Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
[1925/7]Het Boek der Vertroosting van Israël
| |
[pagina 578]
| |
band gelicht en verplaatst.Ga naar voetnoot(1) Nog andere verschrijvingen deden zich voor. Veelal moet men naar onzekere gissingen grijpen bij het beproeven om den tekst in zijn eersten vorm te herstellen. Toch kan men ook dikwijls zeer waarschijnlijke uitslagen bereiken. In elk geval moet de vertaler natuurlijk de wijzigingen aanstippen door hem als verbeteringen voorgenomen. Na op grond van een ernstig onderzoek de volgorde der bestanddeelen vastgesteld te hebbenGa naar voetnoot(2), onderscheiden wij vooreerst in het Vertroostingsboek twee deelen, het eerste omvattend de hoofdstukken 40-48, het tweede de hoofdstukken 49-55+60-62 van het Boek Jesaja, behoudens mogelijke uitwisseling van enkele fragmenten tusschen de twee deelen. | |
IIn het eerste deel (40-48) beperkt de profeet zijne visie tot de ophanden zijnde verlossing uit de Babylonische ballingschap. Het ingenomen standpunt is dat van de laatste jaren vóór Babel's val (538 v.C.). Cyrus is aan het doorvoeren van zijne veroveringstochten in Azië. Hij is Jahve's werktuig. Aan Jahve en aan hem alleen, niet aan de vreemde goden, aan de afgoden van hout en steen of van kostbaar metaal, is Israël de beloofde en reeds aan de kim opdagende redding verschuldigd. Want Jahve alleen is groot en machtig, schepper van het heelal, alwijze en opperste regeerder over hemel en aarde, beschikker van de lotgevallen der volkeren. Hij alleen heeft de gebeurtenissen, de nieuwe die op het aanbreken staan, evenals de oude in de geschiedenis vermeld, vooraf aangekondigd: hij alleen ook heeft Cyrus verwekt. Hij zal zijn volk door de woestijn, als schouwtooneel van dat wonderwerk tot een paradijs herschapen, terugleiden naar het thans verwoeste vaderland. | |
[pagina 579]
| |
Met het verkondigen der blijde tijding vangt de reeks der troostreden aan. XL.
1[regelnummer]
Troost, troost mijn volk! zegt uw God.
2[regelnummer]
Spreekt tot Jerusalem's hart, en roept haar toe,
dat haar dwangdienst uit is,
dat haar schuld verzoend is;
want zij heeft van Jahve's hand gekregen
dubbel voor al hare zonden.
3[regelnummer]
Er roept een stem: In de woestijn baant Jahve's weg,
maakt effen in de wildernis een straat voor onzen God!
4[regelnummer]
Elke vallei worde opgehoogd
en elke berg en heuvel verlaagd;
het hobbelige worde tot effen grond gemaakt
en de steilten tot vlakte!
5[regelnummer]
En Jahve's heerlijkheid zal zich openbaren
en alle vleesch te gader zal haar zien;
want Jahve's mond heeft gesproken.
6[regelnummer]
Een stem sprak: roep!
En ik antwoordde: wat zal ik roepen?
Alle vleesch is gras,
en al zijne lieflijkheid als de bloem des velds.
7[regelnummer]
Het gras is verdroogd, de bloem verwelkt,
wijl Jahve's adem er op blies;
Ja, gras is het volk:
het gras is verdroogd, de bloem verwelkt;
maar het woord van onzen God blijft staan in eeuwigheid.
8[regelnummer]
Klim op een hoogen berg, boodschapster van Sion;
verhef uwe steun met kracht, boodschapster van Jerusalem,Ga naar voetnoot(1)
verhef ze zonder schroom!
Spreek tot de steden van Juda: Daar is uw God!
Zie, daar komt de Heer Jahve met macht,
zijn arm voerend voor hem heerschappij;
zie, zijn loon is mede met hem
en zijne winst trekt vóór hem op.Ga naar voetnoot(2)
| |
[pagina 580]
| |
11[regelnummer]
Gelijk een herder zal hij zijn kudde weiden;
met zijn arm verzamelt hij de lammeren
en draagt ze in zijn schoot;
de ooien geleidt hij ter rust!
* * *
Voor de verwezenlijking van die grootsche verwachtingen staat Jahve's almacht borg. Daarom gaat de profeet nu over tot de beschouwing van het scheppingswerk en stelt dan verder de verhevene majesteit van den levenden God scherper in het licht door de tegenstelling met de nietigheid der afgodsbeelden: 12[regelnummer]
Wie heeft in zijn holle hand de wateren gemeten
en de wijdte des hemels bij spannen bepaald;
bij schepels het stof der aarde opgenomen,
de bergen met de waag gewogen
en de heuvelen in de schaal?
13[regelnummer]
Wie heeft Jahve's geest gepeild
en was zijn raadsman om hem te onderrichten?
14[regelnummer]
Met wie sloeg hij raad die hem onderwees,
die zijn leeraar was in het pad des rechts
en hem kennis leerde
en hem den weg der wijsheid wees?
15[regelnummer]
Zie, de volkeren worden als een drop uit den emmer
en als een zandkorrel op de weegschaal geacht;
zie, eilanden tilt hij als een greintje
16[regelnummer]
en Libanon reikt niet toe tot brandstof
noch zijne dieren tot brandofferande.
17[regelnummer]
De volkeren alle zijn als onbestaande voor hem;
als nul en nietig gelden zij hem.
18[regelnummer]
Met wie dan zult gij God vergelijken?
En welke gelijkenis stellen naast hem?
19[regelnummer]
Het afgodsbeeld giet een kunstwerker
en de goudsmid belegt het met goud
en maakt er zilveren kettingen aan.Ga naar voetnoot(1)
XLI.
6[regelnummer]
Ga naar voetnoot(2) De één helpt den andere
en zegt tot zijn maat: Schep moed!
7[regelnummer]
De kunstwerker moedigt den goudsmid aan,
de gladklopper den aambeeldslager,
terwijl hij zegt van de soldeering: goed is zij!
En hij maakt het vast met spijkers, dat het niet wankelt.
| |
[pagina 581]
| |
XL.
20[regelnummer]
Wie te arm is, in de plaats daarvanGa naar voetnoot(1)
kiest een stuk onvermolmbaar hout,
zoekt zich een ervaren kunstenaar uit
om een beeld op te stellen dat niet wankelt!
21[regelnummer]
- Hebt gij geen kennis? Hoort gij dan niet?
Werd het u niet verkondigd van in den beginne?
Hebt gij 't niet verstaan, van af de grondvesting der aarde?
22[regelnummer]
Hij zetelt boven den omkreits der aarde,
zoodat hare bewoners als sprinkhanen zijn.
Hij spreidt als neteldoek de hemelen,
en spant ze uit gelijk een woontent.
23[regelnummer]
Vorsten brengt hij tot niets,
maakt rechteren der aarde aan het onbestaande gelijk.
24[regelnummer]
Nauw waren zij geplant.
nauw waren zij gezaaid,
nauw had hun stam wortel geschoten in de aarde,
of hij blies er op en zij verdroogden
en de storm voerde hen weg als kaf.
25[regelnummer]
Met wie dan zult gij mij vergelijken,
dat ik van eender rang zou zijn? zegt de Heilige.
26[regelnummer]
Slaat uwe oogen op en ziet:
Wie heeft dieGa naar voetnoot(2) geschapen?
Hij voert hun leger te voorschijn, gesteld;
roept ze allen op bij naam;
voor den Alsterke, den geweldig Machtige,
is er niet één die achterblijft.
27[regelnummer]
Waarom zegt gij, Jacob,
en spreekt gij, Israël:
‘mijn lot is verdoken voor Jahve,
en mijn recht ontgaat de aandacht van mijn God’!
28[regelnummer]
Weet gij het niet? Hebt gij 't niet gehoord?
Een eeuwige God is Jahve,
schepper van de uiteinden der aarde;
nooit afgemat noch vermoeid,
wiens inzicht niet wordt doorgrond.
25[regelnummer]
Aan den afgematte schenkt hij macht,
aan den zwakke geeft hij groote kracht.
30[regelnummer]
Knapen mogen zich afmatten en vermoeien,
jongelingen zullen ja struikelen;
| |
[pagina 582]
| |
31[regelnummer]
maar die op Jahve vertrouwen vernieuwen hunne macht;
zij schieten pennen gelijk de arenden;
zij loopen en matten zich niet af,
zij stappen aan en vermoeien zich niet.
* * * Met overweldigenden zegetrots beroept Jahve de heidenen en hunne goden op eene geschilvoering. Hij betoogt tegenover hen dat hij alleen den redder zijns volks verwekt heeft; hij houdt hun voor dat hij het is die de ontzaggelijke omwenteling, waardoor de wereld beroerd wordt, voorbeschikt heeft en bestuurt. Daarna zich keerend tot zijn eigen volk spreekt hij het moed en vertrouwen in. Bij het beschouwen van Jahve's wonderdaden zal de profeet losbreken in triomfgezang. XLI
1[regelnummer]
Luistert zwijgend naar mij, eilanden,
en laat de volkeren vernieuwen hunne macht!
Dat zij naderen en dan spreken;
laat ons samen komen ten oordeel!
2[regelnummer]
Wie verwekte uit het Oosten
eenGa naar voetnoot(1) dien hij rechtmatig zou roepen op zijn spoor,
voor wiens aanschijn hij volkeren zou prijsgeven
en koningen onderwerpen
welke zijn zwaard zou maken tot stof,
zijn boog tot verstrooid kaf?
3[regelnummer]
Hij vervolgt ze, trekt door ongedeerd
langs een pad dat hij met voeten nooit betrad,
4[regelnummer]
Wie ontwierp het en bracht het ten uitvoer?
Hij die de geslachten oproept van in den beginne,
Ik, Jahve, de eerste en met de laatsten, Ik zelf!
5[regelnummer]
De eilanden zagen het en waren bevreesd;
de uiteinden der aarde sidderden.
Zij naderden en kwamen bij.Ga naar voetnoot(2)
21[regelnummer]
- Voert aan uw pleit, zegt Jahve;
brengt uw bewijsredenen voor, zegt Jacob's Koning.
22[regelnummer]
Laat hen voorbrengen en ons verkonden
de dingen die gebeuren gaan.
De vroegere dingen, hoe hebben zij die verkondigd.Ga naar voetnoot(3)
dat wij 't nagaan en de uitkomst ervan erkennen?
Of laat ons hooren de toekomstige dingen,
| |
[pagina 583]
| |
23[regelnummer]
verkondigt de dingen die komen hierna
opdat wij weten dat gij goden zijt!
Doet toch iets, goed of kwaad,
dat wij opkijken en toezien te gader...
24[regelnummer]
Wel, gij behoort tot het onbestaande
en uw werk tot het niets!
Afschuwelijk is wie u verkiest.
25[regelnummer]
Ik verwekte hem uit het Noorden en hij kwam;
van waar de zon opgaat riep ik hem bij zijn naam:Ga naar voetnoot(1)
hij zou vorsten vertredenGa naar voetnoot(2) als klei
zooals de potbakker leem met de voeten kneedt.
26[regelnummer]
Wie verkondigde dat van in den beginne, dat wij 't wisten,
en van te vóór, dat wij konden zeggen: recht zoo!
Er was geen die het verkondde,
geen die het liet hooren
noch iemand die uwe woorden vernam.
27[regelnummer]
De eerste bracht ik kondschap daarvanGa naar voetnoot(3) aan Sion,
en zond een bode aan Jerusalem.
28[regelnummer]
- En ik keek en er was niemand van hen
en geen raadsman, dat ik hen kon ondervragen
en zij mij konden antwoorden.
29[regelnummer]
Zie, zij zijn alle ijdelheid;
hunne werken zijn niets,
wind en wezenloosheid zijn hunne beelden!
8[regelnummer]
Maar gij, Israël, mijn knecht,
Jacob, dien ik heb uitverkoren,
zaad van Abraham, mijn vriend;
9[regelnummer]
gij dien ik gevat heb van de uiteinden der aarde
en van hare verre streken geroepen
en tot wie ik zeide: mijn knecht zijt gij,
ik heb u uitverkoren en u niet verstooten; -
10[regelnummer]
vrees niet, want ik ben met u!
Kijk niet verlegen, want ik ben uw God;
ik zal u sterken, ja u helpen,
u ja steunen met mijn gerechte rechterhand.
11[regelnummer]
Zie, beschaamd en te schande gemaakt worden zij
al die tegen u woeden;
zij zullen als onbestaanden zijn en vergaan
degenen die u bestrijden;
| |
[pagina 584]
| |
12[regelnummer]
Gij zult hen zoeken en hen niet vinden
degenen die tegen u wrokken;
zij zullen als onbestaande zijn en als niets
degenen die worstelen tegen u.
13[regelnummer]
Want ik, Jahve, uw God ben het, vasthoudend uw rechterhand,
die u zeg: vrees niet, ik help u!
14[regelnummer]
Vrees niet, gij worm Jacob,
gij madeGa naar voetnoot(1) Israël!
Ik help u! - kondwoord van Jahve,
uw verlosser, den Heilige Israëls.
15[regelnummer]
Zie, ik heb u gesteld als eene dorschslede
scherp, splinternieuw, bezet met tanden;
dorschen zult gij bergen en verpletten
en heuvelen maken tot kaf;
16[regelnummer]
Gij zult ze wannen en de wind voert ze weg
en de storm verstrooit ze;
en gij zult u verheugen in Jahve,
op den Heilige Israëls u beroemen.
17[regelnummer]
De ellendigen; en de armen zoeken water, en er is geen;
hun tong is verdroogd van dorst:
ik, Jahve, zal hen verhooren,
ik, God van Israël, verlaat hen niet.
18[regelnummer]
Ik zal op bergtoppen stroomen open maken
en bronnen midden in de vlakten;
de woestijn zal ik maken tot waterplas
en het dorre land vol spruitend water.
19[regelnummer]
In de woestijn zal ik zetten ceder, accacia,
en myrt en olijfboom;
ik zal in de wildernis den cypresboom planten,
olm en lork al te gader;
20[regelnummer]
opdat zij zien en weten,
en in acht nemen en begrijpen meteen
dat Jahve's hand dat gedaan heeft
en de Heilige Israëls het schiep.
XLII.
8[regelnummer]
Ga naar voetnoot(2) Jahve ben ik, dat is mijn naam,
en mijne heerlijkheid geef ik niet aan een ander,
noch mijne eer aan afgodsbeelden.
| |
[pagina 585]
| |
9[regelnummer]
De vroegere dingen, zie, zijn gekomen,
en nieuwe kondig ik aan;
vooraleer ze ontspruiten meld ik ze u.
10[regelnummer]
Zingt Jahve ter eere een nieuwen zang,
zijn roem, van het uiteinde der aarde!
Laat de zee en haar volheid lof uitgalmen,Ga naar voetnoot(1)
de eilanden en hunne bewoners;
11[regelnummer]
laat de woestijn en haar steden de stem verheffen,
de dorpen daar Qedar in woont;
laat de rotsbewoners juichen,
luid roepen van der bergen top;
12[regelnummer]
laat hen glorie geven aan Jahve,
en in de eilanden verkondigen zijn roem!
13[regelnummer]
Jahve trekt te velde gelijk een held,
gelijk een krijgsman vuurt hij zijn drift aan;
hij heft zijn strijdgeroep aan, hij schreeuwt,
tegen zijne vijanden kampt hij fel:
14[regelnummer]
Ik heb gezwegen van overlang,
ik bleef stom, hield mij stil; -
gelijk de kraamvrouw zal ik gillen,
ik zal blazen en hijgen te gâar!
15[regelnummer]
Ik zal bergen verwoesten en heuvelen
en al hun gewas doen verdroogen;
stroomen zal ik tot eilanden maken
en poelen leg ik droog.
16[regelnummer]
Ik zal blinden geleiden langs een weg hun onbekend,
langs onbekende paden hen voeren,
Ik zal de duisternis voor hen maken tot licht,
ruwe plaatsen tot effen grond.
Die zijn de dingen
welke ik doe en niet verzuim.Ga naar voetnoot(2)
17[regelnummer]
Zij zullen achterwaarts wijken, uiterst beschaamd,
die vertrouwen op gesneden beelden,
die tot gegoten beelden spreken:
onze goden zijt gij!
In de volgende reden laat de profeet zich herhaaldelijk uit in strenge berispingen wegens de ontrouwheid waaraan het volk zich schuldig maakte. Maar telkens, | |
[pagina 586]
| |
na herinnerd te hebben aan de verdiende straffen daardoor opgeloopen, spreekt hij wêer woorden van troost en opbeuring. Ten aanzien van zijn eigen ongeloovig volk en van de heidenen bevestigt Jahve nog eens de plechtige verklaring, dat hij alleen de redding van Israël en zijn herstel door Cyrus voorbeschikt heeft en uitvoeren zal. 1[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve:Ga naar voetnoot(1)
Waar is de scheidbrief uwer moeder
waardoor ik haar wegzond?
of wie is het, onder mijne schuldeischers,
aan wie ik u verkocht?
Zie, om uwe schulden werdt gij verkocht,
en om uwe overtredingen werd uw moeder weggezonden,
2[regelnummer]
Waarom, toen ik kwam, was er niemand,
toen ik riep was er geen die antwoordde?
Is mijn hand te kortreikend om te verlossen,
of is er in mij geen macht om te redden?
Zie, met eene begrimming van mij leg ik de zee droog,
ik maak de stroomen tot woestijn;
de visch erin rot door gebrek aan water
en sterft van dorst.
3[regelnummer]
De hemelen omkleed ik met zwart,
een zakkenpij geef ik hun tot bedekking,
XLII.
18[regelnummer]
Gij dooven, hoort!
en, blinden, kijkt toe om te zien!
19[regelnummer]
Wie is blind tenzij mijn knecht,
en doof gelijk hij tot wie ik mijn boden zend?
wie is blind gelijk mijn bevriende
en doof gelijk Jahve's knecht?
| |
[pagina 587]
| |
20[regelnummer]
Veel hebt gij gezien, maar niet in acht genomen;
de ooren open gehad, maar niet gehoord.
21[regelnummer]
Het had Jahve behaagd, om zijner gerechtheid wille,
leering te geven groot en prachtig;
22[regelnummer]
maar dit is een volk uitgeroofd en geplunderd;
zij werden verstrikt in de spelonken,Ga naar voetnoot(1) zij alle,
en in gevangenissen werden zij geborgen;
zij waren ten roof en niemand redde,
zij werden geplunderd en niemand sprak: geef wêer!
23[regelnummer]
Wie van u zal daarnaar luisteren,
oplettend toehooren in het vervolg?
24[regelnummer]
Wie leverde Jacob aan plundering over
en Israël aan roovers?
Was het niet Jahve tegen wie wij zondigden,
in wiens wegen wij niet wilden gaan,
wiens wet wij niet aanhoorden?
25[regelnummer]
En hij stortte op hem den gloed zijner gramschap
en het geweld des krijgs,
die oplaaide rondom hem zonder dat hij verstond,
die hem verbrandde zonder dat hij er acht op gaf.
XLIII.
1[regelnummer]
En nu aldus spreekt Jahve,
uw Schepper, Jacob,
en uw boetseerder, Israël:
Vrees niet, want ik kocht u af;
ik noemde u bij uw naam; mijn zijt gij!
2[regelnummer]
Wanneer gij door de wateren waadt, ik ben met u,
en door de stroomen, zij zullen u niet overgolven;
wanneer gij gaat door het vuur wordt gij niet
verzengd en de vlam zal u niet branden.
3[regelnummer]
Want ik ben Jahve, uw God,
de Heilige Israëls, uw Heiland;
Egypte geef ik als losgeld om u,
Koesj en Seba in plaats van u.
4[regelnummer]
Wijl gij kostbaar zijt in mijne oogen,
heerlijk, en ik u bemin,
zoo geef ik eilandenGa naar voetnoot(2) prijs in uw plaats
en volkeren in plaats van uzelf.
5[regelnummer]
Vrees niet, want ik ben met u!
Van het Oosten zal ik uw zaad aanvoeren
en van het Westen u verzamelen;
| |
[pagina 588]
| |
6[regelnummer]
tot het Noorden zal ik spreken: geef op!
en tot het Zuiden: houd niet tegen!
Breng mijne zonen aan van verre
en mijne dochteren van het uiteinde der aarde,
7[regelnummer]
al wie genoemd wordt naar mijn naam
en wien ik tot mijn heerlijkheid geschapen heb
en geboetseerd en gemaakt.
* * *
8[regelnummer]
Men brenge te voorschijn het volk dat blind is met oogen,
de dooven met ooren!
9[regelnummer]
Laat alle natiën zich verzamelen te gader
en volkeren samenkomen.
Wie onder hen verkondigt dat
en geeft ons vroegere dingen te hooren?
Laat hen hun getuigen voorbrengen tot hun rechtvaardiging,
die toehooren kunnen en zeggen: 't is waar!
10[regelnummer]
Gij zijt mijne getuigen, - kondwoord Jahve's -
en mijn knecht dien ik uitverkoren heb,
opdat gij zoudt weten en mij gelooven
en verstaan dat ik het ben:
vóór mij was geen god gevormd
en er zal geen na mij wezen.
11[regelnummer]
Ik, ik ben Jahve
en buiten mij is er geen Heiland.
12[regelnummer]
Ik heb verkondigd en heil gebracht en mijn woord laten hooren,
en een vreemde was er niet onder u.
Gij zijt mijne getuigen, - kondwoord Jahve's - en ik ben God!
13[regelnummer]
Ook voortaan blijf ik dezelfde
en er is niemand die redt uit mijn hand.
Wat ik verricht, wie zal het verbreken?
14[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve, uw Verlosser, de Heilige Israëls:
Om uwentwil zond ik naar Babel
en breng ik ten onder het jonge krijgsvolkGa naar voetnoot(1) al,
en de Chaldeërs die juichen op hunne schepen.
15[regelnummer]
Ik ben Jahve, uw Heilige,
de Schepper van Israël, uw Koning!
16[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve die een weg maakte in de zee
en een pad in de machtige wateren,
| |
[pagina 589]
| |
17[regelnummer]
te voorschijn dreef wagen en paard, leger en krijgsmacht,
- zij liggen neêrgeveld om niet weêr op te staan,
zij werden uitgedoofd, gelijk een wiek verteerd!
18[regelnummer]
Herdenkt de vroegere dingen niet.
slaat geen acht op de lang verledene;
19[regelnummer]
zie, ik breng er een nieuw te weeg,
zooeven ontspruit het, - erkent gij het niet?
Ik leg, ja, een weg in de woestijn,
stroomen in dorre streek!
20[regelnummer]
Verheerlijken zullen mij de wilde dieren,
jakhalzen en vogelstruisen,
wijl ik in de woestijn wateren deed ontstaan,
stroomen in dorre streek,
om te laven mijn volk, mijn uitverkorene,
21[regelnummer]
het volk dat ik mij vormde;
- mijn roem zullen zij verkonden!
22[regelnummer]
Toch hebt gij mij niet geroepen, Jacob,Ga naar voetnoot(1)
dat gij u om mij vermoeidet, Israël;
23[regelnummer]
gij droegt mij niet de schapen uwer brandoffers op,
noch vereerdet mij met uwe slachtofferanden;
ik legde u geen dienst van spijsgaven op
en ik veroorzaakte u geen last met wierook;
24[regelnummer]
gij hebt niet om geld reukriet gekocht voor mij,
mij niet verzadigd met het vet uwer slachtofferanden.
Maar gij hebt mij bezwaard met uwe zonden,
mij hebt gij door uw schuldig gedrag vermoeid.
25[regelnummer]
Ik, ik ben het die uwe overtredingen uitwisch, om mijnentwil,
en uwe zonden ben ik niet indachtig.
26[regelnummer]
Maak mij indachtig! en laat ons samen oordeel plegen!
Spreek op, gij, dat gij gerechtvaardigd wordt!
27[regelnummer]
Uw eerste vader heeft gezondigd
en uwe voormannen stonden op tegen mij;
28[regelnummer]
en ik ontheiligde de gewijde vorsten
en leverde Jacob ten banvloek
en Israël ter verwensching!
XLIV.
1[regelnummer]
En nu luister, Jacob, mijn knecht,
gij, Israël, wien ik verkoor.
| |
[pagina 590]
| |
2[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve, uw Maker,
hij die u boetseerde in den schoot, uw helper;
Vrees niet, Jacob mijn knecht,
gunsteling dien ik heb uitverkoren!
3[regelnummer]
Want ik zal water storten op dorstigen,
en beken op verdroogden grond.
Ik zal mijn geest uitstorten op uw zaad
en mijn zegen op uwe spruiten,
4[regelnummer]
en zij zullen opschieten als het gras tusschen de wateren,Ga naar voetnoot(1)
gelijk wilgen langs de watervlieten.
5[regelnummer]
Deze zal zeggen: Jahve's ben ik!
en gene zal zich noemen bij Jacob s naam;
en die zal op zijn hand schrijven: aan Jahve!
en zich met Israël's naam betitelen.
* * *
6[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve, Israëls koning,
en zijn verlosser, Jahve der heirscharen:
Ik ben de eerste en ik de laatste,
en buiten mij is er geen God!
7[regelnummer]
Wie is gelijk aan mij? Laat hem opkomen
en het verkondigen en uiteenzetten voor mij!
Wie meldde van overlang wat gebeuren zou?Ga naar voetnoot(2)
Laat hen de toekomstige dingen verkondigen!
8[regelnummer]
Weest niet verschrikt noch bevreesd;
heb ik (het) u niet van overlang laten hooren
en verkondigd? En gij zijt mijne getuigen!
Is er een god buiten mij?
Er is geen rots, ik ken er geen!
9[regelnummer]
Die godsbeelden maken zijn alle een warhoop,
en hun lievelingsdingen zijn onnut.
En dezer getuigen zien niets
en weten niets, tot hunne beschaming.
10[regelnummer]
Wie ook een god boetseert, of een beeld giet is onnut.
11[regelnummer]
Zie al dezes deelgenooten worden beschaamd;
en kunstwerkers zijn maar menschen.
Laat hen vergaderen, alle, en toetreden:
zij worden met schrik bevangen en beschaamd al te gader.
| |
[pagina 591]
| |
12[regelnummer]
De ijzersmid, zoo hij een beeld wil maken,Ga naar voetnoot(1)
werkt het af in kolengloed en met hamers;
hij maakt het met zijn machtigen arm;
hij lijdt honger tot hij machteloos is,
hij laat water te drinken en mat zich af. -
13[regelnummer]
De houtwerker spant een meetlijn
en teekent het uit met het potlood;
met snijtuigen vervaardigt hij het
en maakt er de teekening van met den passer;
hij maakt het naar een mannengestalte,
naar den tooi eens menschen kleedt hij het aan.Ga naar voetnoot(2)
14[regelnummer]
Hij kwamGa naar voetnoot(2) zich cederen houwen.
En hij nam steeneik en eik
en liet zich die sterk worden onder de boomen des wouds;
hij plantte den pijnboom dien de regen zou doen groeien.
15[regelnummer]
Dat diende den mensch tot brandhout.
Hij stak vuur aan en bakte brood;
- en ook een god vervaardigde hij en huldigde hem,
hij maakte het tot een beeld en bad dit aan!
16[regelnummer]
De helft ervan verbrandt hij in het vuur
en op de kolen braadt hij vleesch;Ga naar voetnoot(3)
hij eet gebraad en verzadigt zich;Ga naar voetnoot(3)
ook warmt hij zich en zegt: Aha!
ik ben warm! ik heb vuur gezien!
17[regelnummer]
- en het overschot maakt hij tot een god, tot zijn godsbeeld,
dat hij aanbidt en huldigt en aanroept
al zeggend: Red mij!
want mijn god zijt gij!
18[regelnummer]
Zij hebben geen kennis noch verstand;
want bestreken zijn hunne oogen, dat zij niet zien,
en hunne harten, dat zij niet begrijpen.
| |
[pagina 592]
| |
19[regelnummer]
Men neemt het niet ter harte
en men heeft kennis noch verstand, om te zeggen:
de helft ervan verbrandde ik in het vuur,
ik bakte ja brood op de kolen ervan,
ik braadde vleesch en ik at,
- en zou ik het overschot tot een gruwel maken,
zou ik een boomstronk aanbidden?
20[regelnummer]
Wie op asch teert, dien misleidt een bedrogen hart;
hij bewerkt zijn eigen heil niet en vraagt zich niet af:
houd ik geen leugen in mijn hand?
21[regelnummer]
Gedenk dat, Jacob,
en Israël, want mijn knecht zijt gij.
Ik heb u geboetseerd, mijn knecht zijt gij;
Israël, onvergetelijk zijt gij mij!
22[regelnummer]
Ik wisch uwe overtredingen uit als een wolk,
en als een nevel uwe zonden;
keer weder tot mij, want ik heb u verlost.
23[regelnummer]
Juicht, hemelen, want Jahve heeft het verricht!
Schreeuwt het uit, diepten der aarde;
breekt, bergen, los in gejuich,
woud en alle boomen erin;
want Jahve heeft Jacob verlost
en aan Israël verheerlijkt hij zich!
* * *
24[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve, uw Verlosser,
en uw boetseerder van af den moederschoot:
Ik ben Jahve, de maker van alles
die de hemelen spreid alleen
en de aarde uitbreid - wie met mij? -
25[regelnummer]
die vernietig de wonderteekenen der zwetsers
en de waarzeggers met waanzin sla;
die de wijzen ten aftocht dwing
en hunne kennis keer tot dwaasheid;
26[regelnummer]
die het woord mijnerGa naar voetnoot(1) knechten bewaarheid
en den raadslag mijnerGa naar voetnoot(1) boden volbreng;
die van Jerusalem zeg: bewoond zal het worden,
en van Juda's steden: zij worden herbouwd
en de puinen daarvan richt ik op!
27[regelnummer]
die spreek tot het waterdiep: word tot woestenij
en al uwe stroomen leg ik droog!
| |
[pagina 593]
| |
28[regelnummer]
die zeg van Cyrus: mijn herder is hij
en al mijn believen volbrengt hij, -
terwijl ik zeg van Jerusalem: het weze herbouwd
en de tempel worde gegrondvest!
XLV.
1[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve tot zijn gezalfde, tot Cyrus
wiens rechterhand ik gevat heb
om vóór hem volkeren te onderwerpen,
om der koningen lenden te ontgorden,
deuren vóór hem open te zetten,
dat geen poorten gesloten zijn:
2[regelnummer]
Ik zal ik, u voorop gaan;
wallen zal ik effen strijken,
bronzen deuren verbrijzelen
en ijzeren grendels doorbreken.
3[regelnummer]
Ik zal u de schatten geven begraven in 't duister en opgeborgen trezoren,
opdat gij weet dat ik Jahve ben,
die u noem bij uw naam, de God van Israël.
4[regelnummer]
Terwille van mijn knecht Jacob
en van Israël mijn uitverkorene
noemde ik u bij uw naam;
uwen eerenaam gaf ik u zonder dat gij mij kendet.
5[regelnummer]
Ik ben Jahve en er is geen ander,
buiten mij is er geen God.
Ik omgordde u, daar gij mij niet kendet,
6[regelnummer]
opdat men wete van zonop - en ondergang
dat er geen is buiten mij:
Ik ben Jahve en er is geen ander:
7[regelnummer]
ik vorm het licht en schep de duisternis,
ik maak het geluk en schep het kwaad,
ik, Jahve, maak dat alles.
8[regelnummer]
Druipt, hemelen, uit den hooge
en laat de wolken regenen het recht;
de aarde ga openGa naar voetnoot(1) en het heil schiete opGa naar voetnoot(2)
en gerechtigheid spruite meteen.Ga naar voetnoot(3)
Ik, Jahve, ben de Schepper ervan.
9[regelnummer]
Wee die twist met zijn boetseerder,
een scherf onder de aarden scherven!
Zal de klei zeggen aan haar boetseerder: Wat maakt gij?
of uw werk (aan u): gijGa naar voetnoot(4) hebt geen handen?
| |
[pagina 594]
| |
10[regelnummer]
Wee die zegt aan den vader: Waarom teelt gij?
en aan de vrouw: Waarom baart gij? -
11[regelnummer]
Adus spreekt Jahve, de Heilige Israëls,
de ontwerper der toekomstige dingen:
Ondervraagt mij dan over mijne zonen,
en geeft mij bevelen over mijner handen werk!
12[regelnummer]
Ik heb de aarde gemaakt, ik,
en den mensch daarop geschapen;
mijn eigen handen hebben de hemelen gespreid
en aan hun gansche heir gaf ik bevel.
13[regelnummer]
Ik zelf heb hemGa naar voetnoot(1) verwekt, rechtmatig,
en al zijn wegen maak ik effen;
hij zal mijn stad herbouwen en mijn ballingen vrijlaten,
- niet om loon of om geschenk, zegt Jahve der heirscharen.
14[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve:
De geleerden Ga naar voetnoot(2) van Egypte en de kooplieden Ga naar voetnoot(3) van Koesj
en de Sebeërs, mannen van gestalte
zullen tot u overgaan en u toebehooren;
zij zullen achter u aanstappen in slavendienst Ga naar voetnoot(4) geboeid,
zij zullen u huldigen en u smeeken:
‘Alleen hij u is een God en er is geen ander,
geen God is er!’
15[regelnummer]
Voorwaar gij zijt een God geheimenisvol,
God van Israël, Heiland!
16[regelnummer]
Beschaamd en te schande gebracht worden zij alle,
te gader komen zij te schande, de kunstsmeden van beelden!
17[regelnummer]
Israël wordt door Jahve gezaligd met eeuwig heil,
vrij van schaamte en van schande tot in der eeuwen eeuwigheid.
18[regelnummer]
Want aldus spreekt Jahve, de Schepper des hemels,
hij de God die boetseerde de aarde,
- haar Maker, hij, gaf haar vaste schikking;
hij schiep haar niet tot een warhoop,
ter bewoning boetseerde hij haar: -
| |
[pagina 595]
| |
19[regelnummer]
Niet in het geheim sprak ik,
ergens in een land van duisternis;
ik heb niet gezegd aan Jacob's zaad: zoek mij in 't wild!
Ik, Jahve, spreek wat recht is,
verkondig effen raad.
20[regelnummer]
Vergadert u en komt,
treedt samen nader, ontvluchten der volkeren!
Zij hebben geen kennis, die dragen hun beeld van hout
en een god aanroepen die geen heil brengt.
21[regelnummer]
Spreekt op en brengt redenen voor:
Ja, laat ons beraadslagen te gaâr;
Wie heeft dit gemeld van overouds,
van overlang verkondigd?
Ben ik het niet, Jahve?
En een ander God is er niet buiten mij,
benevens mij is er geen God, rechtvaardig en heilbrengend.
22[regelnummer]
Wendt u mijwaarts tot uw heil, alle uithoeken der aarde,
want ik ben God, en geen is er verder.
23[regelnummer]
Bij mij zelf heb ik het gezworen;
uit mijn mond ging wat recht is naar buiten,
een woord dat niet terug keert:
dat mij ter eere elke knie buigen zal
en elke tong zal zweren.
24[regelnummer]
Alleen bij Jahve, zoo zal men jaGa naar voetnoot(1) zeggen,
is rechtvaardigheid en macht.
Tot hem zullen komen, vol schaamte,
al die toornden tegen hem.
25[regelnummer]
In Jahve zal gerechtvaardigd worden en zich roemen
het gansche nageslacht van Israël.
* * * De voorspelling van Israël's heerlijke toekomst, in XLV. 25 brengt den profeet er toe, nog eens met nadruk uiteen te zetten, dat het voorrecht van het Huis Jacob een zuiver uitwerksel is van Jahve's onverdiende begunstiging. Het volk was van den beginne af, en is nog, een last voor zijn God. | |
[pagina 596]
| |
3[regelnummer]
Hoort naar mij, Huis Jacob,
en al wat overblijft van het Huis Israël,
als last aangenomen van af uwe ontvangenis,
gedragen van af den moederschoot.
4[regelnummer]
En ja, tot in uw ouderdom blijf ik dezelfde,
tot in uwe grijsheid tors ik u.
Ik heb het gedaan en ik blijf u dragen,
ik blijf u torsen en u redden.
5[regelnummer]
Met wie zult gij mij gelijk maken en op één rang stellen,
met wie mij vergelijken, dat wij éénder zijn?
6[regelnummer]
Ze schudden goud uit den buidel
en wegen zilver met de waag;
ze bezoldigen een goudsmid die er een god van maakt
dien ze aanbidden en huldigen.
7[regelnummer]
Ze nemen hem op hun schouder en torsen hem,
stellen hem op zijn plek, waar hij blijft staan;
van zijne plaats verroert hij niet.
Al roept men ook tot hem hij antwoordt niet,
hij helpt niemand uit den druk.
8[regelnummer]
Gedenkt dat en hebt berouw;Ga naar voetnoot(2)
neemt het overtreders, ter harte!
9[regelnummer]
Gedenkt de vroegere dingen, van overlang;
dat ik God ben en niemand verder,
God, en geen aan mij gelijk;
die verkondig van in den beginne de uitkomst
en van vooraf wat nog niet geschiedde;
die zeg: mijn raadsbesluit zal staan
en al mijn believen zal ik volbrengen;
11[regelnummer]
die den roofvogelGa naar voetnoot(3) roep uit het Oosten,
uit verre streken den man mijns raadbesluits:
Ik heb het ja uitgesproken en breng het tot stand,
ik heb het ontworpen en ik voer het uit!
12[regelnummer]
Hoort naar mij, hardhartigen,
gij ver van het recht verwijderd!
| |
[pagina 597]
| |
13[regelnummer]
Ik breng mijn recht nabij, verwijderd is het niet
en mijn heil blijft niet uit;
in Sion breng ik heil te weeg
mijn luister aan Israël!
* * * De redding van Israël moet bewerkstelligd worden door den val van de trotsche wereldstad die Israël verdrukte. In zijn bittere schimprede op het overwonnen vijandige rijk, stelt de profeet den ondergang van Babel voor als eene straf voor hare overmoedige dwingelandij en voor haar afgodisch bedrijf. Alhoewel de profeet somtijds spreekt alsof Babel reeds gevallen was, toch blijkt uit andere plaatsen van hetzelfde stuk, dat die spreekwijze bedoeld is als het onvermijdelijke van den geschetsten ondergang te kennen gevend, en dat het standpunt van waaruit de gebeurtenissen beschouwd worden te plaatsen is in den laatsten tijd vóór dezer afloop. XLVII.
1[regelnummer]
1 Treed af en zet u neder in 't stof,
o maagd, dochter van Babel;
zet u neder ter aarde, een troon is er niet,
o dochter der Chaldeërs!
Want u gebeurt niet langer, dat men u noemt
verfijnd en teër!
2[regelnummer]
Vat de molensteenen aan en maal meel;
leg af uw sluier!
Schort uw sleep, ontbloot de beenen,
waad rivieren door!
3[regelnummer]
Uwe naaktheid zal ontbloot worden
en uw schaamte aanschouwd.
Ik zal wraak nemen zonder tegemoetkoming,
4[regelnummer]
zegtGa naar voetnoot(1) onze Verlosser,
Jahve der heirscharen is mijn naam,
de Heilige Israëls.
5[regelnummer]
Zit neder stilzwijgend, ga de duisternis in,
o dochter der Chaldeërs!
want u gebeurt niet langer, dat men u noemt
meesteres van koninkrijken.
6[regelnummer]
Ik was verbolgen op mijn volk, ontheiligde mijn erf
en ik leverde hen in uw hand.
Gij beweest hun geen barmhartigheid;
op den grijzaard liet gij drukken uw juk allerzwaarst.
| |
[pagina 598]
| |
7[regelnummer]
En gij zeidet: voor immer ben ik meesteres!
zoodanig dat gij dit niet ter harte naamt,
niet bedacht waart op de uitkomst ervan.
8[regelnummer]
En nu, hoor dit, gij wellustige,
gezeten vol vertrouwen,
die zeidet in uw hart:
Ik, en verder niets!
ik zal nooit in weduwschap zitten
of berooving kennen van kinderen: -
9[regelnummer]
beide zullen u overkomen, plots op éénen dag,
berooving van kinderen en weduwschap!
In volle maat zullen ze komen over u,
bij alle menigte van uwe tooverstukken,
bij alle macht van uw vele hekserijen.
10[regelnummer]
Gij waart vol vertrouwen in uwe boosheid
en zeidet: Niemand ziet mij!
Uwe wetenschap en uwe kennis die misleidden u.
En gij zeidet in uw hart:
ik, en verder niets!
11[regelnummer]
Maar daar komt over u een ramp
welke gij niet bezweren kunt;
en een ongeluk stort op u nêer
dat gij niet kunt afkeeren,
en schielijk overvalt u een storm
dien gij niet hadt voorzien.
12[regelnummer]
Nu dan, stel u aan met uwe hekserijen
en met uwe menigte van tooverstukken
waarmede gij u vermoeid hebt van af uwe jeugd;
misschien kunt gij iets nuttigs verrichten,
misschien boezemt gij schrik in...
13[regelnummer]
Gij hebt u afgebeuld met het overmatig raadplegen.
Mogen zij toetreden en u heil bezorgen
de indeelers der hemelen, de sterrenkijkers,
die elke maand iets kond doen
van dingen die over u komen zullen!
14[regelnummer]
Zie, ze zijn als kaf geworden,
het vuur heeft ze verteerd;
ze zullen zichzelf niet redden
uit den greep der vlam,
- geen gloeikool tot verwarming,
geen haardvuur om er bij te zitten!
15[regelnummer]
Aldus zijn zij voor u geworden
met wie gij u vermoeidet van af uwe jeugd
ze zijn afgedwaald elk voor zich uit;
geen die u geluk aanbrengt.
| |
[pagina 599]
| |
XLVI.
1[regelnummer]
Bel is ineengezakt, Nebo neêrgestort!
Hunne beelden vallen het vee en de lastdieren ten deel;
die gij ronddroegt zijn opgeladen
als een vracht voor het afgematte (beest.)
2[regelnummer]
Ze zijn nêergestort en ineengezakt te gader;
ze konden den laderGa naar voetnoot(1) niet redden
en zij zelf gaan weg in ballingschap!
* * * Nu volgt de slotrede van het eerste deel. Daarin laat de profeet Jahve hoofdzakelijk betoogen hoe hij, ten aanzien van den weêrbarstigen aard van het volk, dit laatste derwijze wist te besturen, dat hij het toch in zijn dienst hield. Steeds heeft hij in het verleden de toekomstige gebeurtenissen voorspeld, opdat het volk zou geweten hebben dat hij ze veroorzaakte. Maar de thans ophanden zijnde dingen heeft hij eerst nu, niet vroeger, voorzegd, omdat anders het volk zou vergeten hebben aan wie het de voorkennis ervan verschuldigd was. Alleen uit zorg voor zijn eigene eer heeft Jahve de weêrspannigen gespaard. XLVIII.
1[regelnummer]
Hoort dit aan, Huis Jacob,
gij die genoemd wordt naar den naam van Israël
en gesproten zijt uit Juda's wateren;
die zweert bij den naam van Jahve
en den God van Israël roemt
- niet in waarheid noch in gerechtigheid!
2[regelnummer]
Zij noemen zich immers van de heilige stad
en steunen op den God van Israël:
Jahve der Heirscharen is zijn naam!
3[regelnummer]
De vroegere dingen kondigde ik aan van over lang;
uit mijn mond kwamen ze te voorschijn en ik meldde ze;
ik volbracht ze terstond en ze geschiedden.
| |
[pagina 600]
| |
4[regelnummer]
Omdat ik weet dat gij hard zijt
en uw nek is een ijzeren pees
en een bronzen gezicht hebt gij.
5[regelnummer]
Ik kondigde ze aan van overlang,
vooraleer ze geschiedden meldde ik ze u;
opdat gij niet zeggen zoudt: mijn afgod heeft ze volbracht
en mijn gesneden of gegoten beeld beschikte ze.
6[regelnummer]
Gij hebt het gehoord; zie het alles aan;
gij dan, zult gij het niet erkennen?
Nieuwe dingen meldde ik u eerst nu,
verborgene, welke gij niet kendet;
7[regelnummer]
geschapenGa naar voetnoot(1) werden ze nu, niet van overlang,
en vóór den huidigen dag hoordet gij er niet van,
opdat gij niet zeggen zoudt: zie, ik wist ze!
8[regelnummer]
Gij hebt ze gehoord noch geweten,
noch werd van overlang uw oor geopend;
want ik weet dat gij trouweloos zijt
en van den moederschoot af heet gij overtreder.
9[regelnummer]
Terwille van mijn naam houd ik mijn gramschap in,
terwille van mijn lof bedwing ik me jegens u,
dat ik u niet verdelge.
10[regelnummer]
Zie, ik heb u gelouterd - maar niet tot zilver;Ga naar voetnoot(2)
- ik heb u beproefd in den smeltkroes des jammers.
11[regelnummer]
Om mijnentwil, om mijnentwil doe ik het!
Want hoe zou mijn naamGa naar voetnoot(3) gelasterd worden!
En mijne eer geef ik niet aan een ander.Ga naar voetnoot(4)
12[regelnummer]
Hoor naar mij, Jacob,
gij Israël dien ik riep;
ik ben het, ik de eerste
en ook de laatste ben ik!
13[regelnummer]
Ook heeft mijne hand de aarde gegrondvest
en mijne rechte de hemelen gespreid:
ik roep ze op, en daar staan ze meteen.
14[regelnummer]
Verzamelt u alleen en luistert!
Wie onder hen heeft dit aangekondigd?
Jahve's geliefdeGa naar voetnoot(5) zal zijn wil volbrengen
aan Babel en aan het geslachtGa naar voetnoot(6) der Chaldeërs!
| |
[pagina 601]
| |
15[regelnummer]
Ik, ik heb gesproken en hem geroepen,
ik heb hem aangevoerd en maakGa naar voetnoot(1) zijn baan voorspoedig.
16[regelnummer]
Treedt nader tot mij en hoort dit aan:
- nooit heb ik, van den beginne, in het geheim gesproken;
van zoohaast het ontstond, was ik daar.Ga naar voetnoot(2) -
17[regelnummer]
Aldus spreekt Jahve, uw Verlosser, de Heilige Israëls:
Ik ben Jahve, uw God die u leer tot uw voordeel,
die u geleid op den den weg dien gij bewandelen moet.
18[regelnummer]
Hadt gij maar acht gegeven op mijn bevelen,
dan ware uw geluk als een stroom
en uwe gerechtigheid als de golven der zee;
19[regelnummer]
uw zaad ware gelijk het zand,
en gelijk dezes korrelen de spruiten uwer ingewanden;
nimmer ware verdelgd of uitgewischt
uwGa naar voetnoot(3) naam vóór mijn aanschijn!...
20[regelnummer]
Verlaat Babel!
Spoedt u voort van onder de Chaldeërs!
Met juichende stem verkondigt, meldt dit,
maakt het bekend tot het uiteinde der aarde,
zegt: Jahve heeft zijn knecht Jacob verlost!Ga naar voetnoot(4)
22[regelnummer]
Er is geen vrede, zegt Jahve, voor de boozenGa naar voetnoot(5)
(Slot volgt.)
|
|