Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 675]
| |
Het Boek der Vertroosting van Israël
| |
[pagina 676]
| |
Israël en den koning Jahve, die met den naam aangeduid werd. In het tweede deel treedt een Knecht Jahve's op, aldus genoemd niet tot beteekening, eenvoudig weg, van zijn staat van dienstplicht, maar tot betiteling van het hooge ambt waarmede hij in Jahve's dienst bekleed is, als diens zaakgelastigde en medehelper in het voltrekken van het groote verlossingswerk. 3. De knecht Israël in hoofdstuk XL-XLVIII wordt herhaaldelijk en streng berispt wegens zijne menigvuldige en grove ontrouwheden. Dikwijls heeft hij, in plaats van het beloofde loon te ontvangen, zware straffen verdiend en opgeloopen. Het was alleen ter wille van zijn eigen eer, dat Jahve zich te zijnen opzichte onthield van volledige verloochening. Bij den Knecht die ons te gemoet treedt in het tweede deel is zoo iets ondenkbaar. Die is immers zonder schuld; hij pleegde nooit onrecht en geen valschheid was in zijn mond. Zijn lijden en zijne dood heeft hij te ondergaan uitsluitend tot uitboeting van de zonden der anderen. 4. Toch zijn er niet weinige schriftverklaarders die, omwille van de eensluidendheid der benaming, den Knecht van hoofdstuk XLIX en volg. op ergens eene wijze pogen te vereenzelvigen met dien van het eerste deel. In beide gevallen, zoo betoogt men, is Israël bedoeld; maar in het eerste deel heeft de profeet het historische volk voor oogen, Israël zooals heet in werkelijkheid leefde en roerde in het verleden, met al zijn verkeerdheden en ondeugden. In het tweede deel denkt hij aan een ideaal Israël. Hoe men dan dat ideaal Israël meent te moeten omschrijven is niet zeer duidelijk. Het zal zijn ofwel een Israël gezuiverd van alle gebreken of onreine bestanddeelen, en voortaan hersteld in Jahve's gunst; ofwel een Israël abstrakt opgevat als een oorbeeld, Israël zooals het behoorde te zijn, een model-wezen, voorwerp van een begrip. Doch zulke verklaringen passen hoegenaamd niet op de teksten. Een louter denkbeeldig Israël kon niet een reddende zending te volbrengen hebben door zijn dood, wel integendeel had het zulks alleen vermogen te doen door zijn verwerkelijking, door zijn verschijnen in het reëele leven. En hoe zou men zich dat denkbeeldig opgevatte Israël voorstellen als verkondigend zijne leer, als gelast met een bepaalde zending en werkdadig optredend tegenover heidenen en volksgenooten, volgelingen en vervolders? Zooals de lezer verder zal vernemen, legt de profeet wel, in het kenschetsen van de werkzaamheid | |
[pagina 677]
| |
van Jahve's Knecht, een verheven idealistisch schouwingsvermogen aan den dag; maar dat op den ondergrond van duidelijk omlijnde, scherp geteekende toestanden bouwt. Al even weinig zal het mogelijk blijken den Knecht in hoofdstuk XLIX en volg. aan te zien als verbeeldend het getrouwe volk, gezuiverd van alle slechte elementen. Want vooreerst ziet men niet in, hoe en waarom dat getrouwe Israël had moeten of kunnen den zoendood ondergaan tot uitboeting van de schuld der anderen. Het getrouwe Israël wordt integendeel steeds door de profeten, en inzonderheid in het Vertroostingsboek, begroet als een Rest die den ondergang van het volk overleeft om weer op te groeien tot een vernieuwd erf van Jahve. Anderzijds konden aan eene figuur op ideale wijze het getrouwe Israël verbeeldend geen rol of kenmerkende eigenschappen toegeschreven worden tegenstrijdig met degene waarmede het verpersoonlijkte onderwerp geteekend was. En overigens wordt de Knecht nadrukkelijk onderscheiden ook van het gelouterde Israël, waarvan het herstel hem aangerekend is als zijn werk. Zulke beschouwingen als te lezen staan in de roerende beschrijving van 's Knechts marteldood, in hoofdstuk LIII, passen hoegenaamd niet bij eender welk collectief subject; de profeet heeft hier klaarblijkend een werkelijk, individueel personnage op het oog. 5. Het spreekt echter van zelf, dat het niet door louter toeval is, dat aan den Held van hoofdstuk XLIX en volg. dezelfde benamingen ‘Knecht’ en ‘Uitverkorene’ Jahve's gegeven worden als aan Israël in XL-XLVIII. Alleen is die gelijknamigheid niet te duiden als bewijs voor eene eenzelvigheid die dan toch door de verklaringen weggecijferd wordt. Zij berust op den grond der innige saamhoorigheid der beide onderwerpen. Indien Jahve's afgezant en medewerker, tot beteekening van zijn ambt en waardigheid, nu juist den titel draagt van ‘Jahve's Knecht’, dan is het omdat hij met den Knecht-Israël verbonden is als de hoogste verschijning in den geestelijken of godsdienstigen ontwikkelingsgang van het volk. Sion is ‘zijn volk’. Hij is er de stichter van en de hersteller. Zijne zending als Leeraar en als Verlosser geldt eerst en vooral Israël. Niet als louter ideale verpersoonlijking in de opvatting van den profeet, maar als bemiddelaar of verbondstichter door Jahve aangesteld, vertegenwoordigt hij het | |
[pagina 678]
| |
volk. Daarom heet hij Jahve's Knecht en Uitverkorene evenals Israël, alhoewel in hoogere beteekenis. 6. Nu meenen sommigen, vooral in de even vermelde beschrijving van 's Knechts lijden en dood, in hoofdstuk LIII, het bewijs te vinden, dat de profeet feiten bespreekt uit het verleden. De rede toch is opgesteld met de werkwoorden in den verleden tijd: ‘...Hij groeide... op gelijk een scheut en gelijk een wortelspruit uit dorren grond. Er was gedaante noch schoonheid aan hem, dat wij hem aanzagen, noch aanschijn dat wij er lust aan hadden’, enz. Maar uit den gezamenlijken inhoud der stukken waarin de Knecht op het tooneel verschijnt, blijkt allerduidelijkst, dat deze het hoogtepunt van zijne loopbaan zal bereiken in de toekomst; in de toekomst wordt zijne volle openbaring verwacht; zelfs kan het eerst in een verre toekomst zijn dat hij bij voorbeeld Jahve's Wet zal verkondigen tot het uiteinde der aarde. Dat men soms den indruk heeft alsof het om pas gebeurde dingen ging, is veelal het gevolg van het levendige van den stijl. Wat de beschrijving in hoofdstuk LIII betreft, men merke wel op, dat de profeet hier niet in zijn eigen naam, of in naam zijner landgenooten, of van hun standpunt uit, aan het woord is. De rede is in den mond gelegd der vele natiën en der koningen die, volgens LII. 13-15, in de verre toekomst getuigen zullen geweest zijn van het wonderbaar optreden van Jahve's Knecht en van zijn alverzoenende zelfopoffering. Dat het die koningen zijn, van wie vooraf gezegd was, dat zij aan den Knecht dingen zouden zien en verstaan zooals zij nooit gehoord hadden, die nu den lof uitspreken van den grooten martelaar, blijkt uit den aanhef der rede in LIII. 1. ‘Wie had geloofd aan de boodschap die wij vernamen...’ Zij wisten wel uit de boodschap die zij vernamen, d.w.z. uit de profetie, dat het te verwachten was; maar het wonder van Gods almacht scheen hun ongelooflijk toe, omdat zoo iets hun nooit voordien, als werkelijk gebeurd, ter oor gekomen was. De rede aan de toekomstige getuigen in den mond gelegd kon natuurlijk niet anders dan met de werkwoorden in den verleden tijd gevat zijn. En men verstaat nu ook best waarom ze gesteld is in den 1sten persoon meervoud. Jahve neemt wederom het woord op in v. 16 waar dan ook de werkwoorden in den toekomenden tijd staan. 7. Alhoewel het levend brandpunt van de grootsche daden van Jahve's Knecht in de toekomst, en in een ver- | |
[pagina 679]
| |
re toekomst, gelegen is; toch straalt van hem, als werktuig der goddelijke Voorzienigheid die alle tijden omspant en overheerscht, eene kracht uit die reeds in de tegenwoordige of op handen zijnde gebeurtenissen tot uiting komt. De bevrijding van Israël uit de Babylonische ballingschap, het herstel van Jacob's stammen in hun land, de schitterende uitbreiding van Sion's aanzien en macht, zijn voorbereidende verrichtingen die trapsgewijze voeren naar de voltrekking van het algemeen en eindelijk verlossingswerk, en derhalve door den profeet aanschouwd worden als verbonden met deze hoogste bekroning van het goddelijk wereldbestuur. Daarom brengt hij die verrichtingen binnen het werkingsgebied van den Knecht en stelt hij ze voor als onder zijn invloed ontstaan. Ja zelfs, naar luid van een fragment waarmede o.i. de uiteenzetting van 's Knechts opdracht in hfdst. XLIX dient aangevuld, strekt zich deze ideale beschouwingswijze ook uit tot gebeurtenissen in lang vervlogen eeuwen volbracht. De stichting zelve van het Verbond met Israël, als van een nieuwe wereld, worden den Knecht als een door hem gekweten last toegeschreven. Hij is de spil om dewelke de gansche heilsgeschiedenis zich beweegt. De samenvatting van zijn taak in hfdst. XLIX stelt drie hoofdpunten daarvan in het licht: vooreerst is hij door Jahve aangesteld om te zeggen tot Sion: Mijn volk zijt gij! (de stichting van het Verbond met Israël.) Vervolgens zal hij Jacob's verstrooide stammen weder te verzamelen en op te richten hebben (de bevrijding uit en het herstel na de Babylonische ballingschap). En eindelijk moet hij Jahve's licht zijn tot het uiteinde der aarde (de bekeering der heidenwereld tot Jahve). Die drie gezichtspunten, alhoewel van elkander onderscheiden, hangen historisch nauw samen, zoodat in het vervolg nu eens het eene, dan wêer het andere op den voorgrond treedt. 8. Uit het voorgaande blijkt genoeg hoezeer de twee deelen van het Vertroostingsboek in hun opzet verschillen. Maar er bestaat ook tusschen de twee werkelijke overeenkomst, ja treffend parallelism. De Knecht Jahve's uit het tweede deel heeft als tegenhanger in het eerste, niet Israël, maar wel Cyrus. In hfdst. XL-XLVIII is het Cyrus die heet Jahve's Gezalfde, is het Cyrus wiens rechterhand Jahve vasthoudt om hem op te leiden in zijn zegevierenden tocht, die Jahve's werktuig is om zijn volk te verlossen (XLV.l); het is Cyrus dien Jahve geroepen heeft bij zijn naam, om hem koningen en volke- | |
[pagina 680]
| |
ren te laten onderwerpen (XLI 2; XLV. 1); die getrouw de hem opgelegde zending volbrengt (XLI. 3, 25 volg.; XLIV. 28; XLV. 1 volg., 13); die optreedt, rechtmatig verwekt als vertegenwoordiger der goddelijke rechtvaardigheid (XLI. 2; XLV. 13). Al die trekken, verscherpt en overgedragen tot de zedelijke orde, komen wêer voor als kenmerken van Jahve's Knecht in hoofdst. XLIX 22.Ga naar voetnoot(1) Van Cyrus is hier geen spraak meer. Nu is het de Knecht wiens rechterhand Jahve vasthoudt om hem op te leiden in zijne zegevierende loopbaan (XLII. 6)Ga naar voetnoot(2); die het werktuig is door Jahve gebruikt tot verlossing en verheerlijking van zijn volk en tot redding van het menschdom (XLIX. 1 vv. enz.); het is zijn Knecht dien Jahve geroepen heeft bij zijn naam van af den moederschoot (XLII. 6; XLIX. 1) om hem koningen en volkeren te laten onderwerpen (XLIX. 7; LIL 14,15); die getrouw de hem opgelegde zending zal volbrengen (XLII. 1,4, enz.); dien Jahve rechtmatig verwekt heeft (XLII. 6). Evenals Cyrus de balllingen zal vrijlaten (XLV. 13), zoo dat de blinden zullen geleid worden langs een weg hun onbekend en de duisternis voor hen gemaakt tot licht (XLII. 16), zoo zal de Knecht de gevangenen verlossen, hen die in de duisternis zijn (XLIX, 9; LXI. 1 vv.), en de oogen der blinden open maken (XLII. 7). Evenals Cyrus Jahve's gezalfde genoemd wordt (XLV. 1), zoo is het, naar de o.i. eenig mogelijke verklaring van LXI. 1, de Knecht die zich voorstelt als Jahve's Gezalfde. Maar het werk van Jahve's Knecht is ten slotte algemeen - menschelijk en geestelijk van aa rd; het is niet door de macht der wapenen, maar door zijne leering en door zijn lijden en dood dat hij het zal voltrekken. Het volgt niettemin uit de aangeduide parallelismen dat Cyrus, naar het inzicht van den profeet, als een voorafbeelding van Jahve's Knecht op het wereldtooneel verschijnt. 9. Die beschouwing zal alreeds in zekere mate rekenschap geven van het plotse optreden van den Knecht in het tweede deel van het Boek der Vertroosting. Toch schijnt hier iets meer ter verklaring vereischt. Het valt den lezer op, dat de profeet bij den aanhef van hfdst. XLIX, Jahve's Knecht opvoert als een bekende | |
[pagina 681]
| |
figuur. In de kringen tot dewelke de Vertroostingreden gericht zijn, moet men met het beeld van den Godsgezant zooals het hier voorgedragen en geteekend wordt vertrouwd zijn geweest. Inzonderheid de openbaring van den lijdenden Messias der toekomst geschiedt hier naar allen schijn niet voor de eerste maal; anders ware zij niet zoo vlakweg, zonder voorbereiding, verkondigd geweest. Vermoedelijk zal die openbaring, bij haar eerste ontstaan, aangeknoopt hebben bij de tragische ervaringen van het Joodsche volk zelf, of van een hoogstaanden man uit het volk, die door zijn zedelijke grootheid en door zijn wedervaren tot passend voorbeeld in 't klein dienen kon van den verwachten Zaligmaker van het menschdom.Ga naar voetnoot(1) 10. In zijn oorspronkelijken vorm zal dit tweede deel van het Boek der Vertroosting van Israël derwijze samengesteld geweest zijn, dat telkens, op een min of meer uitgebreide beschouwing en lofspraak over het groote werk van Jahve's Knecht, uitbundige gelukwenschen en aanmoedigingen volgden tot Sion gericht. Benevens twee voorname stukken aan de verheerlijking van den Knecht gewijd, komen er naar onze indeeling nog twee mindere voor, als tweede en als vierde, zoodat vier onderdeelen te onderscheiden zijn.
A De Knecht Jahve's treedt sprekend op en ontvouwt de zending hem door Jahve opgedragen. Op de aangehaalde onderhandeling tusschen den Knecht en Jahve volgen heilwenschen en beloften gericht tot het volk. XLIX
1[regelnummer]
Luistert, eilanden, naar mij
en geeft acht, ô volkeren, van verre:
Jahve heeft mij geroepen van den moederschoot af,
van af het ingewand mijner moeder noemde hij mijn naam.
2[regelnummer]
Mijn mond maakte ijiij tot een scherp zwaard,
in de schaduwe der schedeGa naar voetnoot(2) verborg hij mij;
hij maakte mij tot een geslepen pijl,
in zijn koker stak hij mij weg.
| |
[pagina 682]
| |
XLVIII
16d En nu zond de Heer Jahve mij met zijn geestGa naar voetnoot(1)
XLIX.
3[regelnummer]
en hij sprak tot mij: Mijn Knecht zijt gij,Ga naar voetnoot(2)
door u zal ik mij verheerlijken!
LI.
16[regelnummer]
Ik leg mijn woord in uwen mond,
in de schaduw mijner hand bescherm ik u,
om hemelen uit te spreiden en een aarde te grondvesten
en om tot Sion te zeggen: Mijn volk zijt gij!Ga naar voetnoot(3)
XLIX.
4[regelnummer]
En ik nu sprak: Vergeefs heb ik mij vermoeid,
voor niets en vruchteloos mijn kracht uitgeput;Ga naar voetnoot(4)
maar mijn recht is bij Jahve
en mijn loon bij mijn God!
5[regelnummer]
En nu zeide Jahve,
die mij van in den schoot boetseerde tot zijn Knecht,
Jacob tot hem terug te roepen
en Israël te verzamelen voor hem.
En ik verwierf eere in Jahve's oogen
en mijn God was mijn macht.
6[regelnummer]
En hij sprak: 't Is luttel dat gij mijn Knecht zijt
om Jacob's stammen op te richten
en de bewaarden van Israël te herstellen:
ik heb u gesteld als licht der natiën
om te zijn mijn heil tot het uiteinde der aarde.
7[regelnummer]
Aldus heeft Jahve gesproken,
de verlosser van Israël, zijn Heilige,
tot den diep verachte, tot den smaad van het volk,
tot den slaaf van gebieders:
koningen zullen u zien, en zij zullen opstaan;
vorsten, en zij zullen u hulde bieden,
omwille van Jahve die getrouw blijft,
den Heilige Israël's die u heeft uitverkoren! -
| |
[pagina 683]
| |
4[regelnummer]
Ga naar voetnoot(1)De Heer Jahve gaf mij een leerlingen tong
opdat ik den moede mocht helpen met het woord;
elken morgen wekt hijGa naar voetnoot(2) mij het oor
om als de leerlingen te luisteren.
5[regelnummer]
De Heer Jahve opende mijn oor
en ik was niet wêerspannig,
ik week niet terug.
6[regelnummer]
Mijn rug bood ik aan de slagers
en mijn wangen aan die ze glad plukten;
mijn aangezicht verdook ik niet
voor beschimpingen en spog.
7[regelnummer]
Immers de Heer Jahve staat mij bij;
daarom kende ik geen beschaming,
daarom maakte ik mijn aangezicht als kiezel;
ik wist dat ik niet te schande kom.
8[regelnummer]
Mijn vrijspreker is nabij,
wie bestrijdt mij? Laat ons vooruit treden te saam!
Wie is mijn tegenstander? Hij kome tegen mij op!
9[regelnummer]
Zie, de Heer Jahve staat mij bij;
wie is 't die mij veroordeelen zal?
Zie, als een kleedingstuk verslijten ze alle,
de mot zal hen verknagen!
XLIX
8[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve:
ten tijde der gunst heb ik u verhoord
en ten dage des heils u bijgestaan;
en ik bewaarde u en stelde u aan tot bondsheer des volks,Ga naar voetnoot(3)
om het land op te richten,
om de verwoeste erven te verdeelen;
9[regelnummer]
om te zeggen aan de gevangenen: vertrekt!
aan die zitten in de duisternis: treedt aan 't licht!
* * *
Langs de wegen zullen zij weiden
en op alle toppen hun weiland vinden;
10[regelnummer]
Zij zullen geen honger lijden noch dorst;
hen zal gloeiende grond noch zonne slaan,
| |
[pagina 684]
| |
want hun erbarmer zal hen geleiden
en hen drijven bij de waterbronnen.
11[regelnummer]
Ik zal al mijne bergen maken tot weg
en al mijne straten worden verhoogd.
12[regelnummer]
Zie, genen komen van verre;
zie, dezen van 't Noorden en van den zeekant
en die van het land Sinim,
13[regelnummer]
Juicht, hemelen! en verheug u, aarde!
Breekt, bergen, los in gejuich!
Want Jahve heeft zijn volk getroost
en over zijne ellendigen erbarmt hij zich.
14[regelnummer]
Sion zeide: Jahve heeft mij verlaten
en de Heer vergat mij! -
15[regelnummer]
Zal de vrouw haar zuigeling vergeten,
dat zij geen erbarmen had voor de vrucht van haar schoot?
En mochten ook deze vergeten,
ik toch vergeet u niet!
16[regelnummer]
Zie, op beide handen heb ik u geteekend,
uwe muren staan gedurig vóór mij.
17[regelnummer]
Uwe zonen komen toegesneld,
uwe afbrekers en uwe vernielers trekken uit u weg.
18[regelnummer]
Sla uwe oogen in 't rond en zie:
ze zijn alle verzameld en komen tot u.
Zoo waar als ik leef, kondwoord Jahve's,
gij zult met hen allen, als met sieraad, u tooien,
hen als een prachtgordel dragen gelijk de bruid.
19[regelnummer]
Spijts uwe vernielde en verwoeste plaatsen
en uw land in puin,
ja nu zult gij te nauw zijn voor de bewoners
en verre weg zullen uwe verslinders zijn.
20[regelnummer]
Nog zullen zij zeggen, dat gij 't hoort,
de zonen uwer beroofde moederschap:
de plaats is mij te nauw!
maak ruimte voor mij om te wonen!
21[regelnummer]
En gij zult zeggen in uw hart:
Wie heeft mij dezen gebaard,
daar ik van kinderen beroofd was en onvruchtbaar,
verbannen en verstooten?
Dezen dan, wie heeft ze groot gebracht?
Ik was overgebleven alleen,
en dezen, hoe is het gelegen met hen?
| |
[pagina 685]
| |
22[regelnummer]
Aldus spreekt de Heer Jahve:
Zie, tot de natiën hef ik mijn hand omhoog
en ik steek mijn veldteeken op tot de volkeren;
en zij zullen uw zonen aanbrengen op hun boezem
en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden
23[regelnummer]
Koningen zullen uw verplegers zijn
en hunne vorstinnen uwe voedsters;
met het aangezicht ter aarde zullen zij hulde bieden
en het stof uwer voeten likken.
En gij zult weten dat ik Jahve ben
wiens getrouwen niet worden beschaamd.
24[regelnummer]
Zal wel den machtige zijn roof ontvoerd worden,
of zullen de gevangenen eens schrikwekkersGa naar voetnoot(1) ontvluchten?
25[regelnummer]
Trouwens aldus spreekt Jahve:
Al werden de gevangenen eens machtigen ontvoerd,
al mocht de roof des schrikwekkers ontvluchten,
toch zal ik uw bestrijders afstrijden
en bewerken het heil uwer zonen.
26[regelnummer]
Ik zal uwe verdrukkers hun eigen vleesch laten eten
en als most zullen zij zuipen hun eigen bloed.
En alle vleesch zal weten dat ik Jahve ben, uw Heiland
en uw Verlosser, de sterke Jacobs.
LI.
3[regelnummer]
Ga naar voetnoot(2) Ja, Jahve heeft Sion getroost,
getroost al hare vernielde plaatsen,
Hare woestijn heeft hij gemaakt tot Eden
en hare wildernis als Jahve's hof,
waar vreugde en blijdschap gevonden wordt,
lofzang en liederenklank!
| |
[pagina 686]
| |
* * * B. Op nieuw neemt Jahve's Knecht het woord op en richt eene rede tot zijn volk, die nogmaals uitloopt op schitterende beloften voor de toekomst van Jerusalem. L.
10[regelnummer]
Wie onder u Jahve vreest
aanhooreGa naar voetnoot(1) de stem van zijn Knecht!
Die wandelt in de duisternis, zonder een lichtstraal,
hij stelle zijn vertrouwen op Jahve
en steune op zijn God!
LI.
1[regelnummer]
Luistert naar mij, gij die 't recht betracht; Jahve opzoekt;
beschouwt de rots waaruit gij gehouwen zijt
en de holte der groeve waaruit gij gegraven werdt!
2[regelnummer]
Aanschouwt Abraham, uwen vader,
en Sara die u baarde!
(want als enkeling riep ik hem en ik zegende hem en
vermenigvuldigde hem).Ga naar voetnoot(2)
4[regelnummer]
Hoort mij aandachtig aan, mijn volk;
mijne lieden, luistert naar mij!
Want van mij gaat leering uit
en mijn recht laat ik als licht der volkeren schijnen.Ga naar voetnoot(3)
5[regelnummer]
Mijn gerecht is nabij, mijn heil treedt te voorschijn
en mijne armen zullen volkeren richten;
op mij wachten de eilanden
en op mijn arm vestigen zij hunne hoop.
6[regelnummer]
Heft uwe oogen hemelwaarts
en aanziet de aarde beneden;
ja als rook zal de hemel vervliegen
en de aarde verslijten als een kleed,
en hare bewoners zullen sterven als muggen;
maar mijn heil blijft voor eeuwig bestaan
en mijn recht neemt geen einde.Ga naar voetnoot(4)
7[regelnummer]
Hoort mij aan, gij die gerechtigheid kent,
vreest den hoon der menschen niet
en laat u niet door hunne vloeken verschrikken,
8[regelnummer]
Want gelijk een kleed zal de mot hen verknagen
en gelijk wolle verknaagt hen de worm.
Maar mijn recht blijft voor eeuwig bestaan
en mijn heil door alle tijden heen!
| |
[pagina 687]
| |
* * *
9[regelnummer]
Rijs op, rijs op, omkleed u met macht, arm Jahve's!
Rijs op, als in de dagen van voorheen,
in de aloude tijden!
Waart gij het niet die Rahab verplettet,Ga naar voetnoot(1)
doorboordet het wangedrocht?
10[regelnummer]
Waart gij het niet die deedt de zee opdrogen,
de golven van den grooten waterkolk;
die de diepten der zee omschiept
tot doorgangsweg voor de verlosten?Ga naar voetnoot(2)
XLVIII.
21[regelnummer]
Ga naar voetnoot(2) Zij hadden geen dorst in de woestijn
waardoor hij hen geleidde.
Hij deed voor hen het water stroomen uit de rots;
hij pleet de rots en de wateren vloeiden.Ga naar voetnoot(3)
LI.
12[regelnummer]
Ik, ik ben het die u vertroost!
Wie zijt gij, dat gij vreesdet een sterveling,
een menschenzoon, vergankelijk als gras;
13[regelnummer]
dat gij Jahve vergat, uwen Maker,
die de hemelen uitspreidt en de aarde grondvest,
en dat gij gedurig, den ganschen dag, beefdet
voor de woede van den dwingelandGa naar voetnoot(4)
daar hij aanlegde op verdelgen!
En waar is de woede van den dwingeland?
14[regelnummer]
De neêrgebukte spoedt de bevrijding te gemoet,
hij zal niet sterven den kuil ter prooi
en zijn brood zal hem niet ontbreken.
15[regelnummer]
Ik ben Jahve, uw God, die de zee opzweep
zoodat haar golven bruisen!
Jahve der heirscharen is zijn naam!Ga naar voetnoot(5)
17[regelnummer]
Rep u op, rep u op! Sta recht, Jerusalem,
die gedronken hebt, uit Jahve's hand, den beker zijner woede!
den kelkGa naar voetnoot(6) der bedwelming hebt gij gedronken, leêg geslurpt!
18[regelnummer]
Niet één is er om haar te leiden
van al de zonen die zij baarde;
niet één die hare hand vasthoudt
van al de zonen die zij grootbracht.
| |
[pagina 688]
| |
19[regelnummer]
TweëerleiGa naar voetnoot(1) rampen troffen u:
- wie zal u medelijden betuigen? -
verwoesting en vernieling, hongersnood en zwaard,
- wie zal u troosten?Ga naar voetnoot(2)
20[regelnummer]
Uwe zonen lagen machteloos, aan alle hoeken der straten
gelijk een ree in 't net,
zat van Jahve's woede,
van de grimmigheid van uwen God.
21[regelnummer]
Daarom, hoor dit, rampzalige,
dronken, maar niet van wijn.
22[regelnummer]
Aldus spreekt uw Heer Jahve,
uw God die strijdt voor zijn volk:
Zie, ik neem uit uwe hand den beker der bedwelming;
den kelkGa naar voetnoot(3) mijner woede,
gij zult hem niet langer drinken.
23[regelnummer]
En ik zal hem stellen in de hand uwer verdrukkers
die spraken tot u: buig neder, dat wij over u trappen!
En gij maaktet uwen rug gelijk met den grond,
en gelijk met den straatweg, dat ze over u trapten.
LII.
1[regelnummer]
Rijs op, rijs op! omkleed u met macht, Sion!
omkleed u met uw prachtgewaad, Jerusalem, heilige stad!
Want niet langer komt tot u binnen de onbesnedene en onreine.
2[regelnummer]
Schud af van u het stof, sta op,
gevangen Jerusalem!
Maak u de boeien van uwen hals los,
gevangen dochter van Sion!
3[regelnummer]
Want aldus spreekt Jahve:
Onvergeld werdt gij verkocht
en niet om zilver zult gij verlost worden.
4[regelnummer]
Want aldus spreekt de Heer Jahve:
Naar Egypte daalde mijn volk af in den beginne
om daar te verblijven;
en Assur om niets onderdrukte het.
5[regelnummer]
En nu, wat heb ik hier? - Kondwoord Jahve's.
Mijn volk is ja weggevoerd onvergeld;
Zijne meesters bejegenen mij met snoeverij,Ga naar voetnoot(4) (kondwoord Jahve's)
| |
[pagina 689]
| |
en gedurig, den ganschen dag, wordt mijn naam gelasterd.
6[regelnummer]
Daarom zal mijn volk mijn naam kennenGa naar voetnoot(1) te dien dage,
dat ik zelf het ben die spreek: Hier ben ik!
7[regelnummer]
Hoe schoon zijn op de bergen de voeten des bodes
die aanmeldt den vrede,
die boodschapt goede tijding,
die zegt aan Sion: uw God heerscht als koning!
8[regelnummer]
De stem uwer wachters weêrklinkt;
zij hebben hun stem verheven, juichen al te gader;
want van oog tot oog hebben zij aanschouwd
Jahve's terugkomst in Sion!
9[regelnummer]
Breekt los en juicht al te gader,
verwoeste plaatsen van Jerusalem!
Want Jahve heeft zijn volk getroost,
Jerusalem verlost!
10[regelnummer]
Jahve heeft ontbloot zijn heiligen arm
in de oogen van alle natiën;
en alle uiteinden der aarde zullen aanschouwen
het heil van onzen God!
11[regelnummer]
Weg! Weg! trekt weg van daar!
Raakt niet het onreine aan!
Trekt weg van uit haarGa naar voetnoot(2) midden,
reinigt u die Jahve's vaten draagt!
12[regelnummer]
Want niet in der haast zult gij vertrekken
noch voortgaan in de vlucht;
maar vóór u heen trekt Jahve op
en uw achterhoede is de God van Israël!
C Jahve stelt zijn Knecht voor, spreekt zijn lof uit, kondigt aan, hoe hij, onder vernedering en smaad, aller natiën heil zal bewerken. In eene rede waarin het uitboetend lijden en de zoendood van den Knecht beschreven worden, bevestigen de verlosten Jahve's boodschap. Na nog eene slotlofspraak van Jahve, volgen schitterende voorspellingen aangaande de wereldheerschappij van het verheerlijkte Sion. | |
[pagina 690]
| |
XLII.
1[regelnummer]
Ziehier mijn Knecht, dien ik steun,
mijn uitverkorene, in wien mijn ziel behagen schept;
ik heb mijn geest op hem gelegd;
2[regelnummer]
hij zal het recht uitvaardigen tot de natiën.
noch zal hij zijn stem laten hooren op straat;
3[regelnummer]
het geknakte riet zal hij niet breken
en de kwijnende wiek zal hij niet uitdooven.
In waarachtigheid zal hij recht uitvaardigen.
4[regelnummer]
Hij zal niet verkwijnen noch geknakt worden
tot hij het recht gevestigd hebbe op aarde
en op zijne leering zullen de eilanden wachten.
5[regelnummer]
Aldus spreekt God Jahve,
die de hemelen schept en ze spreidt,
die de aarde uitbreidt met haar gewassen,
adem geeft aan haar bewoners
en levensgeest aan die er op wandelen:
6[regelnummer]
Ik, Jahve, heb u geroepen, rechtmatig,
en ik vatte u bij de hand
en bewaarde u en stelde u aan tot bondsheer des volks.Ga naar voetnoot(1)
tot licht der natiën,
7[regelnummer]
om open te maken de oogen die blind zijn,
om voort te zenden uit den kerker den geboeide,
uit de gevangenis die in duisternis wonen.
LII.
13[regelnummer]
Zie, hij zal handelen met goed gevolg, mijn Knecht;
hij zal rijzen en zich verheffen en stijgen zeer hoog.
14[regelnummer]
Evenals als velen gruwden voor hemGa naar voetnoot(2)
daarGa naar voetnoot(3) zijn aanschijn niet meer was van een mensch
noch zijn gedaante die der menschenkinderen,
15[regelnummer]
Zoo zal hij vele natiën leeren.Ga naar voetnoot(4)
| |
[pagina 691]
| |
Voor hem zullen koningen hun mond sluiten,
want wat hun nooit verteld werd hebben zij gezien,
wat zij nooit hoorden hebben zij verstaan:
LIII.
1[regelnummer]
‘Wie had geloofd aan de boodschap die wij vernamen
en Jahve's arm aan wie hij geopenbaard?Ga naar voetnoot(1)
2[regelnummer]
Hij groeide vóór hem op gelijk een scheut
en gelijk een wortelspruit uit dorren grond.
Er was gedaante noch schoonheid aan hem, dat wij hem aanzagen,
noch aanschijn, dat wij er lust aan hadden.
3[regelnummer]
Misprezen, het uitschot der menschen,
een man van smarten, met krankheid vertrouwd;
als een voor wie men het aanzicht verbergt,
misprezen en dien wij niet achtten.
4[regelnummer]
Voorwaar onze krankheden heeft hij gedragen
en onze smarten getorst,
daar wij hem achtten getroffen,
geslagen van God en vernederd.
5[regelnummer]
Hij was ja doorboord om onze overtredingen,
verplet om onze schulden.
En mochten ook deze vergeten,
De tuchtiging voor ons welzijn was op hem
en door zijne striemen gewerd ons genezing.
6[regelnummer]
Wij allen waren als schapen verdoold,
elk zijn eigen weg opgegaan;
en Jahve liet op hem nederkomen
de schuld van ons allen.
7[regelnummer]
Hij werd mishandeld en hij onderwierp zich,
en hij deed zijn mond niet open;
| |
[pagina 692]
| |
gelijk het lam dat ter slachting gebracht wordt
en gelijk het schaap dat vóór zijn scheerders zwijgt...Ga naar voetnoot(1)
8[regelnummer]
Krachtens dwangbevel en vonnis werd hij weggerukt;
en wie neemt zijn pleitGa naar voetnoot(2) in overweging?
Want hij werd afgesneden van het land der levenden,
en om de schuld van zijnGa naar voetnoot(3) volk getroffen tot den dood.Ga naar voetnoot(4)
9[regelnummer]
Men maakte zijn graf bij de boosdoeners
en bij de misdadigersGa naar voetnoot(5) zijn doodstêe,Ga naar voetnoot(6)
alhoewel hij geen onrecht gepleegd had
en er geen valschheid was in zijn mond.
10[regelnummer]
Maar het geviel Jahve hem te verpletten;
hij kwelde hem, of hij zelf plichtig was.Ga naar voetnoot(7)
Hij zal een nageslacht zien dat lange dagen telt
en Jahve's believen zal door hem gedijen.
11[regelnummer]
Dank zij het zwoegen zijner ziel zal hij het zien,
hij zal zich verzadigen aan zijne kennis!’
Mijn gerechte Knecht zal gerechtigheid bewerken voor de velen
en hunne schulden zal hij torsen.
12[regelnummer]
Daarom geef ik hem aan de velen zijn deel
en zal hij buit deelen met de machtigen;
omdat hij zichzelf overleverde in den dood
en bij de overtreders gerekend werd,
daar hij de zonde droeg van velen
en voor de overtreders optrad als bemiddelaar.
* * *
LIV.
1[regelnummer]
Juich, onvruchtbare, die niet baarde!
Breek los in gejuich en jubel, die niet kraamde!
Want talrijk zijn de zonen der vereenzaamde
meer dan de zonen der gehuwde, zegt Jahve.
2[regelnummer]
Verruim den omvang uwer tent;
men verwijde de zeilen uwer woonstêe, houd geen maat!
| |
[pagina 693]
| |
Maak uwe zeelen langer
en sla uw staken vast!
3[regelnummer]
Want rechts en links zult gij uitbreken
en uw zaad zal natiën beërven
en verwoeste steden bevolken.
4[regelnummer]
Vrees niet, want gij komt niet te schande;
wil niet blozen, want geen smaad wacht u!
Want de schande uwer jeugd zult gij vergeten
en den smaad uwer weduwschap niet meer gedenken!
5[regelnummer]
Uw gemaal immers is hij die u maakte,
- Jahve der heirscharen is zijn naam, -
en uw Verlosser is de Heilige Israëls
- God der gansche aarde wordt hij genoemd.
6[regelnummer]
Want als verlatene en zielsbedrukte vrouw heeft Jahve u geroepen.
en zoudt gij als vrouw der jeugd verstooten zijn? zegt uw God.
7[regelnummer]
Voor een korten stond heb ik u verlaten
en met groot erbarmen neem ik u tot mij.
8[regelnummer]
In een opbruisen van verbolgenheid
heb ik een stond mijn aangezicht voor u verborgen,
en in eeuwige minne erbarm ik mij over u,
zegt uw verlosser Jahve.
9[regelnummer]
Als in Noë's dagenGa naar voetnoot(1) staat dit bij mij vast:
evenals ik zwoer
Noë's wateren niet meer te brengen over de aarde,
aldus zweer ik
niet meer tegen u te toornen of u te begrinnen.
10[regelnummer]
Want de bergen zullen wijken
en de hemelen wankelen,
maar mijne minne zal niet wijken van u
noch wankelen zal mijn vredeverbond,
zegt uw erbarmer Jahve.
11[regelnummer]
Rampzalige, door storm geteisterd, zonder troost!
Zie, ik zal uwe steenen in spiesglansGa naar voetnoot(2) leggen;
ik zal u grondvesten met safieren,
12[regelnummer]
en uwe tinnen maken van robijn
en uwe poorten van karbonkelsteenen
en uw gansche omheining van edelgesteente,
| |
[pagina 694]
| |
13[regelnummer]
en al uwe bouwersGa naar voetnoot(1) zullen leerlingen Jahve's zijn.
En groot zal het heil uwer zonen wezen;
14[regelnummer]
in gerechtigheid zult gij gevestigd zijn.
Houd u ver van angst, want gij moet niet vreezen;
en van verschrikking, want zij nadert niet tot u.
15[regelnummer]
Bestrijdt men u, het komt niet van mij;
wie strijdt tegen u zal vóór u bezwijken.
16[regelnummer]
Zie, ik heb den smid geschapen
die het kolenvuur aanblaast
en het getuig voortbrengt tot zijn werk;
en ik heb geschapen den verdelger om te niet te doen.
17[regelnummer]
Geen wapen tegen u gesmeed zal gelukken.
En elke tong die met u te recht staat zult gij van schuld overtuigen.
Dat is het lot van Jahve's dienaren
en hun loon van mijnentwege, kondwoord Jahve's.
* * *
LV.
1[regelnummer]
O komt, al wie dorstig zijt, tot de wateren!
Ook die geen geld hebt,Ga naar voetnoot(2) komt en koopt en eet,
ja komt en koopt zonder geld en zonder prijs
wijn en melk!
2[regelnummer]
Waarom besteedt gij geld voor wat geen brood is,
en uwe moeite voor wat niet verzadigt?
Luistert naar mij en eet wat lekker is
en laat uw lust het smakelijkste genieten.
3[regelnummer]
Neigt uw oor en komt tot mij,
luistert opdat uw ziele leve.
En ik zal met u treffen een eeuwig verbond,
in gunstbetoon onwankelbaar jegens David.
4[regelnummer]
Zie, als getuige voor volkerenGa naar voetnoot(3) stelde ik hem aan,
als vorst en gebieder over volkstammen.
5[regelnummer]
Zie, volk dat gij niet kendet zult gij roepen,
en volk dat u niet kende zal aanloopen tot u;
om wil van Jahve uwen God
en om den Heilige Israël's die u verheerlijkt heeft.
6[regelnummer]
Zoekt Jahve wijl hij te vinden is,
roept hem aan terwijl hij nabij is.
| |
[pagina 695]
| |
7[regelnummer]
De booze verlate zijne wegen
en de euvelmoedige zijne gedachten,
en hij keere weder tot Jahve die zich zijner zal erbarmen
en tot onzen God die veel vergeven zal.
8[regelnummer]
Want mijne gedachten zijn niet uwe gedachten,
en uwe wegen zijn niet mijne wegen, - kondwoord Jahve's.
9[regelnummer]
Want zoo hoog als de hemel is boven de aarde
even hoog gaan mijne wegen boven uwe wegen
en mijne gedachten boven uwe gedachten.
10[regelnummer]
Want zooals regen en sneeuw nederdaalt uit den hemel
en niet terugkeert daarheen,
maar de aarde drenkt
en ze bevrucht en haar doet kiemen schieten
en zaad geeft aan zaaiers en brood aan etenden;
11[regelnummer]
evenzoo zal mijn woord zijn dat uitgaat van mijn mond;
het keert niet naar mij terug onverrichter zake,
maar het zal wat mij belieft volbrengen
en uitvoeren datgene waartoe ik het zond.
12[regelnummer]
Ja, in vreugde zult gij heengaan
en in vrede geleid worden.
De bergen en de heuvelen zullen losbreken vóór u in gejuich;
en alle boomen des velds zullen in de handen klappen.
13[regelnummer]
In de plaats van doornstruiken zal de cypres rijzen;
in de plaats van netels zal rijzen de myrteboom.
En het zal Jahve strekken tot lof,
tot een teeken eeuwigdurend, onverdelgbaar.Ga naar voetnoot(1)
* * * D Eene aanspraak gehouden door Jahve's Knecht leidt de vernieuwing in van de grootsche voorspellingen | |
[pagina 696]
| |
aangaande de toekomstige weteldheerschappij van Jerusalen.. LXI.
1[regelnummer]
Ga naar voetnoot(1) De geest des Heeren Jahve is op mij,
dewijl Jahve mij gezalfd heeft.
Met blijde boodschap voor de ellendigen zond hij mij,
om te heelen die gebroken van hart zijn,
om aan de gevangenen vrijlating te verkondigen
en aan de geboeiden verlossing;
2[regelnummer]
om te verkondigen een genadejaar van Jahve,
een dag der wrake voor onzen God;
om alle treurenden te troosten;
3[regelnummer]
om aan de treurenden van Sion op te zetten
hoofdsmuk in de plaats van asch;
om hun te gevenGa naar voetnoot(2)
olie der vreugde in de plaats van rouwgewaad,Ga naar voetnoot(3)
lofzang in de plaats van het gezucht der verkwijning.
En men zal hen heeten terebinten der gerechtigheid,
plantsoen van Jahve tot zijn luister.
| |
[pagina 697]
| |
4[regelnummer]
En zij zullen de aloude puinen herbouwen,
oprichten de bouwvallen der tijden van voorheen;
zij zullen vernieuwen de steden in puin,
de bouwvallen van geslacht bij geslacht.
5[regelnummer]
Vreemden zullen daar staan en uwe kudden weiden,
de zonen van uitheemschen worden uwe akkeren wijnbouwers;
6[regelnummer]
en gij zult genoemd worden priesters van Jahve,
bedienaren van uwen God zal men u heeten.
Op den rijkdom der volkeren zult gij teren
en op hun heerlijkheid zult gij u roemen.Ga naar voetnoot(1)
* * *
LX.
1[regelnummer]
Sta op, straal in lichtglans, want uw licht is gekomen,
en Jahve's heerlijkheid daagt op over u!
2[regelnummer]
Want zie, de duisternis overdekt de aarde
en het nachtfloers de volkeren,
maar over u is Jahve opgedaagd
en zijne heerlijkheid is over u verschenen.
3[regelnummer]
En volkeren zullen wandelen in uw licht
en koningen in den glans van uwen dageraad.
4[regelnummer]
Sla uwe oogen in 't rond en zie:
ze zijn alle verzameld, ze komen tot u!
Uwe zonen zullen komen van verre,
en uwe dochteren op de heup gedragen.
5[regelnummer]
Bij dat zicht zult gij stralend zijn,
en beven en breed opengaan zal uw hart;
daar de weelde der zee zich tot u keert,
de rijkdom der volkeren toevloeit tot u.
6[regelnummer]
Kameelen in menigte zullen u overdekken,
dromedarissen uit Midjan en Efa;
zij zullen komen, alle, uit Sjeba,
goud en wierook brengend
en verkondigend Jahve's lof.
7[regelnummer]
Al de kudden van Qedar worden tot u verzameld
de rammen van Nebajoth zijn tot uwen dienst;
welgevallig komen ze op mijn altaar
en luister zal ik bijzetten aan mijn luisterlijk Huis,
8[regelnummer]
Wie zijn die, gelijk een wolk aanvliegend,
en gelijk duiven naar hun hokken?
9[regelnummer]
Ja, de eilandenGa naar voetnoot(2) zullen samensnellen tot mij
| |
[pagina 698]
| |
en de Tarsisschepen voorop,
om uwe zonen bij te voeren van verre
beladen met hun zilver en hun goud
voor den naam van Jahve uwen God
en voor den Heilige Israëls, die u luistervol maakte,
10[regelnummer]
En zonen van uitheemschen zullen uwe muren bouwen
en hunne koningen zullen u dienen.
Want in mijn verbolgenheid heb ik u geslagen,
maar in mijn welbehagen erbarmde ik mij over u.
11[regelnummer]
Uwe poorten zullen openstaan bestendig;
dag noch nacht zullen zij gesloten worden,
om het binnen brengen tot u van den rijkdom der volkeren;
en hunne koningen zullen de aanvoerdersGa naar voetnoot(1) zijn.
12[regelnummer]
Want volk en rijk die u niet dienen, zullen vergaan,
(zulke) volkeren worden teenemaal verdelgd.Ga naar voetnoot(2)
13[regelnummer]
De heerlijkheid van den Libanon zal komen tot u,
cypresboom, olm en lork al te gaêr,
om op te luisteren mijn heilige plaats;
en de plaats onder mijn voeten zal ik verheerlijken.
14[regelnummer]
Kruipend zullen tot u naderen de zonen uwer verdrukkers,
en hulde bieden, vóór uw voetzolen, zullen al uw lasteraren;
ze zullen u noemen Jahve's stad,
het Sion van den Heilige Israël's.
15[regelnummer]
Instede van verlaten als gij waart,
gehaat en door geen mensch betreden,
zal ik u maken tot eeuwigen trots,
tot vreugde van geslacht bij geslacht.
16[regelnummer]
Gij zult de melk der volkeren zuigen,
zuigen der koningen borst;
en gij zult weten dat ik, Jahve, uw Heiland ben
en uw Verlosser, de sterke Jacobs.
17[regelnummer]
Instede van brons zal ik u goud aanschaffen,
en instede van ijzer schaf ik u zilver aan,
en brons instede van hout
en ijzer instede van steen.Ga naar voetnoot(3)
Vrede zal ik aanstellen als uw bestuur
en Rechtvaardigheid als uwe regeering.
| |
[pagina 699]
| |
18[regelnummer]
Van geweld zal niet meer gehoord worden in uw land,
noch van verwoesting en vernieling in uw gebied;
uwe muren zult gij heeten Heil
en uwe poorten Lof.
19[regelnummer]
Niet meer zal u de zon tot licht zijn bij dag,
noch zal u met haar glans verlichten de maan;
maar Jahve zal u strekken tot licht voor eeuwig
en uw God tot uwen luister.
20[regelnummer]
Uwe zon zal niet meer ondergaan
en uwe maan niet meer wegslinken;
want Jahve zal u strekken tot licht voor eeuwig
en de dagen van uwen rouw zullen uit zijn.
21[regelnummer]
Uw volk zal bestaan, heel en al, uit rechtvaardigen;
voor eeuwig zullen zij het land bezitten:
spruit van mijn planting,
werk mijner handen tot mijn luister.
22[regelnummer]
Die klein was zal worden tot een duizend
en de geringe tot een machtig volk.
Ik, Jahve, zal het verhaasten te zijner tijd:Ga naar voetnoot(1)
LXI.
7[regelnummer]
omdat zijGa naar voetnoot(2) het dubbel leden aan schande,
en beschimping en ellendeGa naar voetnoot(3) hun deel was;
daarom zal hun bezit dubbel zijn in hun land,
een eeuwige blijdschap is hun beschoren.Ga naar voetnoot(4)
8[regelnummer]
Want ik, Jahve, bemin het recht
en haat het misdadigGa naar voetnoot(5) rooven.
Ik zal hun schenken hun loon getrouwelijk
en een eeuwig verbond zal ik sluiten met hen.
9[regelnummer]
Onder de natiën zal hun zaad bekend zijn
en hunne spruiten in het midden der volkeren;
al die hen zien zullen hen erkennen
als een geslacht door Jahve gezegend.
| |
[pagina 700]
| |
10[regelnummer]
Vol van vreugde verheug ik mij in Jahve,Ga naar voetnoot(1)
mijne ziel juicht van blijdschap om mijn God;
wijl hij mij tooide met den opschik des heils,
met den mantel der gerechtigheid mij omhulde;
zooals de bruidegom die zijn hoofdsmuk opzet
en de bruid die met haar pronksieraden zich siert.
11[regelnummer]
Want evenals de aarde haar gewas voortbrengt
en evenals de tuin zijn zaaisels laat opschieten,
zoo laat de Heer Jahve opschieten gerechtigheid en lof
in 't aanschijn aller natiën.
LXII.
1[regelnummer]
Om Sion's wil zal ik niet zwijgen
en om Jerusalem zal ik niet rusten,
tot dat verschijne gelijk lichtglans haar recht
en haar heil gelijk een brandende fakkel.
En alle natiën zullen uw recht aanschouwen
en alle koningen uwe heerlijkheid;
en men zal u noemen bij een nieuwen naam
welken Jahve's mond zal spellen.
Gij zult een kroon van luister zijn in Jahve's hand,
een koninklijke tulband in de palm van uwen God.
4[regelnummer]
Niet langer zult gij heeten verlatene,
noch zal uw land langer heeten woestenij,
maar men zal u noemen: welbehagen-in-haar,
en uw land: in-echt-verbondene;
wijl Jahve in u zijn welbehagen stelt
en uw land in echt vereenigd is.
5[regelnummer]
Zooals de jongeling met de maagd in den echt treedt,
| |
[pagina 701]
| |
zoo zal uw herbouwerGa naar voetnoot(1) zich in echt verbinden met u;
en met de vreugde des bruidegoms over de bruid
zal uw God zich over u verheugen.
6[regelnummer]
Over uwe muren, Jerusalem, heb ik wachten last gegeven:
mogen zij dag en nacht nooit zwijgen!
Die Jahve's geheugen wakker houdt,
geen rust voor u!
7[regelnummer]
En laat hem niet met rust tot hij oprichte
en stelle Jerusalem tot lof op aarde.
8[regelnummer]
Jahve heeft gezworen bij zijn rechterhand
en bij zijn sterken arm:
of ik nog uw koorn zal prijsgeven
als voedsel voor uwe vijanden;
en of de zonen van uitheemschen zullen drinken
den most waarom gij u vermoeid hebt!
9[regelnummer]
Maar die het inzamelden zullen het eten
en Jahve loven;
en die hem vergaderden zullen hem drinken
in mijn heilige voorhoven.
* * *
10[regelnummer]
Trekt door! Trekt de poorten door!
Baant den weg voor het volk!
Hoogt op, hoogt op de straat, zuivert ze van steenen,
steekt een veldteeken op tot de volkeren!
11[regelnummer]
Zie, Jahve laat het hooren tot het uiteinde der aarde,
zegt tot de dochter Sion's:
Zie, uw heil is gekomen!
zie, zijn loon is mede met hem
en zijne winst trekt vóór hem op!Ga naar voetnoot(2)
En men zal hen noemen: heilig volk,
de verlosten van Jahve;
en gij zult genoemd worden: opgezochte,
Stad nimmermeer verlaten!
|
|