| |
| |
| |
Stil Leven
door
Stephanie Claes-Vetter
(Vervolg.)
- We moeten nu Jacques zeggen, Toto beweert dat hij te groot is om ‘Toto’ genoemd te worden, en hij is maar een vingertje grooter dan ik. En daarna rijden we weer door het Bosch en ik mag naast U zitten, en Mama en Toto...
- En Jacques, hij is immers al groot.
- ...Mama en Jacques achterin, en dan gaan we koffiedrinken in Waterloo, en blijft U dan 's avonds ook nog bij ons?
- Welja, viel Alice hen in de rede, dat zal een prettige dag wezen. Zullen we vragen of Tante Miete en Zuster Mathilde ook meegaan, de dokter heeft zoo'n groote auto.
Ze kon niet weg van den drempel, haar voeten waren als vastgeklonken aan den vloer: ze keek naar den grooten donkeren stoeren man en het fijne, teere, blonde kind en het was als schouwde ze duidelijk een geheimzinnigen band, die tusschen hen beiden steeds had bestaan.
- Tante Miete en Zuster Mathilde, allebei mee?!... Welneen, Mamaatje, hoe komt U er bij? Dan hebben we er zelf niets aan! We gaan heerlijk onder ons vieren, niet waar dokter, alleen maar onder ons vieren?
- Alleen maar onder ons vieren, beaamde Dehaeze plechtig.
Alice preste de lippen opeen. Waarom was Toto er nog niet? Zou in den zoon het kind van zijn vader niet
| |
| |
instinctmatig gesproken hebben. Zou Toto's nuchtere persoonlijkheid niet dadelijk de vreemde bekoring verbroken hebben?
Maar Toto was er nooit als je hem noodig had. Toto had dan altijd strafwerk, of moest schoolblijven of vechten tegen een kameraadje.
- Nu ga ik weg, Bébé, maar je moogt me wel brengen tot aan den hoek van de straat, denk ik. En wat zei je daar net? Is Mama onlangs niet goed geweest? Hij keek Alice onderzoekend aan.
- Dan zal Mama dezer dagen wel eens bij me komen. Maar niet met jou, hoor. Als ik iets van keelpijn verneem, komt er het heele jaar niets van de autotocht, begrepen?
| |
III.
Zoo juist had Miete de soep opgediend. Het was lastig alles zelve te moeten doen, maar enfin, een meid houden, dat zat er niet meer aan in deze dure tijden; gelukkig dat de bovenverdiepingen van haar huis goed verhuurd waren en met deze werkvrouw, die geregeld op tijd kwam, al was het dan maar voor een paar uur, kon ze het werk best klaar spelen. Het zou veel gemakkelijker wezen als ze van die kokerij af was; maar het dineeren in een restauratie deugde nu eenmaal niet voor Mathilde. Ze hadden het een paar maand samen geprobeerd, maar Mathilde, zoo nauwgezet en punctueel om te twaalf uur thuis te zijn, keek op geen half uur, op geen uur zelfs als ze in het Restaurant Raoul of Anspach of Universel aten. Dan kwam ze moe, flauw, bleek en af gejaagd aan het tafeltje zitten, dat Miete al bijna op het punt was te verlaten, had daarna geen tijd of vond het de moeite niet waard naar huis te gaan om zich wat op te frisschen en uit te rusten en trok na het eten zoo maar weer dadelijk op haar bezoeken uit, om nog het noodige te kunnen afdoen eer zij naar de Raadpleging voor Zuigelingen ging ‘wegen en meten’.
Neen, dat buitenshuis eten deugde niet voor werkende menschen; nu ging alles weer veel geregelder en ordelijker, alleen zij Miete, zat natuurlijk met de gebakken peren en kreeg leelijke handen van de heete pannen en het afwaschwater, dat was een nadeel. En nu ze geen dienstbode meer hield, was het toch eigenlijk ook erg gebonden: je halven dag werd in beslag genomen door het denken aan wat je zult eten, het inkoopeu
| |
| |
doen, het klaarmaken en opruimen. En dat voor twee vrouwen! Wat een dwaasheid toch! Je kon je leven zooveel practischer inrichten, en vooral zooveel gemakkelijker. Maar lang niet zoo gezellig, daar had Alice gelijk in. Nu ze weer net als vroeger altijd thuis was op vaste uren, nu konden ze elkaar weer treffen ook bij haar en niet enkel in de Seutinstraat.
- Zoo Mathilde, wat heb je nu boven weer getreuzeld? De soep wordt koud en ik zit hier maar te wachten en te suffen en intusschen gaat er in de keuken natuurlijk weer iets te hard. Wacht, ik kom dadelijk en doe meteen de rest op.
Mathilde zette zich aan tafel, bad en at haar bord leeg.
- Neen, 't is allemaal perfect, hijgde Miete voldaan toen ze met het dienblad binnenkwam. Nu moet je vandaag eens goed eten Mathilde, je bent weer zoo stil en verstrooid. Trek je nu al die arme kinderen niet zoo aan, je doet er voor wat je kunt en daarmee basta. Als ik later nog eens rijk word, wat niet waarschijnlijk is, aangezien ik te veel geld aan poeder en parfums verknoei zooals jij in je hart denkt, maar het kan toch zijn dat ik nog eens rijk word, dan sticht ik ‘Le Foyer des Rebuts - Het Tehuis der Uitgestootenen’ en daar breng je dan al je arme stakkertjes heen, die het aan moeders pappot niet zoo fameus hebben.
Mathilde keek naar den warmen blos, door het keukenvuur op Miete's wangen gebracht.
- Miete, terwille van mij heb je eigenlijk veel last in huis.
- En of, dat was ik daarnet ook juist aan het denken. Als je indertijd bij Alice gebleven waart, zou ik het nu veel gemakkelijker hebben, maar lang niet zoo gezellig, hè? En dan riskeerde jij altijd dat je de een of andere ziekte bij hen in huis smokkelde en de kinderen aanstak, en dan riskeerde ik, dat ik zoo mogegelijk nog uithuiziger, en lawaaieriger, en ondegelijker werd, dan ik...
- Maar Miete, je slaat weer door.
- Dan ik reeds ten onrechte den schijn heb, voltooide Miete. Neen, kindlief, alles is juist zooals het zijn moet. Je hebt goed gedaan toen je toch maar liever bij mij kwam. Instinctmatig kiest een vrouw altijd den goeden weg en den verkeerden man.
- Hoe bedoel je?
- Bedien je goed van vleesch en let verder maar
| |
| |
eens op. Als we de keuze hebben, links of rechts, dan gaat de vrouw rechts, van rechtswege, zooals de man links marcheert, van natuurswege. Liefde of plicht? De vrouw kiest plicht, daar heb je mij als levende illustratie, en mijn man als illustratie van het tegendeel. Maar, en hier bewijzen we het zwakke geslacht te wezen, zoodra de man in het spel komt kiezen we den verkeerden, altijd, eeuwig, ervig en fataal... het is ons noodlot. Ik heb het gedaan uit verliefdheid, Ghislaine de Ramac heeft het gedaan ‘faute de mieux’, Alice Dumoulin heeft het gedaan....
- Mevrouw Dumoulin...
- Nu heb ik mijn mond weer voorbij gepraat. Enfin, het is er uit en het blijft er uit! Of ze indertijd den goeden of den verkeerden heeft genomen, dat laat ik in 't midden, maar zooals ik nu den rechten moet weigeren omdat ik voor mijn leven aan den verkeerden vastzit...
- Toe Miete, praat nu niet zoo lichtvaardig over het huwelijk.
- Slecht van klap, maar deftig van gedrag, zeggen de Vlamingen. Ik blijf altijd dezelfde, dat zie je. Hoe ik er over praat doet er niet toe, maar wel hoe ik handel. Maar omdat ik eens uit verliefdheid een man heb genomen die niet echt van me hield, moet ik nu uit plichtgevoel een man die wel echt van me houdt, afschepen, met een kluitje in 't riet sturen, een blauwtje laten loopen, zooals je 't noemen wilt. En ten pleziere van jou en Alice moet ik bovendien mijn huis nog bestieren en in eere houden en gezellig maken, en zelve een goede, degelijke vrouw blijven, zoodat de rechtmatige eigenaar van mijn persoon op een goeden dag kan terugkeeren alsof er niets gebeurd is. Maar dien dag zul je hem zien vliegen, dat beloof ik je, hij heeft zelf de echtscheiding gewild, ik heb ze lang genoeg tegengehouden. Maar dan zullen jullie weer afkomen met plichtgevoel, huwelijksonverbreekbaarheid, en wat dies meer zij! Nu voorloopig denkt hij niet aan me, laten we er ons dus niet naar over maken. Neem liever nog wat appelmoes en een klein flittertje kalfsvleesch.
Miete bediende zich zelve nog eens met smaak om het goede voorbeeld te geven, blij dat ze zoo over zichzelve had kunnen ratelen om het gesprek van Alice af te leiden. Miete at tweemaal zooveel als Mathilde; haar gezonde eetlust en kwikzilverige slankheid vormden een grappige tegenstelling.
Mathilde staarde voor zich uit. Dus ook hier in dit
| |
| |
huis, ook in de vrouw tegenover haar speelde zich wederom de inwendige tragedie af, de strijd tusschen liefde en plicht, tusschen het hart en het geweten.
- Wat zei je daarstraks van Mevrouw Dumoulin?
Ze was met Miete heel eigen geworden in de jaren van hun samenwonen. Zij noemden elkander bij den naam, bespraken hun geldzaken en zorgen, hun kleeding en ontspanning, lazen dikwijls dezelfde boeken, gingen een enkelen keer samen uit, het was de echte prettige kameraadschappelijkheid, hartelijk en onbevangen, zonder een zweem van terughouding in de uiterlijke dingen van het leven maar aan elkanders innigste raakten zij niet. Met Alice Dumoulin was Mathilde nagenoeg op denzelfden voet gebleven, als tijdens haar verblijf in de Seutinstraat.
Miete draaide haar kopje in den nek. Was het niet beter haar mond te houden, nu het over eens anders zaken ging? Maar tenslotte had Alice haar geen woord gezegd, geen enkele vertrouwelijke mededeeling gedaan, en ze was dus wel beschouwd, ook niet tot discretie verplicht. En als ze in Mathilde's eerlijk gelaat keek, dan kon ze er geen doekjes om winden, nu ze eenmaal een woord had losgelaten.
- Nu ja, dat een vrouw altijd den verkeerden kiest, of den verkeerden opoffert, zooals je 't noemen wilt. Ik zal nu precies niet zeggen, dat Jacques Dumoulin, géén goede man was, maar Alice maakt er heusch een beetje te veel beslag over.
- Miete, hij is dood.
- Dat is jammer, ik ontken het niet, maar het is geen reden om aan een middelmatigen afgestorvene een uitstekenden levende op te offeren. Ik verklaar het alleen uit onze instinctieve neiging om de voorkeur te geven aan den verkeerden man.
- Welken uitstekenden levende bedoel je?
Miete zette haar beide ellebogen op tafel, vouwde de handen, legde haar kin er in, kneep de oogen halftoe en begluurde Mathilde door haar ooghartjes.
- Als je een beetje doorzicht had, Mathilde, een beetje ondervinding als vrouw bedoel ik, of een klein weinigje flair, dan zou jij, die er bijna net zooveel komt als ik en bovendien Dehaeze zoo dikwijls ontmoet, dan zou je zelf, zonder dat iemand er een woord over had losgelaten, wel gemerkt hebben dat dokter Dehaeze Alice Dumoulin ten huwelijk heeft gevraagd.
Mathilde schrok.
| |
| |
- Wat zeg je daar: Dokter Dehaeze?
- Maar ja: dokter Dehaeze. Waarom val je zoo uit de lucht? Vindt je het zooiets onmogelijks? Hij is wel wat ouder dan zij, maar een heel schappelijke partij en hij houdt van haar.
- Denk je wezenlijk, dat hij van haar houdt? vorschte Mathilde.
Waarom niet? Alle mannen houden van Alice, en als ik een man was... Neen, dat is nu weer ontzettend ongepast, en het doet trouwens niets ter zake. Als ze zich gewoon had gedragen, net als jij of ik, of iedereen, dan had het nu al sedert jaren huwelijksaanzoeken geregend en dan zou ze wel voor den een of anderen bezweken zijn. Doch ze is zoo'n heel stil leven blijven leiden met Toto en Bébé; soms kreeg ik het gevoel of wij de eenige menschen waren die er aan huis kwamen. Ze zaten met hun drieën, net als de heiligen, in een stralenkrans van ongenaakbaarheid! Maar alles heeft zijn tijd, hè, zelfs de rouw en Alice is te verstandig om niet te voelen, dat die eenzelvigheid haar en daardoor ook de kinderen op den duur schade zou doen. Heb je niet gemerkt dat ze zich het laatste halfjaar niet meer in 't zwart kleedde en een beetje begon uit te gaan. Onlangs was ze ook op het diner bij de Ramac; weet je niet meer, dat ik het je vertelde? Ze zag er beeldig uit en al de heeren zwermden om haar heen. Ze was opgewekt en vriendelijk, al deed ze haar best zich bij de oude dames te houden, wat niet lukte. Maar Dehaeze, die er ook altijd uitgenoodigd wordt, en die naast me zat aan tafel, was zoo mogelijk nog saaier en stijver dan gewoonlijk. Alice en hij hebben den heelen avond zelfs vermeden elkaar aan te zien, en anders knikken ze altijd heel vriendelijk tegen elkaar. Alleen als 't niet anders kon spraken ze hoogst vormelijk over Toto en Bébé, maar van de plagerijen en de grappen en de gekheid, die je thuis hoort als hij komt, en hoe dikwijls hebben jij en ik nu al niet bij Bébé's bedje gezeten, was er geen sprake. Nu heb ik Dehaeze nog nooit aan een diner bijgewoond, zelfs niet bij de Ramac, of hij wordt weggeroepen, of laat zich wegroepen, omdat het hem de keel uithangt, veronderstel ik. Maar dezen keer was hij na een driekwartier terug, de gastvrouw keek onmiddellijk naar Alice en toen dacht ik bij mijzelve:
‘Daar heb je 't!’ Want een vrouw die van een man houdt weet sommige dingen bij intuitie en Ghislaine heeft altijd van Dehaeze gehouden, reden waarom ze
| |
| |
elkaar nu niet meer kunnen uitstaan. Ja, mijn lief braaf verpleegstertje, nu hoor je een anderen meer opwekkenden kant van de edele geneeskunst, je moet denken, ik heb niet als vaklui met die menschen te maken, maar...
- Als vrouw, glimlachte Mathilde weemoedig, en ik nooit als vrouw daar heb je gelijk in. Ik blijf de verpleegster, verpleegster of non, iets onpersoonlijks, altijd hetzelfde in den grond.
- Wel neen, jij bent de collega, en je kunt je ergeren aan hun ongepaste moppen naast de vakkundige beschouwingen, dat voorrecht genieten Alice en ik weer niet.
- En verder? vervolgde Mathilde ongewoon gretig.
- Nu, vervolgde Miete half onwillig, toen ik een paar dagen daarna bij Alice kwam, hoorde ik een heel opgewekt plan van Toto en Bébé over een autotocht, die met dokter Dehaeze gemaakt zou worden, alleen Alice ging er niet op in, al sprak ze het niet tegen. En als ik een paar keer het diner bij de Ramac ter sprake bracht, dan ging ze daar ook niet op in; en als ik iets over Dehaeze zeide, dan ging ze daar zoo mogelijk nog minder op in. En intusschen wordt ze weer stil en peinzerig, net zooals jij den laatsten tijd Mathilde, maar jij bent immuun tegen dwaze gevoelens.
- Ik hoop niet, dat je Alice van dwaze gevoelens verdenkt?
- Het feit, dat een man haar ten huwelijk vraagt is voor Alice natuurlijk al net zoo iets ongerijmds als...
- Als het voor jou zou schijnen, wanneer iemand mij bijvoorbeeld een aanzoek deed.
Miete schaterde het uit:
Neen, dat zou ik heelemaal niet zoo gek vinden, integendeel, erg plezierig zelfs, maar als jij zoo verweg in gedachten bent, dan denk je niet aan huwelijksmogelijkheden, dat zie ik te goed.
- Waaraan zie je dat?
- Aan de kleur van de toiletzeep, die je gebruikt, oordeelde Miete prozaïsch.
- Vertel nu eens verder wat je weet over Mevrouw Dumoulin.
Hoe kwam Mathilde zoo nieuwsgierig, zij die nooit begeerig was naar de geheimen van anderen?
- Er is verder niets te vertellen, besloot Miete kortaf. We hebben met al dat gebabbel ons dessert vergeten, en het is nog wel amandelpudding, waar je zoo dol op bent.
| |
IV.
| |
| |
Mathilde voelde zich moe, te moe om dien middag uit te gaan. Ze had nog een heelen stapel rapporten in te vullen en verslagen op te maken, en daar ze den ganschen morgen aan huisbezoeken besteedde, zou ze voortaan wat meer schrijfwerk in de namiddagen doen, als er geen raadpleging was. Miete had misschien gelijk, de boog kan niet altijd gespannen blijven, ze werkte een beetje te hard. 's Avonds was het beter te lezen of te borduren, of eens uit te gaan, maar ze kwam er zoo noode toe. Misschien was ze te lang uit de beweging geweest. De eerste tijden, toen ze pas vrij was, had ze het zoo heerlijk gevonden, elke week twee, drie romans te lezen, en ze had daarbij nog tijd gevonden om in de bibliotheek de tijdschriften te volgen, lezingen bij te wonen, vooral wanneer het ging over onderwerpen buiten haar vak, zaken van algemeen belang, sociologie, vrouwenrechten, economische en politieke toestanden, kunst, de nieuwere wetenschap, electriciteit en radiographie. Langzamerhand was ze gaan schiften, had alleen bijgehouden wat haar werkelijk in den grond van haar ziel belang inboezemde, niet meer alleen uit zucht naar frisschen wind en lichaamsbeweging van wie te lang binnenskamers vertoefd hebben. En ze had ook ondervonden, dat uit die periode van vertiendubbelde energie en levensdrang haar alleen bijgebleven was wat gesproken had tot haar ziel, of wat betrekking had op haar arbeidsveld en hedendaagsch bestaan.
Was zij als vrouw geschapen voor een kleinen werkkring, beperkte plichten, kon ze haar aandacht moeilijk vestigen op wat buiten haar sfeer lag, of had ze ongemerkt het tekort aangevuld, stond ze op dezelfde hoogte als de vrouwen, waarmede ze omging, was haar dorst naar vrijheid nu gestild, haar voeling met de buitenwereld voltrokken?
In ieder geval was zij sedert lang weer in zichzelve teruggekeerd, vergenoegde zich dagelijks met de XXme Siècle, of De Standaard, of de Libre Belgique, of de Matin, naar Miete's driemaandelijksch afwisselend abonnement meebracht. Miete beweerde dat je niet altijd dezelfde kranten moest lezen, dan werd je net als de mannen, dan kreeg je ook de gedachten van je krant en ‘zeg nu eens Mathilde, of de gedachten van de mannen, over zedelijkheid bijvoorbeeld, of matigheid in spijs en drank, of oirbaarheid van tooneelspelen, zoo
| |
| |
bewonderenswaardig zijn?’ En daarom nam Miete elk trimester een ander dagblad, dweepte om de maand met een anderen schrijver, en ging liefst zooveel mogelijk naar al de verschillende schouwburgen, zoodat ze geen gevaar liep haar persoonlijkheid er bij in te boeten. Miete meekrijgen naar een lezing of voordracht, daar was geen sprake van; ze had al genoeg van den ernst van 't leven ondervonden en de preek 's Zondags in de Mis volstond haar, beweerde ze. Bovendien, bij de sprekers sliep ze in en als 't een vrouw was vond Miete dat zij het zelf veel beter zou kunnen, althans veel amusanter voordragen. Den inhoud van je lezing kon je immers altijd wel door deskundigen in elkaar laten timmeren.
Blijde luchthartige Miete, hoe had een man ooit zoo'n schat van een vrouw kunnen verlaten, een vrouw, die alles bezat om een man gelukkig te maken... ‘Omdat je instinctmatig den verkeerde kiest zooals ik, had Miete beweerd, of den verkeerde opoffert, zooals Alice.
Kom, wat ging haar dat eigenlijk aan, ze had nog zooveel lijsten in te vullen en zooveel rapporten op te maken vandaag. Als ze eens een uurtje op bed ging liggen, misschien zou het werk nadien beter vlotten...
Maar bij de strenge tucht, die ze nog altijd tegenover zichzelve in acht nam, kon Mathilde er niet toe komen de gordijnen te sluiten en wat te rusten, zelfs niet den laatsten roman van Bordeaux te nemen, dien Miete eenige dagen te voren gehaald had. Ze zou het vlugschrift van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn met de voordrachten van Mevrouw Crutzen over de Raadpleging voor zuigelingen en de taak der verpleegster-bezoekster eens doornemen, dan luierde ze niet heelemaal, dan bleef ze toch in haar werk.
Hoe wonderlijk, dat ze in het klooster zoo zelden die aanvallen van ontzettende, lamslaande vermoeienis had waargenomen, die zich bij werkende vrouwen zoo dikwijls voordoen. Och, maar in het klooster was alles ook zoo precies geregeld en afgebakend met rust en recreatie, met werk en maaltijden, met gebed en verpoozing; daar ging het dag in dag uit hetzelfde sleurgangetje, daar vond men handen genoeg. En er waren er die niets anders hoefden te doen dan te regelen en te bevelen, en er waren er die zich om niets anders te bekommeren hadden dan om te volgen en te gehoorzamen...
En vooral, klaagde het zacht in haar, was daar de
| |
| |
innerlijke bevrediging, het veilige warme geluk, in anderen vorm hetzelfde wat beminde vrouwen kracht en levensblijheid geeft ondanks een groot gezin en kleine inkomsten, het stille geluk dat ze diep in hun hart verbergen, voor de eene de liefde, voor de andere de roeping.
Wrevelig nam zij het dunne gele boekje terhand en sloeg dadelijk de bladzijde op, die haar het meest interesseerde:
| |
Huisbezoeken.
Het geneeskundig toezicht der raadpleging wordt voortgezet ten huize door de bezoeken, die de verpleegster aan al de beschermelingen dient te brengen. De dienst is onafscheidbaar van een goed ingerichte raadpleging. En hier komen we op het arbeidsveld der verpleegster-bezoekster.
Waarom moeten wij onze beschermelingen ten huize bezoeken?
Ten einde met kennis van zaken te kunnen spreken over de heerschende toestanden.
Ten einde te weten ‘waar’ en in welke omstandigheden onze kinderkens leven.
Ten einde het ‘waarom’, de diep verdoken rede op te sporen van ziekte, ellende, physische of moreele minderwaardigheid van het midden.
Ten einde de opleiding, die wij onze moeders dienen te geven op het gebied van kinderverzorging, te voltooien, is de verpleegster aangesteld om de kinderen ten huize te gaan bezoeken.
Mathilde las onbewogen voort: het was allemaal zeer waar en zeer juist en voor haar niet veel nieuws. Maar vanmiddag wilde ze toch de brochure uit lezen. Ze was er gisteravond aan begonnen en had het moeien opgeven onder de plagerijen van Miete, die haar modebladen, schouwburgprogramma's, prijscouranten van den Bon Marché en de Innovation over de tafel toeslingerde, en tenslotte de bontmantels uit den omzendbrief van de Grands Magasins de la Bourse had uitgeknipt en over haar boekje gestrooid met de vraag of de moeders die naar de kostelooze raadpleging kwamen ook zulke mooie houdingen aannamen.
Niet alleen zieke of verwaarloosde kinderen zal ze ontmoeten. Gezonde kinderen, ja gezond, niettegenstaande het ellendige midden, waarin ze vertoeven, maar die door ziekte beloerd worden, zal ze in bescherming nemen.
Nevens de wieg van de kleine zal ze een ziekbed ontwaren, waar vader, teringlijder, aan 't hoesten en spuwen is.
De voorbehoeding eischt zulke schrandere maatregelen; ten einde de afzondering der zieken te bekomen is er zoowel handigheid als overreding noodig.
| |
| |
In een ander gezin ontmoet ze een abnormaal ouder zusje; in een ander nog, een zieke moeder uitgeput door opeenvolgende zwangerschappen; verder zal ze schoolgaande kinderen ontdekken, die de klassen verzuimen en op straat zwerven, terwijl de ouders buitenshuis werken, oude versleten groot-oudjes, ten laste gevallen van een gezin waar de karige inkomsten nog ontoereikend zijn om de jongeren in 't leven te houden.
Een heel wereldje van miserie en verdriet dat het hare geworden is, van den dag waarop zij het mooie ambt van verpleegster-bezoekster gekozen heeft.
Mathilde sloot peinzend de oogen. Veel nieuws stond er niet in dit kleine simple boekje, maar hoeveel waars, hoeveel wat zij zelve ondervonden had en wat haar soms moede en droevig maakte, zonder dat zij er zich onmiddellijk rekenschap van gaf, omdat er op het eene bezoek altijd weer dadelijk een ander volgde.
‘Het mooie ambt van verpleegster-bezoekster’ zoo noemde de schrijfster haar vak. En die dit geschreven had was een jonge voorname vrouw, Mathilde had ze twee of drie maal ontmoet op het bureau van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, een mooie, voorname, elegante vrouw, die helaas haar kindje verloren had en ofschoon rijk en begaafd de zware taak van verpleegster-bezoekster jaren lang had vervuld.
De achterbuurten en oude steegjes, de zolderkamers en kelderkeukens, de nederige voorstadswijken en de kleine armtierige arbeiderswoningen, dat is haar arbeidsveld! Alleen zij die werkelijk nuttig opgetreden is kan daar ongedwongen en goed onthaald rondloopen; de verworven populariteit die haar begeleidt zal ras de deuren voor haar ontsluiten.
Inderdaad, nu is het niet langer de frissche kliniekzaal, waar alles tot in de puntjes in orde is. Nu zijn het niet meer de lichte gangen en heldere trappen, de vroolijke overloopen met het beeld van het Heilig Hart of de Onbevlekte Ontvangenis. Nu zijn het niet meer de rustige kamers met bloemen en portretten, waar welverzorgde vrouwen U vriendelijk toelachen als ge binnenkomt, vrouwen in fijn batist en kanten ondergoed, bij wie de zachte geur van Origan en Quelques Fleurs toch niet heelemaal door de medicijnlucht weggestuwd wordt.
In het ziekenhuis dient de verpleegster te verplegen, te helpen genezen. Ten huize doet zij meer nog en beter dan verplegen en genezen. Zij is de verpersoonlijking van heel de moderne organisatie die zich toelegt op de bescherming der publieke gezondheid.
Het is haar opgelegd de gezondheidsleer te prediken: zij is de
| |
| |
zendelinge die het goede zaad zal rondstrooien en de vereering der gezondheid, van het volle leven, verspreiden zal.
In het Tijdschrift van het Roode Kruis lezen we deze kernachtige woorden door Dr. Sand uitgesproken tijdens een studiedag en die een heele les van sociale verpleegkunde bevatten: ‘Zieken verplegen is goed, de gezondheid beschermen en bewaren is beter. Het mooie gebaar van den Samaritaan blijft edel en indrukwekkend, doch hoeveel diep-menschelijker is het nederige en gestadige werken van den geleerde, van den geneesheer, van de bezoekster, die den reeds geheven arm van de ziekte tegenhouden, en die het kind sterk maken, den man opbrengend, de vrouw kloek en vruchtbaar’
Het is ten huize, dat de verpleegster die opleiding in gezondheidsleer moet aanvangen.
Het goede zaad rondstrooien, altijd hetzelfde zeggen, en herhalen, onder welken vorm ook!
Mathilde zuchtte even: ‘de gezondheidsleer prediken’,... ‘het goede zaad rondstrooien’,... ‘de barmhartige Samaritaan’... Het Evangelie, altijd de beelden uit het Evangelie, en ook de geest van het Evangelie. En nu volgden die bladzijden over de opvoedende taak der verpleegster-bezoekster, niet alleen in gezondheidsleer, in zuigelingen- kinder- en ziekenverpleging, maar ook in huishoudkunde en gezinsvoeding, die zij gisteravond reeds doorloopen had en waarbij Miete, over haar schouder leunend uitriep: ‘Stel je voor dat alle verpleegsters zulke toonbeelden waren, de gewone vrouwen zooals ik en mijns gelijken zouden zich niet meer op straat durven vertoonen!’
De verpleegsterstaak was niet gemakkelijk, maar hoevelen maakten er zich niet gemakkelijk van af. Er zijn verpleegsters en verpleegsters, zooals er geneesheeren en geneesheeren zijn. Voor hoeveien gold niet de Evangelische waarschuwing: Wee de lauwen!...
Maar als men vermoeid is van de dagtaak, die behoorlijk volbracht werd, als men de verplichte bezoeken heeft afgelegd, en den dienst op de raadpleging nauwkeurig verricht, dan is er moed toe noodig om ook nog de nalatige moeders te gaan opsporen en toch vindt men bij haar meestal de verwaarloosde kinderen. Ja, daar is moed toe noodig, en liefde voor het beroep, en ijver, en geduld, en volharding. Dan heeft men soms wel neiging de zaken wat optimistischer op te vatten: dat kleintje zal wel genezen zijn,... die moeder zal geen hulp meer noodig achten,... dat kindje zal wel zijn natuurlijken dood gestorven zijn,... dat voedsel zal wel aan de belanghebbenden gegeven worden... Geen wonder, dat de verpleegsters, ook de menschlievende, ook
| |
| |
de bekwame, het bij het vervullen van hun plicht laten. Hoe dikwijls zou zijzelve dat niet gedaan hebben, als niet in zulke oogenblikken voor haar oprees het beeld van den Goeden Herder met het kleinste, het armste, het honderdste lammetje op Zijn schouder, die haar tevreden zou aanzien, als zij voor dat kindje gezorgd had, er beter voor gezorgd dan voor de andere. En wie dien troost of dien drang niet voelt, wie enkel als drijfveer en als belooning kent de innerlijke bevrediging van den volbrachten plicht, die moet wel vermoeider zijn soms dan zij op dit oogenblik, zooals zij vroeger in den vrede en de liefdessfeer binnen de kloostermuren toch nooit zoo vermoeid was geweest als nu.
Al de bekomen inlichtingen zullen door de verpleegster in hare verslagen aangeteekend worden; die verslagen wezen duidelijk doch kortbondig opgesteld en moeten getuigen dat zij doelmatig werk geleverd heeft. Het is niet voldoende, naam en woonst, datum van bezoek en een ‘ja’ of ‘neen’ te pennen. Alles wat eenigszins in verband is met het welvaren van de bezochte kinderen en ook wat het bijzonder karakter der omgeving doet uitkomen, zal door een gewetensvolle en opmerkzame verpleegster aangeduid worden.
Buiten de individueele verslagen zal de verpleegster ook wekelijks aan den voorzittenden geneesheer een beknopt verslag onderwerpen. Dit is vooral van nutte om een spoor te laten van het getal uren objektief werk, geleverd door de verpleegster.
Geprikkeld legde Mathilde het vlugschrift neer. De lijsten en verslagen waren het vervelendste van haar taak vond ze, en gewoonlijk zulk overbodig werk. Namen de geneesheeren de wenken en aanduidingen ter harte, die de verpleegsters dikwijls trachtten hun zoodoende op zeer bescheiden wijze te geven? Allerminst. Hield de voorzitter rekening met wat de verpleegster noodig, nuttig of overbodig achtte? Lang niet altijd. De paperasserie was heelemaal tijdverlies beweerde Miete, ‘dat doen ze maar om te zien, of jullie je dagen niet verknoeit of in dancings en tearooms doorbrengt’. Inderdaad, bleek het niet uit de laatste alinea, dat de verslagen en rapporten als controlemiddel op den arbeid der verpleegster gebruikt konden worden, zoo ze in oorsprong dan al niet als zoodanig bedoeld waren.
De moderne verpleegster-bezoekster is aan haar zelve overgelaten. Is dat niet een productie van onzen tijd? De sterk aangelegde persoonlijkheden voelen zich onmiddellijk getrokken tot die bij uitstek individualistische levensbaan. Haar initiatief, haar organisatiegeest mogen hier vrijen teugel vieren en zoodoende bij bekomen uitslagen, mag ze met de grootste voldoening op haar werk terugzien.
| |
| |
Dat leek wel speciaal voor haar geschreven en een beetje verzoend las Mathilde verder om onmiddellijk weer de lichte ontstemming te voelen oprijzen.
Doch welk gevaar indien zij mangel gaat aan evenwicht, indien zij hare bevoegdheden overschrijdt... Zij is niet meer onderworpen aan het onmiddellijke toezicht van de geneesheeren, van de bestuurster, zooals het in de ziekenhuizen geschiedt, doch geheel aan haar zelve overgelaten.
Zij moet dus, met een diep verantwoordelijkheidsgevoel bezield, het als een moreele plicht aanzien, zóó te handelen alsof ze op ieder oogenblik gadegeslagen wordt. In eigen beroepswaardigheid zal ze dat zelf-controol putten, en de volheid van haar ambte vervullen tot in de kleinste bijzonderheden toe.
Wij twijfelen geen oogenblik aan haar goeden wil, doch laat het me toe nogmaals te drukken op het stipt uitvoeren van de voorschriften door het Nationaal Werk voor Kinder welzijn kenbaar gemaakt aangaande haar rol en bevoegdheden.
Als men de gunst heeft gehad een beroepskeuze te doen, zooals zij het deden, dan is men verplicht daar eere aan te doen.
Mathilde was juist op het punt zich boos te maken, toen ze bedacht dat de schrijfster der brochure, die zelve zoo lang als bezoekster gearbeid had, thans algemeene inspectrice der verpleegsters was, en bijgevolg tot taak had het werk te controleeren, geheel België door: deze moest dus wel uit eigen ondervinding spreken. En dan, hoe dikwijls had zij het zoo juist gelezene niet zelve gevoeld en gedacht. Dat het bij de algemeene inspectrice geen vrouwelijke betweterij tegen sexegenooten was, dat was haar eens gebleken toen zij op zekeren dag onverwachts op de kostelooze raadpleging verscheen en lachend zeide: ‘Het is zeker wel goed voor de verpleegsters dat er dokters zijn om toezicht te houden, maar mij dunkt dat ook de geneesheeren hun werk zooveel beter en nauwkeuriger verrichten (dit met een zijdelingschen blik op de weegschaal) sedert de verpleegsters de fiches invullen’.
De beide doktoren glimlachten toen toch een beetje zuurzoet, en ze waren de keeren daarop niet meer zoo eensluidend in het voorschrijven van dezelfde geneesmiddelen voor al de zuigelingen, als eenige weken te voren. Och ja, iedereen had controle en toezicht noodig, de liefde tot het vak, de aangeboren ijver, het plichtgevoel, het nauwgezette geweten zijn niet altijd voldoende wanneer men eenige jaren in den tredmolen gaat.
(Wordt voortgezet.)
|
|