou zijn, maar zoo hopeloos bedroefd en ongelukkig, en het verdriet dat ik haar zou aandoen, en hoe ik er dan tenslotte maar niet meer zou komen, bij haar en Toto en Bébé. Ik dacht aan Alice, ja, ik weet zelf niet waarom. Als ik in de misère zit, van kind af, heb ik altijd aan Alice moeten denken... nu zie je wat er van komt.
- Och, Miete, het is niet alleen om Alice, maar in het diepst van je geweten...
- Bravo, daar heb je 't! Precies gevonden! Alice is mijn levend geweten! De liefde is versmaad en de jeugd is binnenkort voorbij, maar de ziel is gered volgens jullie! Tout est perdu, fors l'honneur! Alice heeft altijd wel gevonden, dat ik te veel links en rechts flodderde en uitging, en een te wereldsch leventje leidde, en er ietwat aangebrande kennissen en relaties op nahield, en daar heb je nu het knaleffect. De apotheose komt als jij er bij bent!
- Toe Miete, blijf nu bedaard.
- Maar nu, nu wil ik één ding weten. De wezenlijke reden, waarom Alice Dehaeze heeft bedankt, ik zeg ook de juiste reden, waarom ik Gaston heb afgescheept, dus vind ik dat ik er recht op heb. Want al heb ik nu mijn eigen leven moeten verknoeien...
- Neen, Miete, integendeel.
- Nu ja, het geluk laten voorbijgaan, dat is juist hetzelfde. Maar ik moet wel, en Alice moest niet. Waarom is ze dan zoo gek? Om welke reden? Want er is een reden, dat heeft ze me zelf toegegeven.
| |
| |
- Misschien houdt ze niet van hem, opperde Mathilde voorzichtig.
Miete haalde haar schouders op, zwengelde haar slanke beenen heen en weer en vervolgde koppig.
- Jacques Dumoulin... ze heeft van hem gehouden. Ik heb ook van mijn man gehouden, indertijd, lang geleden, hoor! Dat is geen reden om later iemand af te slaan, als je niet verplicht bent hem weg te sturen. En ik heb den indruk gekregen of het speciaal Dehaeze was, en of een ander... och neen, wat een onzin, zie jij Alice al met een ander...
- Ik denk, dat ik weet, sprak Mathilde toonloos, waarom Mevrouw Dumoulin, zelfs als zij ooit hertrouwde, het toch nooit met dokter Dehaeze zou doen.
- Jij? Weet jij dat? Hoe zoo? Och ja, je bent er lang in huis geweest: vertel eens op.
- Omdat haar man, vervolgde Mathilde en boog het hoofd, jaloersch was op dokter Dehaeze. Een erg nauwgezette vrouw als Alice stapt daar misschien niet overheen.
- Mathilde, je bent niet goed wijs. Hoe kom je aan dien onzin?
- Ik heb het gemerkt.
- Schei uit. Wanneer dan? Toen jij bij Alice kwam was ze al weduwe.
- Nu ja, ik weet het toch heel zeker.
- Kom, je fantazeert. Jacques Dumoulin jaloersch, dat vind ik nu het toppunt. Jacques Dumoulin jaloersch op zijn vrouw, een vrouw als Alice, neen hoor, dat is al te gek.
- Het schijnt toch zoo geweest te zijn.
- En hoe wist jij dat?
- Alice heeft het me zelf gezegd.
Miete sloeg de oogen naar het plafond en de handen in elkaar.
- Ik val uit den zevenden hemel, Mathilde, leg me die zaak eens uit. Alice het je zelf gezegd! Ten eerste is Alice niet zoo mededeelzaam over haar inwendige gevoelens. Ik ben niet pedant, maar de eenige vertrouwelinge ben ik tenslotte. Zelfs van Dehaeze heeft ze het tegenover mij niet durven ontkennen en toch heeft ze daar met jou nooit over gesproken, wel?
- O neen, nooit.
- Wacht eens even... o... o... daar gaat me een licht op!
| |
| |
Mathilde keek Miete vorschend aan. Ze was weer van de tafel gesprongen en zat nu tegenover haar, de wenkbrauwen gefronst, den mond even geopend en de oogen half toegeknepen. Ze had weer het gelaat van de gewone Miete van iederen dag.
- Daar gaat me een licht op, herhaalde Miete. In den zomer na Jacques' dood, een paar dagen voordat jij er kwaamt, hebben we eens een gesprek samen gehad. Alice maakte toespellingen op wantrouwen, jaloezie, enfin, het kwam hier op neer, dat ze kort na haar operatie een akeligen tijd had beleefd, in haar huis. Ik dacht: O jé, daar heb je 't. Nu heb ik den heelen oorlog door Jacques' buitensporigheden en kapriolen zoo goed mogelijk verbloemd en nu is ze er toch achter gekomen. Ik beijverde me maar om er over heen te praten, het als een bagatel op te vatten... Dus volgens jouw oordeel, wijze Mathilde, is het niet Alice geweest, die den braven Jacques op zijn rechte waarde heeft leeren schatten, maar het is Jacques, die het in zijn hoofd heeft gekregen jaloersch te worden op die arme Alice. Je moet maar durven! Mathilde, het is zoo gek, dat ik het bijna uit moet gieren...
Het was of er iets daverde om Mathilde's hoofd. Over welke dingen spraken ze nu in de vertrouwelijkheid van het nachtelijk uur, en wat had zich eenige oogenblikken geleden hier niet afgespeeld.
Voor haar zat Miete, kneep de handen in elkaar en lachte, lachte, tot ze haar kanten zakdoekje uit haar tasch greep en tegen de oogen drukte.
- Miete, waarom lach je zoo uitbundig? We blijven ons hier maar noodeloos opwinden en moesten liever...
- Naar bed en zoet gaan slapen, zeker, alsof er niets gebeurd is, viel Miete uit. Wacht daarmee totdat je in den hemel rijstepap met zilveren lepels gegeten hebt. - Hoe kwam Jacques Dumoulin zoo op eens jaloersch op zijn vrouw. Weet je dat soms ook?
- Ik moet, Mathilde voelde allerminst lust of noodzakelijkheid zichzelve te beschuldigen, een paar maal iets gezegd hebben, een aardigheid over dokter Dehaeze, die commandant Dumoulin slecht heeft opgenomen en zoo zijn er eenige moeilijkheden tusschen hem en zijn vrouw gerezen. Naderhand heb ik daar wel spijt over gehad, maar nu jij beweert dat Dehaeze toch van haar schijnt te houden...
| |
| |
Doch de luchtige trek was verdwenen van het bekoorlijke gezichtje, de groote oogen zagen Mathilde recht en dreigend aan, en plotseling dacht zij weer aan het beeld van Miete, dat zij voor zich had gezien toen zij boven alleen in haar slaapkamer was; het huis op de rots, de zilveren vlam in de albasten vaas, het eigenlijke van haar wezen, de ziel van de echte Miete.
- Zoo, zoo, nu begrijp ik de toedracht der zaak. De heele geschiedenis is hierdoor gekomen, dat jij je mond niet hebt gehouden en dat ik den mijne te goed heb gehouden. Spreken is zilver en zwijgen is goud, dezen keer is de wereldsche vrouw weer eens liefdevoller geweest dan de geestelijke dochter. Dat gebeurt meer, het monopolie der christelijke volmaaktheid moeten ze zich nergens aanmatigen.
- Niemand heeft over volmaaktheid gesproken, ik allerminst.
- Wel ja, daar heb je 't alweer, het met twee maten meten, dat we allen onbewust doen. Een trouwe, onbaatzuchtige vriendschap en er staat dadelijk iemand klaar om met modder te gooien, omdat het... maar een fatsoenlijke vrouw geldt. Een hoop onverkwikkelijke avonturen en we doen allemaal ons best ze te verbloemen en met zijden sluiers te bedekken, omdat het den man geldt. Enfin, ik kan ter verontschuldiging aanvoeren, dat ik zweeg, om Alice geen verdriet te berokkenen. Je moet een vrouw nooit verdriet doen in het leven, maar ik had toch beter gedaan de waarheid te zeggen en haar te waarschuwen.
‘Te waarschuwen’ het waren dezelfde woorden die Mathilde eens gebruikt had tegenover Alice, om daarna zoo pijnlijk te moeten ervaren, dat er geen recht noch reden tot waarschuwing geweest was.
- Wanneer had jij Alice dan moeten waarschuwen? vroeg Mathilde dof.
- Wel bijvoorbeeld dien keer, dat Alice me van uit Norwood waar ze met haar schoonouders woonde, zulke wanhopige brieven schreef, omdat Bébé ziek was, Bébé is altijd een smartekindje geweest, en het haar man niet durfde melden, omdat hij aan het front er toch niets aan doen kon. En toen ik een paar dagen in Trouville was, trof ik Mijnheer Dumoulin daar met kameraden zijn verlof doorbrengend, kameraden en hun dames wel te verstaan. Of dien keer dat Toto mazelen had
| |
| |
en Jacques desondanks ‘tot zijn spijt’ niet naar Engeland kon oversteken, want hij had ‘bezigheden’ in Le Hâvre. Laat ons steeds met gepasten lof spreken over de officieren van het Belgisch leger, mijn man was ook officier, en we weten dat ze het dikwijls erg druk hadden, vooral wanneer ze niet aan het front waren. Ik woonde toen ook in Le Hâvre en als ik bij mijn broer kwam, die een paar aardige verpleegsters uit het militaire hospitaal heel dikwijls bij zich op de thee had, dan trof ik Jacques Dumoulin daar iederen keer aan. De bezigheden namen blijkbaar niet den heelen dag in beslag en zeker niet de avonden, want als we zoo gezellig in groepjes dineeren gingen, dan was Jacques Dumoulin steeds van de partij. Om niet te spreken van de allerliefste Fransche marraine die hij er op na hield en waarvan het noodlot meende ik toentertijd, maar nu geloof ik de Voorzienigheid, me een paar portretten en brieven in handen speelde, die hij bij mijn broer had laten adresseeren en die kwamen toen Jacques al weer vertrokken was. Ik stond indertijd erg in dubio; aan Jacques sturen, aan Alice sturen, of verbranden, wat is het beste? Als ik de knoopen van mijn wandelpak telde kwam het iederen keer anders uit, dus deed ik niets en hield den heelen boel zelf, denkende bij mij is 't veilig, ik zal den rommel maar bewaren, je kunt nooit weten hoe het eens te pas komt als uiterste dreigement, wanneer Jacques bij een volgend verlof alweer door bezigheden verhinderd is naar zijn vrouw en kinderen te gaan. Alles ligt in een laadje van mijn schrijftafel met een geel zijden lintje er om heen. Wacht, ik zal het je laten zien.
- Neen, Miete, dank je wel. Het gaat me niet aan.
- Nu nog mooier! Het gaat je niet aan? stoof Miete op. Je hebt er aan meegedaan om haar leed te brengen en nu trek je je terug.
Miete opende haar bureautje, trok een paar laden los en haalde eindelijk een pakje ergens onder uit.
- Daar, je kunt het bekijken als je wilt, ik heb nooit respect voor de geheimen van de mannen, behalve wanneer het iets is, wat hun wettige wederhelft betreft. De kiekjes zijn door mij genomen op Cap La Hève, met veel moeite, want je mocht er tijdens den oorlog niet fotografeeren. Ik begrijp zelf niet, hoe ik het gewaagd heb en juist dienen keer, dat ik mijn kodak meenam aan het strand Jacques Dumoulin met die jonge dame gezien heb.
| |
| |
Het is natuurlijk zijn zuster! Jammer, dat hij en Alice allebei eenig kind waren. Ik zat achter een rots en dacht, die twee zal ik ook maar meteen kieken, dat is dan nog een oorlogssouvenir en dan kan ik Alice als 't nog lang duurt overtuigen, dat het heusch veel beter voor haar is met de kinderen in Engeland te blijven, als haar man dat zoo ijselijk verkieselijk vindt. Zoo zie je, dat je de menschen soms ongewenschte verrassingen kunt bezorgen. Maar morgen stuur ik den heelen boel aan Alice.
- Miete, dat mag je niet doen.
- Dat doe ik wel. Als ze hem zoo lief heeft, dan moet ze dien schok dragen, ze is geen kind. Alle getrouwde vrouwen krijgen van die grootere of kleinere schokken, hoor. Maar ze zal ten minste weten, dat deze man het recht niet had jaloersch op zijn vrouw te wezen, en tijdens zijn leven het recht niet heeft verworven om nu nog tusschen haar en een ander te staan, als het ten minste om die jaloezie is, zooals jij denkt, dat zij Dehaeze heeft afgewezen... Mathilde, viel ze zichzelve in de reden, waarom heb je me dit niet eerder gezegd?
- Waarom zou ik er over gesproken hebben?
Miete stond op, sloeg haar hand om Mathilde's pols, het was of de dunne vingers haar vleesch schroeiden.
- Eerder, dreigde Miete, dadelijk, in het begin, den eersten keer toen ik er je over sprak, toen ik je vertelde van het diner bij de Ramac verleden voorjaar?
- Och, dat weet ik niet, zuchtte Mathilde toonloos, ik heb er toen geen belang aan gehecht.
Miete wierp haar hand weg.
- Je bent nu eenmaal geen vrouw, je hebt geen gevoel van verantwoording in sommige zaken. Nu is het misschien te laat. Ze wringen nu al maanden en maanden tegen elkander in en hij is vertrokken voor onbepaalden tijd. Mij kun je een boel wijsmaken, behalve wanneer het de liefde geldt. Och, en nu is er ook eigenlijk niets meer aan te doen. Zij heeft zich vastgeklonken in haar weigering, ze zal nu niet hokus-pokus-klavertien omdraaien, omdat ze tot de ontdekking komt, dat Jacques niet zoo'n toonbeeld was. En dan is het de vraag of Dehaeze nog op zijn aanzoek zal terugkomen na al die maanden. Enfin, ze moeten het ook zelve maar weten. In elk geval heb ik indertijd een stommiteit begaan door te zwijgen en jij een nog veel grootere door je te mengen in de zaken van getrouwde menschen, waar je niets geen verstand van hadt.
| |
| |
- Miete, wat ben je onredelijk. Je bent overspannen door wat dezen avond is voorgevallen en nu schuif je alles op mij waar het een ander geldt. Wat weten we tenslotte positief van Alice en Dehaeze af.
- Niets, of althans niet veel, doch we voelen 't allebei. Maar in elk geval...
- Het slanke lichaam zonk weg in den zetel, het scheen heelemaal door te zakken, te versmelten, het hoofdje viel opzij, de lippen werden doodsbleek.
- Miete, wat is er? Ben je niet goed?
- Ik wou maar zeggen, dat je voor mij altijd heel lief bent geweest Mathilde, tegen mij heb je nooit iets verkeerds gedaan of gezegd, hoor...
- Mieteke, fluisterde Mathilde, mijn arm Mieteke.
De zilvervisch scheen ineens weer op te golven, en de stem lachte maar brak in een snik:
- Of ik niet goed ben, jawel, heel goed... ik heb alleen maar... alleen maar... een beetje verdriet...
| |
XI.
Toto zat met zijn Vaderlandsche Geschiedenis bij het raam en vond het maar jammer, dat Karel de Stoute zoo droevig aan zijn einde was geraakt. Karel de Stoute, Boudewijn met den IJzeren Arm, Richard Leeuwenhart, zalig in zoo'n tijd te leven, toen je kon vechten en een wapperenden vederbos dragen en een helm met gesloten vizier en een stalen pantser. Indien hij nu officier werd net als Papa, dan kreeg hij maar een gewoon khaki-pak, en misschien niet eens een geweer, alleen de soldaten moeten schieten. Maar toch wel een sabel...
- Toto, riep de stem uit het bedje.
Toto sloeg het boek dicht en wipte op den rand van Bébé's legerstede.
- Vind je het niet vervelend om hier te zitten, je vrijen Donderdag?
- Wel een beetje, bekende Toto, maar ik moest toch mijn les leeren en Mama komt zoo thuis.
- Ze is zelve naar dokter de Ramac, hé?
- Ja, ze vindt het vervelend dat dokter Dehaeze niet thuis is. Mama zei tegen Virginie: ik wou wel om ik weet niet wat dat dokter Dehaeze maar terug kwam, en Virginie zei: dat geloof ik graag.
- Ik ook, zuchtte Bébé, en sloot haar oogjes. Denk je dat ik weer zoo akelig ziek wordt als verleden jaar?
| |
| |
De tijd van diphteritis met de angstige koortsdroomen en de hevige keelpijnen stond als een nachtmerrie voor het kind.
- Heelemaal niet, oordeelde Toto aanmoedigend. Mama zegt, dat je alleen maar pijn in 't buikje hebt en anders niets, niet eens koorts.
Bébé zuchtte en legde haar handje op de rechterzijde. Ze was heel erg ziek, dat voelde ze zelf en ze had pijn, ze had voortdurend stilletjes pijn aan den rechterkant Het was vervelend zoo'n vreemde bij je, ze zou wel zoolang ziek blijven en wachten tot dokter Dehaeze terugkwam, had ze Mama beloofd. En dan genas die haar vanzelf.
- Toto, zouden ze heusch niet weten waar dokter Dehaeze naar toe is, drong Bébé.
- Ik geloof van niet, antwoordde Toto aarzelend, maar ik mag het je niet zeggen.
- Waarom niet? vroeg Bébé mat.
- Virginie is bang, dat je het naar zult vinden. Virginie is, voordat ze ging telefoneeren zelf eerst bij dokter Dehaeze aan huis gaan vragen, maar ze wisten niet waar hij was. Voor twee maanden op reis, heeft de meid gezegd en iedereen moet naar dokter de Ramac gaan. Daar zijn er twee, een heer en een dame. Zou jij die dame willen hebben?
Och ja, Bébé was maar 'n meisje, Bébé was altijd zoo zoet, die zou wel weer zeggen: zooals Mamaatje 't wil vind ik het goed. Toto keek eenigszins onthutst op van het besliste antwoord.
- Ik wil ze geen van beiden hebben.
- Maar als je nu heusch ziek wordt.
- Ik ben al heusch ziek. Ik zal wel wachten tot dokter Dehaeze terugkomt.
- O, vond Toto wijsneuzig, dat is misschien het beste. Of uit je eigen beter worden. Ik ben den laatsten keer ook vanzelf genezen.
Maar toen had hij al de chocolade en den marsepein van den Kerstboom in twee dagen opgegeten, en daarvan buikpijn gekregen en ook pijn in zijn maag. Hij geloofde toch eigenlijk niet, dat het bij Bébé vanzelf zou overgaan.
In het huis hangt de drukkende stilte van ernstige oogenblikken, de geur van medecijnen en Eau de Cologne, en het vreemde en schrikwekkende loert uit alle
| |
| |
hoeken. Er wordt voorzichtig geloopen op vilten slofjes er wordt zacht gesproken ook in de benedenverdieping; het is niet meer de gezellige atmosfeer van verhoogde huiselijkheid, die altijd heerscht bij kinderziektes, wanneer aller aandacht en belangstelling is samengetrokken om de vroolijke kamer, waar de kleine patient ligt, die vandaag of morgen of overmogen op zijn allerlaatst aan 't herstellen gaat.
Bébé's kamer, de ziekenkamer, is donker gemaakt: kleine, vroolijke, blonde Bébé kan geen licht meer verdragen en geen geluid, ze ligt doodstil, zelfs het woelen en kermen en zeuren is gedaan, ze ligt als een groote lijderes recht op haar rug gestrekt met gesloten oogen, zonder klacht en zonder belangstelling. Mama hoeft niet eens meer voortdurend bij haar te zijn, Tante Miete is ook goed, of Virginie, of Zuster Mathilde, of Toto; heelemaal niemand is nog beter, want ze bewegen soms of verroeren of verschuiven iets en het hindert altijd. Voor een paar dagen heeft ze gevraagd of dokter Dehaeze nu nooit terug kwam en beweerd dat ze boos was, vreeselijk boos, omdat hij weg is gegaan en haar alleen heeft gelaten; nu vraagt ze niets meer, ze spreekt zelfs niet. Arme verwende Bébé is sedert gisteren geen klein meisje meer, ze is een ernstige ziel in een ziek lichaam. Mama heeft gisterenmorgen heel zachtjes gezegd, dat Pater Vermeulen eens bij haar komen en haar de Heilige Communie brengen zou; dat Jezus haar stellig beter kon maken, maar dat Hij soms de zoete meisjes tot zich nam in den hemel, waar Papa op hun alle drie wacht, en Bébé heeft alleen even met de wimpers geknikt, dat het goed was. Het eenige wat haar gehinderd heeft is, dat Zuster Mathilde te veel heen en weer liep om het kruisbeeld en de kaarsen en het wijwater en den palmtak op tafel klaar te zetten. En in Bébé's zieltje, dat nu gereed is om naar den hemel te gaan rijst geen flauw vermoeden van de geweldige wanhoop van Toto, die achter Virginie's rug beneden in den kolenkelder is geslopen om daar eens hard, eens vreeselijk hard uit te huilen, zoo lang hij maar wilde.
(Wordt vervolgd.)
|
|