| |
| |
| |
Stil Leven
door Stephanie Claes-Vetter
(vervolg.)
De innerlijke drang moet gevoed worden door hoogere doeleinden, en het was als een vervolg op haar eigen gedachten toen zij aan het slot las:
In de oude geschriften, van uit de middeleeuwen tot nu toe, in oorlogstijden zoowel als in jaren van overvloed, ten allen tijde hebben er huisbezoeksters bestaan, omdat ten allen tijde er zieke, arme verlaten menschen geleefd hebben xen omdat die eeuwige ellende, de sublieme liefde tot den evenmensch in de wereld geroepen heeft.
Zij die ons het pad hebben gelicht, de verpleegsters uit het verleden, zij die geen geschoolde techniek kenden, maar alleen toewijding en naastenliefde, blijven onze voorbeelden. Wij mogen die kostbare erfenis niet verspillen door beroepsdeformatie of gemis aan bezieling.
De verpleegster-bezoekster is de verstandige medehelpster des geneesheers, maar zij is ook de dienstbode van den arme. Zij blijve vooral een vrouw in den diepen zin van het woord, door goed, zachtzinnig, moederlijk voor de kleinen, toegevend voor de onwetenden; dat zij alles trachte te begrijpen om alles te kunnen vergeven... Nevens hare zedelijke waarde en hare verstandelijke vorming moet er ook nog plaats blijven voor hare goedhartigheid.
Tot het ware feminisme leidt er maar één weg - die welke door naastenliefde en toewijding beglansd is. Dat die weg de hare weze.
O, hoe sprak de Katholieke vrouw, wier geest door het geheele boekje zweefde, uit deze laatste bladzijden, al was het vlugschrift neutraal gehouden, zooals past een voordrachtgeefster voor een werk van den Staat. Welk een hulde aan de nederige nonnetjes, die hoe onzaakkundig dikwijls, hare taak altijd met zooveel hart vervuld hebben. Mathilde voelde zich heelemaal verzoend en bevredigd. Ze zou het vervolg nu maar voor morgen houden, en zoo dadelijk aan de verslagen beginnen, dan was ze vanavond vrij en kon doen wat ze graag wilde. Zou ze Miete haar zin geven en mee uit gaan, misschien deed het haar goed?
Neen, vanavond niet, het was Eerste Vrijdag, vanavond ging ze naar het Lof.
| |
| |
| |
V.
- Zeg Dehaeze, een paar jaar geleden heb ik heusch nog eens gedacht dat je trouwplannen had.
- Zoo?... Ik ook.
- En nu?
- Ik heb ze nog steeds, maar ze komen niet tot verwezenlijking.
- Gebrek aan keuze?
- Aangeboren schuchterheid, vrees ik. Vanaf de dagen mijner jeugd heb ik nooit op het juiste oogenblik het rechte woord tot de rechte vrouw kunnen spreken.
- Houd het dan maar zoo: het is nu te laat om nog te veranderen.
Was er een lichte bitsheid in den toon, een kleine trilling in de stem, of lag het aan den spreekdraad?
- Dus, morgen?
- Vast en zeker. We rekenen op je en zullen de operatie op morgenmiddag drie uur zetten. Ik heb Mathilde Vernier gevraagd om te helpen. Je herinnert je nog wel, Zuster Mathilde?
- Jawel, jawel, dat is een heel goede. Adieu, groeten aan de Ramac.
Hubert Dehaeze haakte den telefoon vast. Daar had je het natuurlijk weer, morgenmiddag wilde hij naar Alice gaan om een definitief onderhoud met haar te hebben. Ze had zoo lief en hartelijk geantwoord op zijn schriftelijk verzoek, dat ze hem gaarne ontvangen zou, dat ze het zelve ook beter vond eens uit te spreken, al bleef ze bij haar eerste besluit. Ze deed er nog vele groeten bij yan Toto en Bébé, die bij haar aan tafel hun huiswerk zaten te maken en teekende zoo eenvoudig ‘Alice’.
Zou alles nu goed worden en zou dat ellendige wachten voorbij wezen? De laatste keeren dat hij voor de kinderen in de Seutinstraat moest zijn, hadden ze zoo vreemd en gedwongen tegenover elkander gestaan. Indien Alice zich schuchter of verlegen had betoond, zou het vanzelf gegaan zijn, en hij zou wel zoo'n soort vaderlijke houding hebben aangenomen, voorloopig. Maar ze was eerst zoo volkomen rustig en op haar gemak geweest, alsof er tusschen hen geen zware woorden gevallen waren, alsof zij werkelijk zijn vraag en haar antwoord als een afgedane zaak beschouwde en als reflexbeweging was daarop bij hem de koele bevelende toon gevolgd, die hij bij vreemden meestal aan- | |
| |
sloeg. Wanneer had die kilte nog eens tusschen hen geheerscht in plaats van de gewone warme genegenheid? Wanneer, hij wilde het zich nu absoluut herinneren... Wacht eens... Enkele weken na haar groote operatie, kort voor den dood van haar man. En evenals toen legde Alice haar beide handen in de zijne en keek hem aan met groote bedroefde oogen, maar in plaats van het doffe zwijgen vielen de woorden nu zoo stil en weemoedig:
- O neen dokter, dààr kan ik niet tegen. Als U boos op ons bent...
- Ik ben nooit boos op je, lieve Alice, ik zou niet boos op je kunnen zijn. We zullen een paar maanden lang nergens over praten, dan is alles juist als vroeger.
Maar het was hun niet mogelijk geweest, geen van beiden. Wanneer ze ernstig spraken over ernstige zaken, dan kwam er een ongewenschte wijding over hen beiden, en na verloop van eenige oogenblikken werd Alice stroef in haar pogingen om de sfeer van alledaagschheid te herscheppen. En als ze schertsten of lachten met de kinderen, dan stonden plotseling zijn aanzoek en haar weigering tusschen hen als een onoverkomelijke hindernis om terug te keeren tot de rustige uren van voorheen.
Nu vermeden ze elkaar. Hij wist dat Alice zichzelve niet meer onder zijn behandeling zou stellen, en waar het Toto en Bébé betrof voelden zij het beiden als een opluchting wanneer het maandelijksch onderzoek afgeloopen was.
Bleef ze inderdaad weigeren? Waarom bemerkte hij nu, bij het herlezen van haar briefje zooveel duidelijker dan eerst de onverzettelijkheid harer beslissing.
Ze had hem niet lief, zooals ze Jacques had liefgehad, maar ze hield toch van hem, ze had de kinderen opgevoed in vertrouwen en genegenheid tot hem. Was zij dan zoo uitsluitend de vrouw van ééne liefde, dat die liefde haar geheele leven vulde en niets of niemand daarin plaats kon vinden? Neen, dat was niet waar. Alice behoorde tot de goede moeders, in de eerste plaats tot de moeders: een uitstekende moeder - een goede echtgenoote, maar de rol van de geliefde paste heelemaal niet bij haar. De hartstochtelijke beminnende vrouw had de scheiding gedurende den oorlog, enkel omdat de man het aangenamer vond voor zijn ouders, of gemakkelijker of voordeeliger, niet zoo lijdelijk verdragen. Maar de echtgenoote, die in de eerste
| |
| |
plaats moeder was, liet zich gemakkelijk overreden, voegde zich naar den wensch van den vader om zich beter te kunnen wijden aan de kinderen. En zooals ze een voortreffelijke, zelfs een teedere en liefhebbende echtgenoote was geweest, zoo had ze natuurlijk ook een onberispelijke weduwe moeten zijn, het lag heelemaal in de lijn van haar karakter. Maar hij, die bij vrouwen te goed kende het nauwe verband tusschen ziel en lichaam, had de kleur op haar wangen en den glans in haar oogen zien terugkeeren, en wat niemand bemerkt had, misschien zij zelve niet eens, dat had de vakman in hem waargenomen: de korte krullen aan de slapen die zoo droef vergrijsd waren toen ze nog geen dertig jaar telde, waren weer in hun natuurlijke kleur bijgegroeid; in haar stem was weer de blijde klank teruggekeerd van hen, wier ziel zuiver en rustig gestemd is.
Drie en een half jaar. Was hij te haastig geweest? Had hij niet lang genoeg gewacht? Kon ze zich wel troosten en schikken in haar nu weer gelukkig leven met de kinderen, maar kon ze niet wennen aan de gedachte een anderen man toe te behooren? Zou hij haar voorstellen te wachten, nog een jaar te wachten desnoods. Zou hij haar voorstellen, dat alles geschieden zou zooals zij het verlangde, ook in hun toekomstig huwelijksleven? Dat zij met Bébé in zijn groot huis de kamers kon betrekken, die zij verkoos; dat hij zijn eigen slaapkamer zou behouden, met alleen maar Toto dicht bij hem op den aanbouw?
Een gevoel van wrevel kwam in hem op bij de ongezonde voorstelling, die hij de eerste weken na haar weigering gekoesterd had en die hem nu plotseling een beleediging toescheen voor de rustige, evenwichtige vrouw, die Alice was. Indien de onthouding zelden zwaar viel aan naturen als de hare, evenmin verlangden zulke vrouwen deze anders dan om godsdienstige of verhevene redenen. Neen, Alice zou hem toebehooren, geheel en volkomen, of hij zou haar oude trouwe vriend moeten blijven: een andere oplossing was er niet.
Maar waarom had ze zoo star en onverzettelijk geweigerd vanaf het eerste oogenblik? Ze treurde toch niet zoo diep meer om haar man, en ze had niets tegen hem. Was er een andere reden, die hij niet inzag, niet achterhalen kon?
| |
| |
Dehaeze loosde een diepen zucht - Ghislaine de Ramac had misschien gelijk. Hij was wel een goed arts beweerde ze neerbuigend en hij was de beste chirurg van Brussel, voegde ze er dan bij, maar groote menschenkenners waren vaklieden zooals hij bijna nooit.
Dat kon hem volstrekt niet schelen, hij zou nooit als psychiater optreden. Hij bleef bij de realiteit der dingen en bracht immers de zenuwstoornissen zoo dikwijls terug tot zuiver lichamelijke oorzaken. En de ingewikkelde naturen, met behoefte aan spanning en emotie, de opgewonden patienten of ingebeelde lijderessen, die bleven nooit lang onder zijn behandeling, of wel, hij droeg ze zelf over aan een van zijn collega's - de Ramac was bijvoorbeeld een uitstekend neuroloog.
Per slot van rekening had hij met zijn vijf en twintig jaar praktijk als vrouwenarts toch maar bitter weinig ondervinding van haar zieleleven. Hij kende alleen het groote, werkelijke tastbare lijden der vrouwen; hij deugde alleen om te helpen of te genezen of te troosten in de ernstige gevallen: geboorte, ziekte of dood. Hij had nooit ergens tijd voor, moest te hard werken en te veel studeeren nog om het nieuwe bij te houden; hoe zou een chirurg-gynaecoloog ooit ergens anders zijn volle aandacht aan kunnen wijden dan aan zijn vak? En de vrouwen interesseerden hem ook niet, niet meer dan de mannen, niet in anderen zin dan als patiënten, aan hem toevertrouwde levens, die hij behouden of genezen moest.
Hij ging voor zijn schrijftafel zitten, draaide het electrisch licht uit, steunde het hoofd in de handen en sloot de oogen.
Hij zag de frissche meisjeskamer wit-blauw-en-rose en een jonge dokter, die zich boog over het bed van een kermend kind...
Al de latere beelden verdrongen zich, vervloeiden, vertroebelden, hij had geen recht ze vast te houden, en ze kwamen ook niet zoo licht en duidelijk, zoo klaar en levendig. Bij Toto's geboorte had hij gemeend, dat ze sterven zou, ook hij, en even had het toen door zijn brein geflitst hoe onaangenaam dat zou wezen, de eerste kraamvrouw die hij verloor. Bij Bébé had hij zelf gewaakt een heelen nacht, bij de kleine peuter van drie dagen, en dat alleen had de jonge moeder rust gegeven, zoodat zij in staat bleef haar kindje te voeden. Het doodsbed van Alice's vader, het einde van haar man - de beelden kwamen, de beelden gingen.
| |
| |
Nooit had ze hem zoo blij toegelachen als op dien ernstigen avond voor haar laatste operatie, toen hij was binnengekomen in de kliniek, waar niemand vermoedde hoe hij opzag tegen de verantwoording van den volgenden dag.
Waarom had hij haar niet mogen liefhebben toen ze een jong meisje was, nog bijna een kind. Als ze Jacques Dumoulin nooit ontmoet had, of als hij de eerste was geweest, zou ze dan van hem niet gehouden hebben? Zou ze dan ook zoo beslist neen geantwoord hebben als hij haar tot vrouw had begeerd? Hij had haar toch zoo langen tijd gekend toen ze beiden vrij waren, zij wel heel jong nog en hij in de kracht van zijn leven.
Nu was hij een man van vijftig jaar en zij een weduwe met twee kinderen. Hij glimlachte bitter. En wat er moois en goeds was in hun jarenlange vriendschap, dat had hij met zijn dwaas aanzoek verstoord...
Er was niets aan te doen. Misschien was 't een voorbeschikking dat doktores de Ramac hem absoluut noodig had, juist morgen. Merkwaardig dat Ghislaine de Ramac nooit een anderen chirurg bij haar patienten wilde dan hem. De Ramac zelf nam dikwijls Benoit of een van de collega's. Zeide ze ook niet, dat Zuster Mathilde zou bijstaan bij de heelkundige behandeling? Die had hij juist een beetje uit het oog verloren. Verleden jaar had ze nog eens bij Bébé gewaakt, toen 't kleine ding diphteritis had. Niet meer aan denken, Bébé was er doorgekomen, maar dat bleef altijd een heelen tijd nawerken.
Dus, weer niets aan te doen: straks maar een briefje terugschrijven aan Mevrouw Dumoulin-Verhaeren, dat het hem erg speet, maar dat hij door ambtsbezigheden verhinderd was ten harent te komen, zooals hij zich eerst met zooveel genoegen had voorgesteld te zullen doen, en vragen of het haar schikte hem een anderen dag te ontvangen.
De lichte rose en blauwe kamer was daar nog altijd, nu zoo onwezelijk klein als een achttiendeeuwsche gravure: het lieve meisje kreunde niet meer, maar vouwde de handen alsof ze bad...
Plotseling hief hij het hoofd op, streek zich over de oogen en staarde verschrikt voor zich uit.
De kamerdeur was aarzelend opengegaan en de jonge gedaante stond scherp afgeteekend tegen het felle ganglicht.
| |
| |
- Is U hier dokter? Ik heb al drie maal geklopt. Het nieuwe tweede meisje zeide, dat U in de spreekkamer waart en of ik den weg soms kende?
Het scheen zoo onverwacht en onwerkelijk in het al vorderende avonduur.
- Alice, stamelde hij verward en rees op, zich aan het blad van zijn lessenaar vastklemmend, Alice... jij! Jij, hier!
- Ik ben misschien wel onbescheiden, klonk de volle, buigzame stem, maar we krijgen morgen onverwachts bezoek.
Toen ze de deur gesloten had, trad zij op de schrijftafel toe. Hij boog zich gretig voorover en staarde haar nog steeds aan.
- Alice, herhaalde hij, Alice... ben jij het waarlijk?
Zij hief het hoofd naar hem op en zag hem recht in het gelaat.
- Ik wou U maar vragen om morgen niet te komen, sprak ze zacht en dringend. We zouden elkaar maar verdriet doen en het helpt toch niets. Ik krijg ook inderdaad onverwachts bezoek, maar als ik U dat geschreven had, zou het geleken hebben of... of...
Zonder een woord liet hij zich in zijn stoel terugvallen, steunde het hoofd weer in de handen en sloot de oogen.
- 't Is goed Alice, en het is heel lief, dat je dit zelve komt zeggen. Ik zal je niet meer lastig vallen.
| |
VI.
- Natuurlijk Toto... Als je je niet oefent...
- Je moet ‘Jacques’ zeggen.
- Het is te lastig, ik zal wel Jacques zeggen als ik er aan denk. Maar als je geen piano studeert dan ken je je les niet, en dan weet je wel, dat we niet den heelen Zondag uitgaan, wat juist zoo leuk is. Ik heb de noten al voor je geschreven...
- Ja, zeker net als den vorigen keer. Mevrouw Dellier zag het dadelijk en zei dat het lang niet zoo mooi gedaan was als gewoonlijk.
- Ik ben ook een jaar jonger dan jij, hoe zou ik het dan al net zoo goed kunnen? Maar je piano moet je zelf studeeren, en je bent juist aan zoo'n leuk stukje, dat kende ik voor een poosje dadelijk.
Bébé zat op de tuintrap met de Gewijde Geschiedenis voor zich en leerde vlijtig, hoe Joseph door zijne broeder verkocht werd. Het was goed te zien, dat het
| |
| |
maar jongens waren, een meisje zou zooiets nooit gedaan hebben, maar zelfs van een jongen was het moeilijk aan te nemen. In de Gewijde Geschiedenis deden de menschen toch wel veel dingen, die je in Brussel niet doen zou. Waarom at Eva van dien appel? Bébé zou er nog niet naar gekeken hebben als Mamaatje het haar verbood, en wat een akelige man was die Caïn! En nu weer zoo maar een jonger broertje in een put stoppen. Op school waren er anders ook meisjes, die vertelden dat ze als klein kind in den kelder gestopt werden. Er waren dus ook rare Mama's... Zooiets was bij hun thuis nooit gebeurd.
Toto tjingelde wat met zijn rechterhand en probeerde er links op eigen houtje de begeleiding bij.
- Toto, waarschuwde Bébé weer, je zult morgen niets van je les kennen.
Toto was een jaar eerder begonnen dan Bébé, maar ze had hem al lang ingehaald, klein vlijtig meisje als ze was, dat met haar teere gezondheid 's winters dikwijls van school thuis moest blijven en dan door haar moeder, die niet van leegzitten hield, toch aan de piano werd gehouden. En ze deed het ook wel graag.
- Hier is Tante Miete, wie roept er hoera? lachte een vroolijke stem. En natuurlijk vindt ze weer twee ondeugende bengels, die niets uitvoeren, en waarvoor Tante Miete bijgevolg ook geen chocolade heeft meegebracht.
Tegelijkertijd legde Miete een groot pak Côte d'Or en nog een zakje pralines op de verandahtafel, en liet zich door Bébé hartelijk omhelzen, terwijl Toto trachtte op haar rug te springen, maar intijds daarin verhinderd werd door een zijpas van Miete.
- Pas toch op, ventje, ik heb mijn nieuwe pak aan.
- Hé, hé, zuchtte Bébé voldaan en begon het mooie koordje los te peuteren, nu zult U wel opletten of Toto piano studeert. Mama had gezegd, dat ik er voor zorgen moest.
- Een verkeerd systeem van Mama, ondanks haar overigens onbetwistbare volmaaktheid, verklaarde Tante Miete streng. Jongens moeten voor hun eigen zaken zorgen, de meisjes hebben later al genoeg last met hen.
- Ik kan er ook best voor zorgen, protesteerde Toto, ik ben de oudste!
- Maar Bébé is de wijste, besliste Tante Miete. Ieder dus wat van de stokvischvellen, in casu de com- | |
| |
plimenten. Kom hier Bébé, zal ik je les overhooren? Toto...
- Jacques, als 't U belieft!
- Jacques-als-het-U-belieft, rammel jij je pianodeuntje af, maar als je ééne fout durft maken, dan zeg ik tot je twintigste jaar Toto. Vooruit: het concert begint! Bébé, zing jij er de historie van Madame Potiphar bij.
De Gewijde Geschiedenis liep goed van stapel en Toto broddelde door zijn Oefening heen, maar Tante Miete, die gauwer voldaan was dan Mama, beweerde dat het prachtig ging, van allebei.
Toen Alice een kwartiertje daarna beneden kwam, zaten ze met hun drieën in de verandah en Miete vertelde het verhaal van de Gelaarsde Kat, waarvoor ze eigenlijk al veel te groot waren, maar dat ze heerlijk vonden om naar te luisteren.
- En toen kwam er een olifant met een groote snuit, en die blies het heele vertelseltje uit! besloot Miete. Den volgenden keer is het iets ernstigers: van Zuster Beatrijs, toepasselijk voor de Jeugd, of van de Maagd van Orleans, niet volgens Anatole France.
- Heerlijk! Maar die kennen we ook al...
- Van Mama, weet U, maar U moet ze op Uw manier vertellen.
- Minder conform aan de waarheid, en meer amusant zeker, voltooide Tante Miete, en nu...
- Nu gaan de kinderen nog wat in den tuin spelen, terwijl de groote menschen hier blijven zitten, beval Alice. Dag Miete! Wat heb je een beeldig pak aan.
- Niet waar, en zoo zedig! Vind je niet, dat ik er op en top een waardige vrouw uit zie?
- Je ziet er gelukkig vooral goed uit, Mietekelief, zoo zonnig en opgewekt, net of je iets heel plezierigs overkomen is.
- Bekijk me dan maar goed, want misschien overkomt me ooit iets nog veel plezierigers, en dan zie je me in langen tijd niet terug.
- Miete, vroeg Alice argwanend, wat bedoel je?
- Van den winter ga ik voor een tijd op reis.
- Waarheen, Tante Miete? vroeg Bébé, die dichterbij was gekomen.
- Naar het land waar de citroenen bloeien, Bébé.
- Waar is dat Tante Miete? U blijft toch niet al te lang weg? vroeg Bébé verschrikt. Neen hé, dat vinden we niets leuk.
| |
| |
- Het land waar de citroenen bloeien, dat is het land van de zon en de liefde, van de lente en de eeuwige schoonheid.
- En met wie gaat U daarheen, Tante Miete?
- Met ons allemaal Bébé, onderbrak Alice snel.
Tante Miete zou het nergens lang uithouden zonder ons. Kom, neem je poppekindertjes wat verder mee den tuin in, dan hebben ze meer frissche lucht.
- Inderdaad, ik zou het moeilijk kunnen harden zonder jullie vriendschap Alice, en dus zal ik maar liever hier blijven, besloot Miete.
Maar in haar oogen was een glans van blijdschap en uit heel haar wezen straalde de vreugde van een nieuw geluk.
Ze zaten stil en tevreden bij elkaar als menigmaal en babbelden over alledaagsche dingen, ongedwongen en in volkomen harmonie. Want al wisten ze beiden dat ze een geheim droegen, en zoo ze er uit kieschheid zelfs met elkander niet over spraken, ze waren volkomen oprecht tegenover elkaar, en trachtten niet het te verbloemen of te bedekken.
Miete vond dat het te moeilijk werd een zwaren strijd te strijden. Ze liet Gods water over Gods akker vloeien en zou later wel zien hoe er zich uit te redden of een compromis met haar geweten aangaan. Voor het oogenblik leefde zij in de koesterende atmosfeer van hulde en vereering, waarmede een ontluikende liefde het beminde wezen omringt.
Alice wist het, maar sprak er niet over. Ze wachtte tot Miete zou beginnen, Miete die toch nooit iets gedaan had of iets doen zou dat niet goed was. Maar soms bekroop haar een vage vrees, als zij de lichte blijheid zag, die van Miete uitging.
En zoo Miete ooit getwijfeld had of er voor Alice weer moeilijke tijden aangebroken waren, dan zag zij nu duidelijk de bevestiging harer vermoedens in de groote reebruine oogen, die weer hun vreemde vochtige glanzing hadden.
- Alice, sprak Miete plotseling, ik zal maar dadelijk zeggen, waarom ik Gaston niet neem, dat is te zeggen, waarom ik het vrees en vermijd dat hij me vragen zal. Dan moet ik weigeren, hé, en dan is al het heerlijke voorbij...
- Mieteke...
- Maar jij, je hebt geen enkele reden. Waarom...?
| |
| |
- O Miete, dat is heel iets anders. Laten we daar niet over praten.
- Neen, ik vind het vandaag net een dag voor verklaringen en ophelderingen. Waarom neem je Dehaeze niet aan?
- Ik...Dehaeze aannemen! Hoe kom jij daaraan?
- O doorzichtig genoeg. Ik ken jullie allebei. Wil ik je eens precies zeggen (Miete sloeg een slag) wanneer hij je gevraagd heeft? Van 't voorjaar, een paar dagen vóór het diner bij de Ramac. De eerste maanden is alles goed gegaan, ik merkte niets aan je, en ik dacht: ze zal wel ja zeggen, na een poosje, als ze wat heeft nagedacht.
- Ik heb er niet over nagedacht.
- Wat...! Je hebt er niet eens over nagedacht?
- Ik wist heel goed, dat ik neen zou blijven zeggen, ook na de drie maanden, die hij me verzocht had als bedenktijd aan te nemen.
- Wel, nu nog mooier. Je hebt er dus ternauwernood met jezelve over geredeneerd, laat staan met een ander. Je moest je schamen: een eerlijk voorstel van een eerlijk man, dat gooi je zoo maar niet klakkeloos overboord, jij, die zoo nauwgezet bent!
- Miete, ik wil niet hertrouwen.
- Als je maar eens niet kon hertrouwen, zooals ik, dan zou je pas voelen hoe lichtzinnig je er op los praat, vermaande Miete. Daar kun je nu Toto en Bébé den besten vader verschaffen, die op twee beenen rondloopt - altijd iemand bij de hand om den zoon aan zijn ooren te trekken, want die zal het later noodig hebben, hoor, wacht maar eens tot hij student wordt, en om Bébé met hoestpoeders en thermometers te bewerken, - en die kans sla je in den wind. Alice, zelfs voor iederen wijze komt eenmaal het uur der dwaasheid: dat was het dwaaste besluit van je leven, kom er gauw op terug.
- Miete, luister eens: er is een reden, waarom ik nooit Dehaeze's vrouw wil worden.
- Speciaal Dehaeze's vrouw? Het besluit om niet te hertrouwen is dus niet onherroepelijk.
- Ja, antwoordde Alice heesch, nu je het toch zegt: speciaal Dehaeze's vrouw. Ik spreek er nu liever niet over, het zou me te pijnlijk wezen: misschien later. Maar er is heusch een ernstige geldige reden, waarom ik, buiten het belang van de kinderen om, laat ons des- | |
| |
noods nog zeggen, zonder mijn eigen wenschen of verlangens te raadplegen...
- Zonder je eigen hart te peilen?
- Miete, val me nu niet telkens in de rede.
- Ik vind 't best, vervolg maar, ik luister; je waart heel onzijdig aan: Zonder mijn eigen verlangens of wenschen te raadplegen...
- Zonder mijn eigen wenschen te raadplegen, mezelve die ontzettende moeilijkheid van wikken en wegen kan besparen.
Alice zag haar vriendin diep in de oogen. Miete zuchtte: het wikken en wegen, dat was bij haar juist de schaduw van de laatste zonnige dagen.
- Waarom ben je dan nu aan het twijfelen, Alice? Nu, sinds een paar weken?
- Ik twijfel niet, maar ik begin nu te begrijpen, wat ik eerst niet zoozeer besefte, dat ik er dokter Dehaeze verschrikkelijk veel verdriet mee heb gedaan.
- Dat is het begin van het tot inkeer komen.
- Neen, dat is het niet. Maar ik erken dat het mij dikwijls droevig stemt.
- En twijfel je nooit of je het bij het rechte eind hebt?
- Nooit.
- Proficiat, wat een gelukkige ziel, die zoo precies weet wat te doen en te laten. Waar tob je dan soms over als je zoo in 't Zuidwesten over ons heen staart?
- Och, over een boel dingen. Dokter Dehaeze is onze huisarts, niet waar, dat wordt nu vervelend. Ik zou het naar vinden om te veranderen. En dan, het zou verkeerd beoordeeld kunnen worden, daaraan mag ik hem niet blootstellen. Van den anderen kant zie ik tegen het najaar en den winter op, dan hebben we hem altijd veel noodig, dat weet je. Het was al zoo vervelend dezen zomer, in dien zoogezegden bedenktijd. Nu is het heelemaal een onmogelijke toestand. En als ik nu zelve eens iets mankeer, na die laatste operatie ben ik toch altijd min of meer in behandeling gebleven...
- Wel, Miete kneep haar oogen dicht en tuurde spottend door haar ooghaartjes, als je nu zelve eens iets mankeert, dan laat je je maar stil onverzorgd en onbedokterd doodgaan, en als je dan op je sterfbed ligt zul je de aangename voldoening hebben te constatateren, dat je je zelf min of meer naar de andere wereld helpt, wat van weinig belang is, daar die wereld geacht wordt beter te zijn dan deze en daar rechtvaar- | |
| |
digen zooals jij geacht worden rechtstreeks de Jacobsladder te bestijgen, maar wat veel erger is, dat je de kinderen onbeschermd achter laat, want van dat stuk toezienden voogd uit Jacques familie moet je niet veel heil verwachten. En dat terwijl het in je vermogen had gelegen hun een tweeden vader te verschaffen, die...
- Miete, waarschuwde Alice ernstig.
- Nu goed: ik zeg niets, maar God hoort me brommen. Een tweeden vader te verschaffen, laat mij nu ook eens voor een enkelen keer uitspreken, die zeer gevoegelijk in de schaduw van den eersten had kunnen staan, indien hij niet een hoofd grooter en tweemaal zoo breed, was, maar moreel gesproken doet dat er niet toe. Ik heb er het mijne over gezegd: af, amen en uit. Over twintig jaar, indien we 't beleven, hoop ik te vernemen, welke belofte zoo bindend was...
- Geen enkele belofte. Jacques heeft me nooit iets laten beloven.
- Welke ongerijmde dwaasheid je dan als verontschuldiging dient voor een zoo ongerijmd besluit. Bravo! daar is Virginie met de borden voor het souper. Is Mathilde er nog niet? Je had me toch gezegd, dat je ons beiden verwachtte?
Op hetzelfde oogenblik werd er gebeld. Toto, die juist binnenkwam stormde de gang in en eenige oogenblikken later zaten ze met hun vijven aan tafel, terwijl Virginie de hors d'oeuvres rondgaf.
- Zeg Miete, sprak Alice plotseling, ik was boven in oude souvenirs aan het rommelen, toen je kwaamt, daarom liet ik je een oogenblik met de kinderen alleen. Vandaag is het net vier jaar geleden, dat ik met Zuster Mathilde kennis heb gemaakt.
- Hoe toevallig, vandaag is er nog een oud patientje uit de kliniek bij me gekomen, dat tegelijkertijd met U in behandeling was, antwoordde Mathilde. Ik heb er ook aan gedacht.
- Lang leve Zuster Mathilde, stelde Miete voor met haar glas in de hand. Op het welzijn van Zuster Mathilde en met de bede, dat alle patiënten die zij verpleegt even verstandig als gezond mogen worden. Alice, morgen ga ik ook in mijn oude souvenirs rommelen en zal je er een paar van sturen, waar je blij zult opkijken. Dus nog eens: lang leve Zuster Mathilde!
(Wordt voortgezet.)
|
|