Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 519]
| |
ExcubiaeGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 520]
| |
Komt nu de roekelooze stond,
dat ik me zal vermeten
te zoenen, Heer, Uw heilgen Mond?
Zal ik me zoo vergeten?...
Uw lippen staan van heeten dorst
oneindig klagend open,
bekrozen met een bruine korst,
waaronder koortsen loopen.
o God, Uw tanden en Uw tong,
geheel Uw Mond is koortse,
is wat Uw heilig Harte zwong:
een brandende Liefdetoortse!
Er is hier kleur van bloed en vuur,
er is hier angst en hijgen,
om op den duur, den langen duur
den moeden Monden te nijgen,
zoo, dat de laatste liefdezucht,
het Sitio weg kan glippen;
een liefdevogel uit de vlucht,
der opene liefdelippen.
Ik heb hem lief, ik heb hem lief,
waaruit Uw Liefde blaakte,
Maar dit, o Jesu, blijft me grief,
dat Judas' mond hem raakte.
Ik kom, ik deins, ik gruwel, en,
en 'k zoen U, 'k zoen U; maar ik ben. -
O Mond, ik min, ik nader,
ik zweer het! - geen verrader.
Dit is mijn vierde Wake; en mijn verlangen
is om haar zacht hangen
gelijk een maagdelijk linnen
van zuiverlijk beminnen,
dààr, om Uw Wangen.
O Jesu lief, mijn liefde, grof geweven,
moge versoepelen even,
nu ik haar openspreide
om over Uw Wangen beide
webbig te beven,...
| |
[pagina 521]
| |
gelijk het doek, dat met eerbiedig douwen
de teergevingerde vrouwe
Veronica, de goede,
Op Uw gansch overbloede
Aanschijn liet rouwen.
Heb ik die Wangen lief? Er is geen blozen
omtrent van fulpen rozen,
't Zijn pottebakkers borden,
waarop Uw tranen worden
schielijk bevroren.
't Zijn, Jesu, koude, koude, koude kaken!
Hun koû verwarmt mijn waken:
Gij laat om mijnentwille
de dood u met zoo kille
vingeren raken.
Om mijnentwil: was ik dat nooit vergeten!
Hier heeft de Pijn gezeten:
hier, waar die beenders puilen
hier, waar die schaduwen schuilen,
heeft zij gebeten!
Hier heeft de Pijn met heimelijke snokken
de spieren weggetrokken,
De minste zenuw trilde
alnaar de grillig wilde
smarten haar rokken.
Nu zijn Uw Wangen twee verlaten pleinen,
twee magere woestijnen,
waarop staat overende
de Neus in scherpe ellende
treurig aan 't kwijnen.
o God, ik lees zeer duidelijk op Uw Wangen
Uw hongerig verlangen
om mij - dat maakt U mager,
o, doodvermoeide Jager, -
ganschelijk te vangen.
Maar, Jesu, 't is ook 't doel van dit mijn waken
met krieuwelende kaken;
dat Gij me zoudt verteeren,
verteeren, en geneeren!...
U wil ik smaken!
|
|