Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 704]
| |
De H. Petrus Canisius, Kerkleeraar
| |
[pagina 705]
| |
Lindanus, den toekomstigen bisschop van Gent, met Ruardus Tapperus, kanselier der Universiteit, met Martinus Riethovius, later bisschop van IJperen, met Franciscus Sonnius, later bisschop van Antwerpen, met Jacobus Latomius, rector, en Judocus Ravesteyn, van Thielt. Laatstgenoemde zou later Canisius' catechismus tegen de aanvallen der Lutheranen schriftelijk verdedigen. Ontzaglijk is Canisius' werking geweest. Hij was slechts zes en twintig jaren oud, toen kardinaal Otto Truchsess van Wadburg, bisschop van Augsburg, hem naar de kerkvergadering van Trente stuurde. Te Bologne sprak hij tweemaal voor de theologen en de kerkvaders. In 1549 doorstond hij aldaar, vóór bisschop Ambrosius Catharinus, O.P. en twee andere Dominicanen, het ‘examen tremendum et rigorosum’ en werd door den toekomstigen Paus Julius III tot doctor in de godheid bevorderd. Daarop werd hij professor in de godgeleerdheid aan de Hoogeschool van Ingolstadt. Hij onderwees er met zulken bijval, dat Agricola, professor aldaar naar den hertog van Beyeren schreef: dat zijn lessen voor deze van den beroemden bekamper van Luther, Joannes Eck, niet moesten onderdoen. Door tusschenkomst van Ferdinand I werd hij tot professor in de theologie aan de Universiteit van Weenen benoemd. Na korten tijd werd hij in die stad als dom- en hofprediker aangesteld. Later zou hij van op de meest vermaarde kansels, zooals Keulen, Strassburg, Würzburg, Augsburg, Worms, Praag, Regensburg, het woord voeren. Ook te Luik heeft hij enkele malen gepredikt. Men berekent op tweeduizend de sermoenen die hij, in den tijd van vier en veertig jaren, in Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland, België en Italië gepredikt heeft. In de godsdienstgesprekken, gehouden te Worms in 1557, had hij het voornaamste aandeel. We lezen bij MICHELGa naar voetnoot(1): ‘De dienaar Gods deed zich (voor die gesprekken met de ketters) als collega's mannen toevoegen van groote waarde: den bisschop van Merseburg, Michiel Helding, Martinus en Franciscus Sonn, doctoren van Leuven, en Frederic Staphyl. Met dezen stelde hij zich 't akkoord over de te behandelen stof en de in de besprekingen te volgen orde; hij drong | |
[pagina 706]
| |
voornamelijk aan op de noodzakelijkheid van altijd eensgezind te blijven. Eenparig vertrouwde men zich in alles op zijn oordeel en zijn voorzichtigheid, en droeg men hem op zorg te dragen voor het verdedigingsplan en vrij te beschikken over aller medewerking’. In zijn ‘Testament’ bericht ons daarover Canisius zelf: ‘Een keizerlijk bevel had vastgesteld dat een gesprek over godgeleerdheid tusschen katholieken en protestanten plaats zou hebben te Worms; - dit werd gehouden in 1557; - de keizer zond er ons henen, P. de Gouda en mezelf, als zijn theologen; wij werden er bijgestaan door godgeleerden uit Leuven van groote faam. Mij werd opgedragen in naam der katholieken mondelings en schriftelijk te antwoorden aan de tegenstrevers, waaronder zich hun voorman bevond, Philips van Melanchton, reeds gebroken door de jaren. Doch, terwijl de katholieken eensgezind bleven, sloop de tweedracht in het lutheraansche kamp, en leidde zij van den aanvang af tot het afbreken van de besprekingen’Ga naar voetnoot(2) Later werd hij door Paulus IV bij den nuntius van Polen, en door Pius V en Gregorius XIII bij de kardinalen Commendone en Morone, die naar de rijksdagen van Augsburg en Regensburg. Op last van Pius theologisch raadgever toegevoegd. Op last van Pius IV moest hij de dekreten van 't Concilie van Trente aan een aantal Duitsche vorsten overbrengen. Ook van Gregorius XIII werd hij met zendingen bij Duitsche vorsten gelast; die Paus liet hem zelfs naar Rome roepen om hem te raadplegen. Op verzoek van Pius V stelde hij zijn geschrift op tegen de Magdeburgsche Centuriatoren; zelfs werd hem door dezen Paus de kardinaalswaardigheid aangeboden. Verscheidene nuntü, vooral Portia en Bonhomini, bisschoppen, zooals de H. Carolus Borromaeus, gingen bij Canisius te rade. De H. Franciscus van Sales, toen hij aan de bekeering van Chablai werkzaam was, schreef hem om opheldering eener bijbelmoeilijkheid, waarnaar hij bij anderen vruchteloos gezocht had. Canisius heeft op gebied der dogmatiek, der apologetiek, der exegesis, der homiletiek, der ascetiek en der hagiologie, een overgroote bedrijvigheid aan den dag gelegd. De lijst der verscheidene uitgaven zijner werken, - | |
[pagina 707]
| |
en nog is zij niet volledig - beslaat bij SOMMERVOGEL niet min dan zeven en vijftig bladzijden in-quarto, van twee kolommen elk. Zijn tallooze geschriften zijn allen aan dezelfde krachtsbron ontsproten: zijn nooit verzwakkend, nooit versagend levensdoel, het stuiten van den vooruitgang der ketterij. Een volledige opsomming van alles wat door Canisius werd geschreven, zou hier overbodig zijn. Al zijn werken zijn voorzeker niet van hetzelfde wetenschappelijk gehalte; wil men ze naar hun juiste waarde beoordeelen, dan hoeft men zich terug te plaatsen in de tijdsomstandigheden waarin zij ontstaan zijn, dan moet men rekening houden met het doel door hun schrijver beoogd. Ze zijn immers uit de tijdsbehoeften geboren en op de XVIe eeuw hebben ze een niet te onderschatten invloed uitgeoefend. Pas drie en twintig jaren oud, gaf hij een latijnsche uitgaaf van TAULERS, werken uit; de Protestanten beweerden dat Tauler een voorlooper was der Hervorming: die bewering wilde Canisius in den grond boren. Op Vijf en twintigjarigen ouderdom, liet hij een volledige uitgaaf verschijnen van al de werken van den H. CYRILLUS VAN ALEXANDRIE, en een van de geschriften van LEO DEN GROOTE. Cyrillus wordt ons voorgesteld als een toonbeeld van herderlijken ijver; Leo de Groote komt getuigen voor de oudheid der katholieke leer en tucht in de Roomsche Kerk. Hij streefde ernaar het geloof bij het katholieke volk te voeden en te versterken door het uitgeven van een groot aantal geschriften, waaronder wij, om slechts enkele voorbeelden aan te halen, zijn ‘Betbuch’ vermelden (1575), zijn verklaring van den Psalm Miserere (1594), zijn ‘Beicht-und Kommunion Büchlein’ (1567), zijn ‘Lectiones et Precationes ecclesiasticae’ uit liturgische gebeden saamgesteld (1556), en vooral zijn ‘Manuale Catholicorum’ (1587). Dit laatste werk heeft ongeveer veertig uitgaven gekend; in ons land werd het ten minste zeventien maal in 't Latijn, het Vlaamsch en het Fransch gedrukt. Om het volk te doen begrijpen hoe zijn katholiek geloof hetzelfde was dat de geloofsboden uit vroegere eeuwen hem hadden aangebracht, schreef Canisius een aantal levens van Zwitsersche heiligen: zoo b.v. van den H. EINSIEDELN (1587), van abt St. FRIDOLINUS (1589), van St. MORITZ (1594), enz. Voor het | |
[pagina 708]
| |
onderwijs bewerkte hij de uitgave van Coudret's ‘Principia Grammatices’ (1556); met hetzelfde doel gaf hij een bloemlezing in 't licht uit de brieven en andere werken van den H. HIERONYMUS (1562).
Zijn ‘Notae in Evangelicas lectiones dictum sacrorum’ (1591), bestemd voor den clerus tot overweging en prediking, beslaan twee groote boekdeelen in-quarto; onder meer door kardinaal Rauscher, aartsbisschop van Weenen, werden op hoogen prijs gesteld. In dit werk alleen komen, ten bewijze van Canisius' Schriftbelezenheid, meer dan twaalf duizend citaten voor uit de Gewijde Boeken.
Van grooter beteekenis is Canisius' standaardwerk: ‘Commentarü de Verbi Dei corruptelis tomi duo’ (1571), dat hij schreef tegen de Magdeburgsche Centuriatoren. In het eerste boekdeel wordt aangetoond hoe de Centuriatoren zich ten onrechte beriepen op Joannes den Dooper, als op een voorlooper van het Protestantisme, worden ook de voornaamste protestantsche dwalingen weerlegd, o.m. de leer over de rechtvaardiging. Het tweede boekdeel biedt ons een volledige, uitgebreide Mariologie, het geeft een geschiedkundigen overblik over de Maria-vereering in de Kerk, het vermeldt en weerlegt al de ketterijen in den loop der tijden tegen de H. Maagd voorgebracht. SCHEEBEN heeft deze Mariologie geroemd als ‘een klassieke verdediging der gansche katholieke leer over Maria’Ga naar voetnoot(2); Mgr. JANSSENS heeft er het volgend oordeel over geveld: ‘Dit werk van Canisius moet heden nog onder de voornaamste werken gerekend worden, die ooit de eerediens ttot de H. Maagd aan een godvruchtigen en geleerden schrijver heeft ingegeven’.Ga naar voetnoot(3) BOURASSEE heeft die Mariologie opgenomen in zijn bekende ‘Summa Aurea de laudibus Beatissimae Virginis Mariae’Ga naar voetnoot(4), een merkwaardige verzameling der beste werken over O.L. Vrouw geschreven. Dit werk getuigt tevens van Canisius' vertrouwdheid met de Heilige Vaders: het bevat meer dan 170 verwijzingen naar den H. Chrysostomus, een 235 naar den H. Am-Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 709]
| |
brosius, ongeveer 280 naar den H. Hieronymus, en 670 naar den H. Augustinus. Uit de H. Schrift treffen we er ongeveer 4000 aanhalingen aan. Ook naar de werken van Melanchton, Calvin, Luther en andere protestantsche schrijvers wordt er ontelbare malen verwezen, zoodat geschiedschrijvers, zelfs andersdenkenden, over de waarde van dit Canisius' boek, niet enkel voor de studie der Heilige Vaders maar ook der Hervorming met den grootsten lof gesproken hebben. We mogen ook niet onvermeld laten de merkwaardige briefwisseling van den nieuwen Kerkleeraar. Canisius is in briefwisseling geweest met heiligen, met Pausen, met kardinalen, met bisschoppen, met kloosteroversten, met vorsten en geleerden. Aan de brieven van Augustinus, van Cyprianus, van Leo den Groote, van Gregorius den Groote en anderen, hechten wij het grootste belang: evenveel en misschien wel grooter belang moet er gehecht worden aan Canisius' brieven. Een groot aantal ervan zijn echte verhandelingen over vraagstukken van ascetisme, dogmatiek of polemische godgeleerdheid. Rijk en overvloedig voedsel voor het geestelijk leven kan men er in vinden. Totnogtoe werden er van deze brieven acht groote boekdeelen gedrukt (uitgave BRAUNSBERGER: Epistulae et Acta) en is een negende boekdeel in voorbereiding. Geschiedschrijvers met name Pastor, Funk, Paulus, Deniffle en anderen, ook niet-katholieken, hebben de waarde en den invloed van die briefwisseling volmondig erkend.
Het meest bekende werk van Canisius, waardoor hij het meest beroemd is en verre den meesten invloed heeft uitgeoefend, is zijn Catechismus. Canisius heeft drie catechismussen geschreven: de ‘Summa doctrinae christianae’ voor Universiteitstudenten en de hoogere klassen der gymnasia, de ‘Catechismus parvus Catholicorum’ voor de overige gymnasia-klassen, en een catechismus voor het volk. Heden kan het ons toeschijnen dat in het opstellen van een catechismus niets buitengewoons gelegen is: doch men hoeft Canisius' werk van historisch standpunt uit te beschouwen, men hoeft de moeilijkheden waarmede hij te kampen had in acht te nemen, om te begrijpen welke reuzentaak Canisius met het schrijven van zijn catechismus op zich genomen heeft. Over de wording van Canisius' catechismus, over de ontzaglijke moeilijkheden die Canisius te overwinnen had, werd elders genoeg geschreven, zoodat | |
[pagina 710]
| |
het niet noodig is er hier dieper op in te gaan. We verwijzen vooral naar F. VAN DER VEKEN's merkwaardig artikel, verschenen in Ons Geloof, Juli 1925, bl. 289-310. Reeds voor Canisius' dood had de catechismus reeds tweehonderd uitgaven beleefd; in den loop der tijden werd hij in twintig verschillende talen overgezet. In ons land werden er ontelbare uitgaven van gedrukt: meer dan vijftig te Antwerpen, tien te Luik en evenveel te Leuven; andere uitgaven verschenen te Brugge, te Brussel, te Gent, te Mechelen, te Turnhout, te Bergen, te Namen, te Doornik en te Bouillon. Toen Philips II aan de Leuvensche doctoren een catechismus vroeg die als tegenvergift zou dienen tegen de nieuwe ketterij, antwoordden dezen hem dat er geen betere catechismus bestond dan die van Canisius, en dat allen die hun leven schikten naar de voorschriften van dien catechismus, van hun eeuwige zaligheid mochten verzekerd zijn; dientengevolge schreef Philips aan alle scholen het gebruik van dien catechismus voor. Wat al goeds die catechismus in onze provinciën bewerkt heeft, blijkt uit het getuigenis van Maria Elisabeth, landvoogdes van België, die, den 15 Juli 1729, aan Paus Benedictus XIII schreef, dat op die dagen nog de Belgische jeugd haar voortreffelijke opvoeding in geloof en zeden aan Canisius verschuldigd was, en dat zij die putte en in verstand en geheugen prentte uit het hemelsch boekje door Canisius opgesteld. Bellarminus zelf heeft verklaard dat, had hij Canisius' catechismus gekend, hij nooit zijn italiaanschen catechismus zou geschreven hebben, doch eenvoudig Canisius' catechismus uit het Latijn in 't Italiaansch zou vertaald hebben. Het zou de moeite loonen de lofspraken na te gaan door godgeleerden en geschiedschrijvers over Canisius' werk uitgesproken. Böhmer verzekert dat het in de XVIe eeuw meer invloed gehad heeft dan al de polemische werken te zamen der katholieke partij.Ga naar voetnoot(1.) Niet-katholieken zooals Ranke, Philippson, Droysen en Krüger hebben Canisius' catechismus om zijn klaarheid, beknoptheid, juistheid en kracht geprezen. Canisius is geweest een groot geleerde, een onvermoeibaar werker, een heldhaftig heilige, bezield met | |
[pagina 711]
| |
een brandende liefde tot God en een onbluschbaren ijver voor de Kerk. Ontzaglijk groot is zijn invloed geweest, vooral in de Duitschsprekende landen; ontelbare scharen heeft hij tot de katholieke kerk teruggevoerd en voor het katholiek geloof bewaard. Met reden heeft Pius X in zijn brief van 4 Augustus 1911 aan ‘Canisianum’ te Iunsbrück geschreven dat Canisius ‘zulke geschriften heeft voorgebracht die aan de gansche christenheid voor eeuwig zouden nuttig zijn’ (e.a. in medium attulit, quae perpetuo prodessent universitati Christianorum vel ad cognitionem veritatis, vel ad rectam dispositionem vitae).
Een groote vreugd is over de katholieke Kerk gegaan toen de Paus aan Canisius de waardigheid van Kerkleeraar heeft toegekend. Groot immers was het verlangen daartoe:bisschoppen, seminariën, abten, kloosteroversten, kapittels van kanunniken, universiteiten hadden, in grooten getalle en in verscheidene landen, den eerbiedigen wensch Canisius als Kerkleeraar gehuldigd te zien voor 's Pausen voeten neergelegd. Onder de bisschoppen die dien wensch hadden uitgedrukt, mogen genoemd worden: al de bisschoppen van Holland en Duitschland, een groot aantal bisschoppen uit andere landen, namelijk uit Polen, België, Italie, Zwitserland, Frankrijk, Hongarije en Bohemen. Onder de Universiteiten, die smeekbrieven voor Canisius' doctorsverklaring tot den Paus gericht hebben, vermelden wij deze van Leuven, Parijs, Nijmegen, Münich, Weenen. Budapest, Strassburg, Freiburg in Breisgau, Praag, Bologne en Salamanca.
Wonderbaar zijn de wegen der Voorzienigheid. Op alle tijdstippen heeft ze in de Kerk gezaghebbende Kerkleeraren verwekt: heenstappend over de ouderen, wijzen we, voor de middeleeuwen, op Beda, Anselmus, Petrus Damiani, Bernardus, Thomas en Bonaventura, en, voor onze tijden, op Franciscus van Sales, Alphonsus van Ligori en Canisius. Tegenover elke ketterij schijnt de Voorzienigheid Kerkleeraren te hebben gesteld: Athanasius, Basilius en Gregorius Nazianzenus tegenover het Arianisme, Cyrillus Alexandrinus tegenover het Nestorianisme, Augustinus tegenover het Manichaeisme, het Donatisme en het Pelagianisme, Hieronymus tegenover de dwaalleeren van Jovinianus en Helvidius, Franciscus van Sales tegenover het Calvinis- | |
[pagina 712]
| |
me, Alphonsus van Ligori tegenover het Gallicanisme en het Jansenisme, en Canisius tegenover het Lutheranisme. Een groote les valt er te trekken uit Canisius' leven: de les van getrouwheid aan Rome, van verdediging der katholieke leer door het onderwijs, door woord en schrift. In vele opzichten gelijken onze tijden op die van Canisius: heden, zooals toen, is het getal der afvalligen groot en is de wortel van het kwaad de onwetendheid. Heden, zooals toen, moet door onderwijs en leering het kwaad worden afgeweerd. Daartoe moge ons Canisius' voorbeeld voorlichten. De catechesis, de apologetica, het godsienstonderricht in de taal zelf des volks is een allerdringendste werk. Mannen zijn er noodig, in de katholieke leer beslagen, mannen met apostelzielen, bekwaam te spreken tot hart en verstand van het volk om het aldus te winnen of te bewaren voor de katholieke Kerk. Scharen van zulke mann en verwekke ons de voorspraak van den H. Canisius, Kerkleeraar, beschermheilige der catecheten. |
|