Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 434]
| |
Jozef Alberdingk Thijm en de Romantiek
| |
[pagina 435]
| |
kort: de kinderen van de Moederkerk toonden niet genoeg inzicht in de verhoudingen, bleken de expansie van het apostolaat te hebben ingeboet door een staat van beleg, die de Hervorming hun had opgedrongen, en moesten aan de romantiek eerst hun eigen emancipatie danken, eer ze buiten de muren weer de volle ruimheid oefenen gingen van een liefde, die zich over elke waarheid verheugt. Er zijn bepaalde redenen, waarom de meeste Katholieken nauweliks enige verwantschap voelden met de beweging van hun tijd. Vooreerst waren ze niet betrokken bij 't geding tussen romantiek en klassiek, inzover deze ‘klassiek’ een rationalisties classicisme betekende, waartegen reactie volstrekt nodig was. Alleen wie vergiftigd is, gebruikt een tegengif met hartstocht en zonder dodelik gevaar. Maar bovendien dateert de Nederlandse romantiek, grotendeels na 1830,Ga naar voetnoot(1) toen Lamartine en Hugo zich van de Kerk afkeerden en de naam romantiek een opstandige klank ging krijgen in ons land, dat vooral de Franse literatuur volgde. ‘Notre Dame de Paris’, begonnen met verering voor ‘les âges de foi’ en geëindigd in zulke krasse taferelen, waardoor een veroordeling van Rome werd uitgelokt, tekende 't verloop van de beweging voor angstvallige Roomsen niet bemoedigend af. Zonder het minste onderscheid te maken, had een Katholiek, zelfs aan 't einde van een bloemlezing Mariagedichten, waartoe verschillende Protestanten stof geleverd hadden, de nieuwe richting veroordeeld als de ‘heillooze, verderfelijke Romantische school’.Ga naar voetnoot(2) In Vlaanderen kon de leidende Prof. David enkel zijn hoofd over de bedorven smaak van de romantiek schudden, in Holland bleef Broere, verreweg de oorspronkelikste kop onder de geloofsgenoten, levenslang vol zorgen. Als jong priester schreef hij aan de bisschap van Luik, die hem vermoedelik in deze begrippen had grootgebracht: ‘De prosaisten zijn allegaar vergiftigd met Romantisme, dat is met die beschouwingen van 't menschelijk hart, waarbij de deugd in de lucht hangt! vergoding van den mensen, retour op zich zelven! sentimenten! schreeuwende contrasten en kleuren dat men | |
[pagina 436]
| |
blind wordt. Het zijn gepolijste wilden, ik kan ze niet meer lezen en heb voor mijnh. de Lamartine ook al geen duit meer over. Zijn reis naar het Oosten is een aaneenschakeling van kermisprenten of zoogenaamde tableaux. Hoe waar is het toch dat groote verstanden en brave menschen eenvoudig zijn!’Ga naar voetnoot(1) Dezelfde dooddoener van ‘simplex sigillum veri’ zou zestig jaar later op de seminaries opnieuw dienst doen, om de ‘modernen’ te banvloeken, en zal telkens weer opgang maken, zo dikwels de school zich een vernieuwing, die vreemd aandoet en dus moeite kost, plechtig van 't lijf wil houden.
Broere wantrouwde ‘dat onbewust enthousiasme der Romantieken, hunne zoogenaamde oorspronkelijkheid, hunne verwerping der regelen of van de orde der eindige natuur, hun valsch Katholicisme, waardoor zij het tegenstrijdigste aanbidden’; hij klaagde dat de romantiek meermalen ‘onder middeleeuwsche vormen zoo door en door heidensche voorstellingen of idealen leverde als geen voorstander der klassiek ooit gedaan heeft’; en bedenkelik waarschuwde hij, alsof het achtergebleven tijgers op Java gold: ‘Er zijn nog heden Romantieken’.Ga naar voetnoot(2)
Eén ding kon niemand aan deze priester verwijten, n.l. dat hij te naief zijn tijdgenoten in de armen viel. Zijn kritiek op allerlei personen, die katholizerende strekking of neiging toonden, verdiende tenminste het eeuwige verwijt over het proselytisme van de geesteliken te ontladen. Ook tegenover Allard Pierson, die vreesde dat de romantiek naar het Katholicisme zou voeren, bleef Broere eenkennig het ‘valsche’ Katholicisme van de ‘valsche’ romantiek brandmerken. Luther heette bij hem de eerste romanticus, terwijl de romantiek niets anders betekende dan pantheïsme ofwel ‘stank der eigenliefde doorgaande voor Christelijken geest en geur’.Ga naar voetnoot(3) De verbinding van romantiek en pantheïsme was hem voorgoed eigen geworden;Ga naar voetnoot(4) en daarmee werd het doodvonnis uitgesproken door een denker, die het zijn laatste levensjaar nog getuigen zou: | |
[pagina 437]
| |
‘Daar het alles absoluut maakt, alles als één en wederom alles als strijdend beschouwt, is het bijzonder voor declamatie geschikt en voert beurtelings een dorren afgetrokken en eenen Indiaanschen, revolutionairen, dol romantischen stijl’.Ga naar voetnoot(1) Dat Broere meermalen de ‘valsche’ romantiek bestrijdt, wil volstrekt niet zeggen dat er een zuivere romantiek zou bestaan, die hij des te meer waardeert. Wel vertegenwoordigt hij met zijn bespiegelend wezen zelf een stuk romantiek, maar hij gebruikt het woord romantiek in een te enge zin om dat verband te erkennen, ofschoon hij altijd zo diep mogelik de samenhang tussen de verschijnselen onderzoekt en de wortels van de cultuur in de geschiedenis graag doorgrondt. Hij heeft nu eenmaal een epos volgens alle regelen van de leer gedicht in een tijd, toen Van Lennep het ouwerwetse van dat schoolse genre afmaakte; en zo verwonderen we ons nauweliks hem tenslotte nog de romantiek te zien verwerpen in een drama van Kardinaal Wiseman, dat een heilige verheerlikte op Shakespeare's levendige toon.Ga naar voetnoot(2) Het verste teken van toenadering gaf hij met de wens: dat Alberdingk Thijm ooit een periode van de kerkgeschiedenis zou beschrijven, zooals Wiseman 't in ‘Fabiola’ had gedaan.Ga naar voetnoot(3) Was Thijm een vriend van Broere, dan allerminst om de romantiek. De priester noemde de poëzie van de jongere leek te subjectief en relatief van geest en gaf zich daarbij volledig bloot: ‘De romantiek, wanneer men daar slechts de christelijke poëzie onder verstaat, gelijk zij zich in den nog jeugdigen toestand der middeleeuwen ontwikkelde en niet gelijk zij alle tijdperken der wereld omvatten kan en moet, heeft dat gebrek’.Ga naar voetnoot(4) Heel de waan van de renaissance spreekt in zulke onbegrijpelike woorden, die de middeleeuwse schoonheid tekort deden op het ogenblik dat zoveel andersdenkende landgenoten er verrukt hun ogen voor openden. Broere zinspeelde meermalen op het verkeerde van Thijm's kunstbeschouwing, misschien in de verte nog in zijn laatste bladzijden; en zijn vertrouwling Van der Ploeg kon moeilik Thijm prijzen als ‘den | |
[pagina 438]
| |
scherpzinnigen kunstregter, die ons in de Tijd op zoo menig artikel over literatuur vergast’, zonder tevoren met nadruk de veilige klassieken aanbevolen te hebben.Ga naar voetnoot(1) Toen een priester zich eindelik tot de romantiek bekende, was de beweging lang over de beslissende jaren heen.Ga naar voetnoot(2) Zo'n nakomer, nog wel de eerste van een lange rij balladedichters en een langer rij romanschrijvers, die later de Katholieke Illustratie vol ridders zouden plakken, bewees alleen ten overvloede, hoe de Katholieken veel te ver van hun geslacht af stonden om de romantiese stroming tijdig te volgen, laat staan in hun richting te leiden. Menig denker of vorser hebben ze tot uitersten gedreven met het voorbarig verwijt van antipapisme, wanneer hij zich terloops vergiste bij de toelichting van een buitengewoon ingewikkelde Kerk, die hij toch de moeite nam te leren kennen, maar die zij hoegenaamd niet van plan waren van binnen te laten zien. Geërgerd door eeuwenlange verdrukking, waren ze prikkelbaar wantrouwend geworden, zodat ze iedereen, die belangstellend of zelfs bewonderend een vinger naar hun geloofspand zou uitsteken, dadelik van verkeerde bedoelingen verdachten. Zo bleven ze elke vragende hand afwijzen en afstoten, wat niet helemaal zonder grond gebeurde. Immers verschillende Protestanten raakten alleen katholieke stoffen aan, om ze te bemachtigen of te misbruiken; vredelievende geesten vormden voorlopig een uitzondering en waren 't blijkbaar met elkaar en met zich zelf niet eens. Het misverstand viel tot een scheiding van wegen, tot een tegenstelling van twee bewegingen te herleiden. De romantiek ging van een histories, dikwels een half fantasties Katholicisme uit, waarvoor een buitenstaander gerust zijn zwak bekennen durfde, omdat het een heel ander Katholicisme was dan het actuele ‘ultramontanisme’ van de Kerk, die hij levenslang zorgde zich van 't lijf te houden, wanneer hij er al aanrakingspunten mee vond. Ook tegenwoordig zijn er personen van smaak, die hun muren vol Madonna's hangen, hun | |
[pagina 439]
| |
schoorsteen versieren met een oud kazuifel, allerlei Franse kathedralen en Italjaanse bazilieken kunnen dromen, zonder ooit een stap te zetten in de Roomse kerk binnen hun eigen buurt en zonder de dolste en domste praatjes te boven te komen van kinderlijkjes, onder de vloer van ieder nonneklooster voor het grijpen, zoals een hoogleraar eens letterlik verzekerde, vlak nadat hij zijn verering voor Sint Franciscus had gelucht, en genadig verklaard, best Benedictijn te kunnen wezen.
Zulke kronkelingen waren in 't oog van de Katholieken des te onmogeliker, zolang deze Katholieken zelf een omgekeerde weg te maken hadden naar de toekomst. Ze kwamen uit de binnenkamer, waar hun huiskerkjes verborgen lagen, heel voorzichtig de ruimte in en moesten zich stap voor stap een beetje vrijheid van beweging veroveren. Over het verre verleden vorsen of peinzen, gezwegen van dromen of dwepen, daarvoor hadden ze weinig neiging en zeker weinig vorming. Het kwam er allereerst op aan geschiedenis te maken, in plaats van te schrijven, nu hun bestaansrecht nog een levenstrijd kostte. Ze vroegen geen bloemen van legendepoëzie, ze dachten zelden aan het planten van een ongerepte liturgie - en daarom miskenden ze 't kerkprogram, dat de ingewijde leek Thijm betoverend ontwierp, terwijl Broere herhaaldelijk zijn afkeer van beschouwende monniken toonde -, ze hadden vruchten nodig, want uitsluitend het dageliks brood van de zielzorg was onder deze praktiese Hollanders aan de orde. De oorlogstoestand van de contrareformatie kon niet eindigen vóór een volledige bevrijding, die meer gelegenheid op middeleeuwse geest opende. En nu bleken soms dezelfde schrijvers, die zo diepzinnig de mystiek van Sint Bernard konden behandelen, niet eens het licht in de ogen te gunnen aan gelovigen, die dageliks Sint Bernards Memorare baden om verlossing uit de nood. Kreeg het meermalen niet de schijn, of letterkundigen even de Katholieken wilden strelen onder voorwaarde van geestelike voogdij? Daardoor teruggeschrikt en meer dan vroeger van de wijs gebracht, bijna hopeloos van 't openbare geestesleven vervreemd, dreigden de Katholieken een monopolie van hun schatten te maken, moeilik te verdragen dat andersdenkenden beter op de hoogte van biezonderheden uit de kerkgeschiedenis waren en hun eindelik tot grief aan te rekenen wat een weldaad was. Intussen lieten de geloofsgenoten zich de mooiste onderwerpen voor hun neus | |
[pagina 440]
| |
wegkapen, zodat ze aan hun eigen achterlikheid waarvan geen historicus hun in 't begin van hun ontwikkeling een grief zal maken, te verwijten hadden, wanneer zoveel gewijde stof in profane handen onherkenbaar verkleurde.. Ze waren hoogstens bekwaam en bereid de anderen bij te houden, en wie onder Roomsen las wat Protestanten over Rome leverden, leek al een soort geleerde, terwijl de zeldzame kenner en schrijver alleen of vooral waardering vond aan de overkant. Dat aan 't einde van de vorige eeuw nog de moderne roman van een Pater Coloma, zegge een Spaanse Jezuiet, door een Protestant vertaald en aan zijn katholieke landgenoten langs een omweg bekend gemaakt moest worden, was geen op zich zelf staand feit. En wanneer de Katholieken terecht uit auctiekatalogen en bibliografieën telkens weer de gevolgtrekking maakten: ‘catholica non leguntur’, dan zou een Protestant wel eens aanleiding vinden voor de nuchtere vraag, door wie bepaald de Roomse boeken niet gelezen werden. Met verwijten over en weer is natuurlik geen brug te bouwen. Een man van het woord en een man van de daad in één persoon was nodig voor bemiddeling, en die man is Jozef Alberdink Thijm geweest, van wie alle krachten nog lang niet uitgewerkt, alle plannen evenmin afgelopen zijn, bij wie de verschillende elementen van de veelzijdige romantiek levend verenigd werden en door wie de hele beweging een blijvende bestemming heeft genomen.
Een dubbel verschijnsel kentekent Thijm's eerste optreden als een verlossing voor zijn geloofsgenoten, die immers binnen de vaderlandse beschaving nog ingeleid moesten worden. Hij doopt een neutraal tijdschrift of, om een strijdbaarder beeld te kiezen, hij hijst de Roomse vlag op een buitgemaakt schip. Dit is het ene feit en het andere is dat hij daarvoor de hulde verdient van de voornaamste criticus, die hem voortaan zal aanmoedigen en aanbevelen zoveel hij kan. In de eerste jaargang van De Gids al had Potgieter de Katholieken tot stichting van een dergelike periodiek opgewekt: ‘Wij gelooven ons overtuigd te mogen houden, dat de gemeente, welke zich op eenen Schrant mag verhoovaardigen, bekwame mannen genoeg bezit, om maandelijks vijftig bladzijden oorspronkelijke, algemeene nuttige lectuur uit te geven’.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 441]
| |
De liberale dichter hield niet op, het achtergesteld en daardoor achtergeraakt deel van de bevolking tot volledig gebruik van zijn krachten te bezielen. Wat hij Alberdingk Thijm persoonlik op het hart drukte, heeft hij in 1851 openlik herhaald: ‘Hoe wettigt het gering getal Roomsch-katholieken (in het openbaar leven) de opmerking, die wij onlangs tegen een ijverig verdediger dier kerk, en tegelijk een lief vriend, over hare geestelijkheid waagden; mag zij op de hoogte des tijds heeten, vroegen wij hem, als zij niet begrijpt, welk gewigt haar stellig geloof in de weegschaal kon leggen, zoo ze bij de schare, waarover zij gebiedt, studie voorstond? Wie er zich over verbaast, dat wij wenschen het haar te zien doen, verklare ons, welk een begrip hij zich vormt van eene nationaliteit der negentiende eeuw, die twee vijfde deelen der bevolking niet meetelt, niet in zich verlangt op te nemen. Ondanks al onze bewondering der zeventiende eeuw, zijn wij de eersten om toe te geven, dat de tijd der uitsluiting voorbij is, dat eene vereeniging aller krachten er ons nog niet te vele belooft!’Ga naar voetnoot(1) Toen de jonge Thijm dan ook ‘De Spektator’ had veroverd voor zijn ruiterlike geloofbelijdenis, bekende Potgieter onmiddelik deze sprong op het toneel te bewonderen. ‘Daar is Roomsch-Catholijk talent in, maar toch talent!’ schreef Potgieter in 1845 aan Bakhuizen van den Brink, die geen papen verwende en 't ‘gecocquetteer’ van De Gids met deze ijveraar niets genoot.Ga naar voetnoot(2) Thijm had Potgieter's hart gestolen door de moed, waarmee hij een tempelzuivering in de schouwburg begon. Bij de leiders van het Jonge Holland had het toneel tot dusver geen belangstelling gevonden dan in de vorm van een massale veroordeling, omdat elke hervorming onbegonnen werk scheen.Ga naar voetnoot(3) Binnenkort van meewerker tot hoofdleider geworden aan De Spektator, ondernam de minderjarige vertegenwoordiger van een onmondige groep krachtens de geschiedenis een helderol tegenover bijna alle toneelspelers tegelijk. Nadat de Amsterdamse schouwburg was ingewijd met het katholizerende stuk Gijsbrecht van Amstel, dat zich als het standaardstuk wist te handhaven, werd het eerste eeuwfeest met een stelselmatige bespotting van Luther en Kalvijn en Menno gevierd; en weer een eeuw later | |
[pagina 442]
| |
begon Thijm een regelrechte toneelkritiek, zo uitgesproken Rooms meermalen, dat Potgieter de dingen duidelik bij de naam noemen kon: ‘Eerst in onze dagen - de bekende onbekende, aan wien de leiding van De Spektator blijkt toevertrouwd, zoo hij er niet de ziel van is, behoort zelf tot de verheugende verschijnselen - eerst in onze dagen nemen onze Katholieke landgenooten levendig deel aan inheemsche letterkunde, dragen zij er zelfs verdienstelijk toe bij’.Ga naar voetnoot(1) Thijm was er gevoelig voor, dat Potgieter openlik zijn strijd tegen 't toneelverval een jaar vroeger al verrassend bleek te steunen met zijn novelle ‘Hoe het weeuwtje uit het Hof van Holland gevrijd werd’ en nu direkte hulde bracht aan de man, ‘wiens moed, onze gezonkene tooneelspeelkunst te willen opbeuren, wij meermalen hebben benijd, terwijl wij de pogingen, er door hem toe aangewend, bewonderen’.Ga naar voetnoot(2) Bij de opheffing van het tijdschrift mocht Thijm berustend zeggen: ‘De Spektator gaat nu een beetjen slapen, als zoo velen, die hij vergeefs getracht heeft wakker te schudden’,Ga naar voetnoot(3) hij had zijn eigen kracht voorgoed voelen wekken door Potgieter's steun. Zo moest het gaan, als wij het verloop ontleden. Door een kostbare dienst te bewijzen aan de algemene volksbeschaving, verdiende Thijm dat een andersdenkend voorganger hem beschermde en bevestigde in zijn biezondere levenstaak. Al heeft deze onderscheiding veel van een ontdekking, de jonge Katholiek, bij wie heel de erfenis van zijn Kerk geladen was tot het fierste zelfbewustzijn, had de eerste stappen gedaan. ‘Zonder dat er bijna een maand voorbijgaat, waarin zij elkander niet bestrijden, heeft de Gids veel achting voor den Spektator, gelijk deze voor de Gids en zijn de hoofdredakteurs beste maatjens’, getuigde Thijm met hoorbare trots.Ga naar voetnoot(4) Beiden zagen elkaar persoonlik op de Amsterdamse Beurs, waar kunstenaars zich vanouds opvallend thuis gevoeld hebben, en slepen daar in dagelikse gesprekken elkaars scherpte af. Als de een vermoedde wat de ander schreef (een van de prik- | |
[pagina 443]
| |
kelingen bij de romantiek was het anonieme van de meeste bijdragen in tijdschriften, waarvan de redactie niet eens genoemd was), dan trokken de partijen spontaan op elkaar los.Ga naar voetnoot(1) De verhouding was en bleef hartelik, zodat Thijm in zijn eerste brief aan de nieuwe bondgenoot vertelde, een illustratie van Potgieter's novelle ‘De Foliobijbel’ te schilderen, en hem, kort daarna al ‘vriend’ noemen mocht, aan wie hij een hartige geloofbelijdenis stuurde.Ga naar voetnoot(2) Van zijn kant maakte de strenge criticus in De Gids geen geheim van zijn gevoelens, toen hij schreef: ‘Onder onze jongere dichters (schaarsche sterren aan den neveligen trans) heeft niemand meer ten doel gestaan aan overdreven lof en overdreven laster dan de Heer J.A. Alberdingk Thijm. Het is een waarborg, dat hij talent bezit; zonder dat verwerft men niet zoo veel sympathie, en wekt men niet zoo veel antipathie op. Hij weet, dat de laatste tegen hem ons vreemd is, dat hij bij ons op de eerste rekenen kan...’Ga naar voetnoot(3) Die erkenning had de waarde van een ridderslag, waarop de als Katholiek gesmade held zich levenslang vol dankbaarheid bleef beroepen.Ga naar voetnoot(4) Hij verklaarde ook de invloed van deze voorganger ondergaan te hebben, en getuigde hemzelf uitdrukkelik: ‘Daar heb je nu je nieuwe richting, de verwezenlijking van wat ik bij mijn optreden beloofde, d.i. het Nederlandsch Catholijke. Gij zijt voor het succes verantwoordelijk - weet dat wel’.Ga naar voetnoot(5) Onder zijn geloofsgenoten plaatste Thijm bij gelegenheid deze prijzen als evenveel prikkels aan hun adres: hij dankte Potgieter, ‘de hoofdaanvoerder der nieuw geborene kritiek’, en Busken Huet, ‘eene der fijnste pennen’, voor hun aanmoediging om het katholiek beginsel te vertegenwoordigen, dubbel hoorbaar, omdat de katholieke organen zelf maar ‘zeer zelden’ zijn werk gewaardeerd hadden.Ga naar voetnoot(6) En in zijn maandschrift gebruikte hij opnieuw de kans voor een herinnering aan Potgieter's ‘maatschappelijk-literarischen wenk, waarop ik mij altijd met voldoening | |
[pagina 444]
| |
beroep’Ga naar voetnoot(1) Deze trouwe erkentelikheid werd over het graf heen bezegeld door de opdracht van zijn mooiste boek aan de meester, die de Vondelportretten, vóór ze gebundeld waren, nog met liefde had begroetGa naar voetnoot(2) en die hem door een welkom vertrouwen op zijn beurt tot meesterschap wist te spannen. De termen van die opdracht zijn zó kies gevonden, zó fijn vooral in 't verzwijgen van wat alleen waarde kreeg door de zegevierende daad, n.l. de kunst van 't werk, waartoe de lieve vriend met zijn bezieling had bijgedragen, dat deze regels tot gedachtenis aan een vruchtbare vriendschap hier stellig herhaald dienen te worden: ‘Uit zijnen mond mocht ik het eerst de zending vernemen, die mij in het vaderland door aangeboren zin en tijdsomstandigheden werd opgedragen. “Wij stellen er prijs op, hem te zien houden, wat zijn eerste optreden belooft;... wij wenschen onzer letterkunde geluk, in hem de ontwikkeling eener nieuwe zijde, het Hollandsch-Catholijke, te zullen winnen”, zoo sprak de heusche beoordeelaar, reeds ten jare 1846. Die aansporing klonk mij als een bevel. Ik voelde, dat mij van de uitvoering rekenschap zoû worden gevraagd. De stichter van den Gids en de hoofdleider der nieuwe kritiek, werd mijn vriend en steun. Ik was een der genen, ten wier opzichte hij er zijn genoegen in vond zijn geloof te belijden, dat er uit Nazareth - uit Rome - iets goeds kon voortkomen’. Thijm tekende zich sprekend in deze lof op Vondel: ‘De kunst was voor hem geen stiefkind, de vrucht van “ledige uren”, als bij Huygens en Cats: zij was zijn levensform. Al wat hem overkwam wat hem eenigzins trof, werd dadelijk bij de aanraking met zijn geest aan het dichterlijk levenbeginsel onderworpen, en stapte van nu af aan voor op dichterlijke voeten’.Ga naar voetnoot(3) Maar hij zou de paladijn van de romantiek nooit geworden zijn, wanneer hij niet afstamde van Bilderdijk. Zelfs voelde hij zich aan de ‘Oude met de stroef geplooide trekken’, verheerlikt in dat brede, forse, grootse jeugdgedicht, waardoor de statige vaart voor zijn volgende werken is aangegeven, zo verwant en verplicht, dat hij er Beets een heftig verwijt van maakte, naar Vondel als de ware meester te verwijzen. Hij noemde 't nog ongerijmd, ‘dat in plaats van de engelsch-romantieke richting, die Beets bij ons heeft aangegeven, hij ons de klassiciteit van Vondel had trach- | |
[pagina 445]
| |
ten op te dringen......’ En, hoe ongelofelik het schijnen mag, de aanstaande Vondelvereerder bij uitstek betoogde het dreigen van een Vondelgevaar: ‘We moeten immers luisteren naar hetgeen er om ons heen gebeurt...; het is het konventionalisme in sierlijken form aanbevolen, dat vaers van Beets.Ga naar voetnoot(1) Want een Vondel kon geen natuurlijk produkt van onze eeuw zijn... Eene andere maatschappij eischt andere vaerzen!’Ga naar voetnoot(2) Door Bilderdijk moest Thijm tot Vondel komen, langs het leven van zijn geslacht geleidelik de eeuwige schoonheid benaderen. Wat het Réveil dankte aan Chateaubriand, heeft het de Moederkerk in Bilderdijk's volgeling Thijm vergoed. Hij haalde met instemming de woorden van Kinker aan: ‘Wij bevinden ons in een tijdperk van overgang, in vele opzigten raadselachtig, waarbij het nog onzeker is, aan welke zijde de geschiedkundige weegschaal der gebeurtenissen en elkander bestrijdende gevoelens zal overslaan’.Ga naar voetnoot(3) Deze schommeling gaf aan de romantiek het dialecties karakter, dat zich doorlopend in een zekere ironie kenbaar maakte en dat Thijm blijkens het dualisme van zijn dubbelganger Pauwels Forestier niet helemaal vreemd gebleven is. Alle keerzijden waren hem trouwens vroeg getoond door Broere's leerling, van wie hij zich later nog de kritiek herinneren zou: ‘Ik had, onder mijne vrienden, een jonkman van groote gaven, die een geregelde akademische opleiding genoten had. Natuurlijk deed hij zijn best mij mijn literariesch radikalisme uit het hoofd te praten. Maar het was vergeefsche moeite’.Ga naar voetnoot(4) Deze Willem Cramer werd zijn vertrouwde wapenbroeder bij meer dan één kruistocht en droeg er waarschijnlik het nodige toe bij, om de wijsgerige beschouwing over ‘De Kompozitie in 't Algemeen’, die Thijm op zijn 21e jaar ontwierp, zo Broeriaans van toon te laten klinken.Ga naar voetnoot(5) Was hij volgens eigen getuigenis ‘de eerste Nederlander, zich bewust van de theorieën, die aan de romantiek ten grondslag liggen’, dan doelde dat vooral op het onderscheidingsvermogen, waar- | |
[pagina 446]
| |
mee hij in het wezen van de verhoudingen zelfstandig denkend wist door te dringen. Zo wordt het aannemelik, dat hij zich bij de romantiek ‘alleen na rijp overleg en niet dan met zekeren tegenzin’ aansloot, wanneer het tenminste niet juister is van een stellig voorbehoud te spreken.Ga naar voetnoot(1) Broere's bezwaren kregen door de invloed van Cramer hun betrekkelik gewicht, zoals uit een paar doordachte uitspraken wel gebleken is: ‘Het Romantisme zal insluimeren. Reeds sluimert het... Ik houd de in hare uitersten deels droog-ascetische, deels natuurlijk weelderige reaktie der klassiek, die men Romantiek noemt, niet voor de hoogste kunst... De naam van Romantiek duidt op reaktie, op eenzijdigheid’.Ga naar voetnoot(2) In één adem veroordeelde Thijm vijftien jaar later ‘de excessen van Renaissance en romantisme in Frankrijk’.Ga naar voetnoot(3) Deze bezonnenheid stempelde hem tot de theoreticus, om niet te zeggen de dogmaticus, van de Nederlandse romantiek die het verband volledig overzag en doorzag. Zijn absolutisme waartegen Broere telkens opkwam, liep gevaar in 't doctrinaire te verlopen, wanneer hij zover ging dat hij met woord en voorbeeld het bewerken van middeleeuwse modellen vorderde, ongeveer in de schoolse trant waarmee humanisten zich in de klassieken bleven oefenen: ‘Het beste middel voor een jong dichter om de taal meer en meer tot een gewillig werktuig zijner geest en gevoel te maken en tevens om achter de geheimen der kompozitie te komen, is het bestudeeren en vertalen van Oud-Nederlandsche verhalen, van zulke samenstellingen als in hunne onmetelijke populariteit het kenmerk en den waarborg dragen hunner voortreffelijkheid, degelijkheid, epische pit. Zien wij er aanstonds die deugden niet van in - dan ligt het aan ons; wees daar zeker van; en het moet ons opwekken om ons op de beoefening dier stukken te ijveriger toe te leggen’.Ga naar voetnoot(4) De voorlopige natuur van deze romantiek kon niet anders dan zich verdiepen in de middeleeuwen, op straf van zich daarin te verliezen, zoals de neogotiek, waarvoor Thijm vurig ijverde, noodlottig tonen zou. Het ligt nu eenmaal in de rede, dat de pijlers van een geslacht meteen zijn grenspalen zijn en dat zelfs een vrije | |
[pagina 447]
| |
persoonlikheid als de zijne zich meende te verloochenen, wanneer hij een enkele stap buiten de regels ging, die hij voor onwrikbare beginselen hield. Hij was ridderlik als een middeleeuwer, vroom als een middeleeuwer, alleen eenvoudig als een middeleeuwer kon hij onmogelik zijn, juist omdat hij de middeleeuwer wilde lijken die hij niet was. Terecht betrapte Jonckbloet hem op dit zwak, voorzover zijn spraakgebruik het te kennen gaf: ‘Wat den toon betreft uwer vertaling van die Karolingische Verhalen), ik heb dien te deftig gevonden. Eenvoud en naiveteit is het groote kenmerk en tevens de groote charme der middeleeuwsche verhalen: dat kenmerk gaat verloren, als men de eenvoudige dingen met stadhuisvoorden bestempelt. Buitendien gaat dan de eenvoud van vorm en inhoud verloren. Is het denkbaar, dat de verhalen, die aan zoodanige verschijningen en wonderen gelooft als hier geschilderd worden, b.v. voor zien of kijken zou kunnen zeggen: ontwaren of iets dergelijks? Voor ons modernen is het zeer moeielijk om eenvoudig te blijven en niet plat te schijnen. Ik weet niemand, die in dit opzicht dichter bij de middeleeuwers staat dan Tegnèr’Ga naar voetnoot(1) In alles verzorgd, op alles bedacht, bij alles geharnast in zijn leer, zijn stijl, zijn ‘form’, was Thijm te beredeneerd om zuiver kunstenaar te wezen, waartoe hij niet spontaan genoeg deed en niet direkt genoeg werkte. Toen Schaepman in hem minder een schepper dan een herschepper waardeerde, trof hij zijn roeping als romanties leider raak. Daarom kunnen we wel achteraf de kleingeestige kritiek van 't oudste tijdschrift op zijn ‘Klok van Delft’, het door Kloos opnieuw zo bewonderde gedicht, begrijpen: ‘De Heer Alberdingk Thijm wil onze huidige taal met krulletjes en ornamentjes à la Maerlant versieren. Welk een bonten en wanstaltigen tooi van verouderde woorden, verjaarde spreekwijzen en boersche afknottingen dringt hij haar op! beuzelachtige hulpmiddeltjes en kunstjes, om een schijn van ouderwetsche degelijkheid aan nieuwerwetsche nietigheden te geven!... Droombeelden en wilde wanorde, gekleed in een geheimzinniger, sluijer van mystikerij, tracht hij als eene proeve van ontwikkeling en vooruitgang te doen voorkomen, als een streven om zuiverder denkbeelden van Waarheid en Schoonheid bij ons in te leiden!’Ga naar voetnoot(2) Wat Thijm in de romantiek aantrok, was een natuurlike, inheemse, volksaardige beweging: | |
[pagina 448]
| |
‘Drie eeuwen lang heeft dat aristokratisme onze denkbeelden omtrent poëzie vervalscht en verward, en de echte poëzie-zelve laten vervallen. Die met deftigen tred, met een voornaamheid, blinkende op zijn weldoorvoed gelaat van onder den breedgeranden of opgetoomden hoed, naar zijn dichtgenootschap stapte, en, bij zich-zelven de Alexandrijnen nog eens deklamerende, waarmêe hij den laureaat van dien dag begroeten zou, over de sluis ging, waar een liedjenszanger of straatventer van “den ouden Hildebrant” zong, of de lijdzaamheid van de “goede Vrouw Griseldis” en de “standvastighe Genoveva” gedacht - die meende niet, dat eigenlijk de geminachte zanger en speelman de tolk van beter en verhevener poëzie was, dan er dien avond in het Genootschap zou opgesneden worden, al riep men er al de Goden en Godinnen van Hellas en Latium bij ter hulp’.Ga naar voetnoot(1) Of bij zijn verweer tegen de renaissance misschien ook de wrok van een autodidact, die zich ‘vreemd aan d'oud-Latijnsche zwier’ moest noemen,Ga naar voetnoot(2) onbewust meesprak? Dan was hij in ieder geval wijs genoeg om, ver van zijn onkunde op de antieken te verhalen deze meesters bij de romantiek in te lijven door de erkenning, ‘dat de klassieke Homerus met even veel recht romantiek genoemd kan worden’, wat de academies gevormde Van Lennep graag herhalen zou.Ga naar voetnoot(3) Trouwens het nationale en autochtone van de romantiek leverde hem een positief argument, dat hij met godsdienstige gronden een historiese en psychologiese kracht kon bijzetten. ‘Het Hart kreeg zijn warmte terug - en zong; de Romantiek, de Christen Kunst, was herboren’.Ga naar voetnoot(4) Daar ligt de oorsprong, daar de rechtvaardiging van de beweging, die een onmetelik uitzicht op de bloeiende middeleeuwen won. Dus kon hij voor zijn bundel ‘Palet en Harp’, met de bijnaam ‘Romantiesch Dichtwerk’ aangeduid, als motto het ontdekkerswoord kiezen: ‘Il y a là tout un monde à reconquérir, pour l'histoire, pour la poésie’. Zijn bezielende liefde had zich opgetogen verklaard: ‘Romantiesch is het onbedwongen en door de behoeften van Dichter en Volk alleen te voorschijn geroepen lied, dat door de zangers der middeleeuwen gezongen werd... De Romantiek heeft hare jongelingsperiode van ontwikkeling en strijd doorleefd: hebben wij het recht niet nog iets groots van haar te verwachten?’. (5) | |
[pagina 449]
| |
Met het licht en de kracht, in gezegender tijden opgedaan, wil hij vooruit, altijd vooruit: ‘Neen! wij zoeken niet in de Middeleeuwen alleen het schoone en groote; veel minder nog (de dwaasheid laat zich bezwaarlijk zonder glimlach neerschrijven) willen wij de geschiedenis, de natuur geweld aandoen en de Middeleeuwen herinvoeren. Zij zijn voor ons een geliefd studieboek’.Ga naar voetnoot(1) Ook waar hij onwillekeurig archaïzeert, wat de dubbele bekoring voor deze dichter en kenner van een groots verleden is geweest, omdat hij daarmee de Toussaints en Potgieters met nog ouder klank overstemmen kon, blijft hij volop modern van bedoeling, want hij laat terstond doorschemeren, dat de romantiek voor hem de dageraad van een nieuwe dag betekent na de puriteinse periode: ‘Al geef ik toe, dat ons volk, wegends invloeden van lucht en grond, en wegends nog andere invloeden van historischen aard, te veel om hier te noemen, maar die nog steeds voortduren, het gemoed niet zoo wijd geopend heeft voor de verrukkingen der hooge Kunst, als volken, welke altijd onder andere omstandigheden verkeerd hebben, daarom verlies ik toch niet uit het oog, dat de geringere prikkelbaarheid, die ons volk toegekend en waar zijne onverschilligheid voor Poëzij aan geweten wordt, wel eens niet anders dan het gevolg kan zijn geweest van invloeden, welke langzamerhand hunne kracht verloren hebben, en eindelijk zelfs door andere invloeden vervangen zijn’.Ga naar voetnoot(2) Hij was Bilderdijk gevolgd, om zijn volk verder voor te gaan. Vaag leek de beweging van de dwalende romantiek, tot Alberdingk Thijm, ‘hoe langer hoe meer tot in het diepste zijner ziele Katholiek en tevens tot in het merg van zijn gebeente Nederlander’,Ga naar voetnoot(3) er een vaste richting aan gaf in de ‘Heilige Linie’, waarheen het hoogste leven zich gemeenschappelik leerde oriënteren. Vandaar merkte Huet terecht: ‘In de woorden romantisch en roomsch steekt meer voor hem dan enkel eene overeenkomst van klank’.Ga naar voetnoot(4) Thijm was ook meer individualist dan zijn beroep op de traditie laat denken. Hij bleef de romanticus, die de renaissance afweerde met de ‘reconstructie’ van een vroeger wereld, waardoor hij, als de edelman met zijn voorgeslacht, boven zijn tijdgenoten zocht uit te | |
[pagina 450]
| |
komen; maar zijn historiebouw toonde gelijke scheppingsdrang als de toekomstplannen van zijn zoon, die ‘Holland hoog wilde opstoten midden in den vaart der volkeren’. Daarom was hij gevaarlik in't oog van tegenstanders, voor wie zijn middeleeuwse klanken de bazuintoon van een naderende zegetocht leken. Achter deze ridder kwam een leger aanrijden, gewekt door de muziek van een onvergetelike Moederkerk, waarvan de wiegeliederen door vreemden zo vertederend waren opgehaald en waarvan de strijdzangen nu vanzelf in 't hart van de kinderen terugkwamen. Des te gevaarliker was deze tot kruisvaarder uitgegroeide minnestreel, omdat zijn stem zuiver de taal van zijn volk wist te spreken en omdat zijn moed eerlik op de rechtvaardigheid van zijn landgenoten vertrouwde. Wanneer hij vrijheid voor zijn geestesverwanten eiste, dan beriep hij zich eenvoudig op hetzelfde beginsel, dat liberalen van Protestanten geleerd hadden. Na de derde stand durfden, in gezelschap van de Grieken en al de volken, waarvoor het liberalisme warm getuigde, ook de Roomsen het wachtwoord emancipatie uitspreken. En Thijm was allergevaarlikst, toen hij deze ontwikkeling vastberaden als een stuk vooruitgang van de nieuwe tijd aandiende: ‘Wij beleven het tijdvak, waarin de voorkinderen, tot heden stiefmoederlijk behandeld, hunne emancipatie, hunne heroprichting, hunne gelijkstelling, hunne assimileering met de kinderen uit het tweede huwlijk vieren gaan’. Hij naderde in zulk een vanzelfsprekend broederlike geest, dat hij met geen voorrechten meer terug te dringen viel. Ontegenzeggelijk was hij niet te wraken als deelgenoot van de beschaving en als medeburger van het vaderland. Waar hij ontzag voor de middeleeuwen vroeg, begon hij met eerbied voor de gouden eeuw te tonen: ‘Het ware groote, dat de laatste eeuwen in Nederland hebben opgeleverd: godsvrucht, liefde, trouw en moed, reine zeden, waakzame vlijt, zuivere kunstvruchten, ook waar zij gevonden worden bij onze andersdenkende broeders - wij waardeeren het, wij beminnen het, wij bogen er op als hunne landgenooten’. Uitdrukkelik ‘voelt hij zich, wat men ook zeggen moge, op meer dan éen punt innig verwant aan de vaderen der XVIIe Eeuw’, waarvoor hij onmiddelik naar zijn eigen opstellen over zeventiendeeuwse bouwkunst en over standbeelden van zeventiendeeuwse figuren kan verwijzen.Ga naar voetnoot(1) Het voldoet zijn fierheid om | |
[pagina 451]
| |
vurige kolen op het hoofd van zijn vijanden te verzamelen; en als oudste zoon in het nationaal gezin, mag deze geboren Katholiek nergens de mindere zijn, waar het een wettig familiegevoel te handhaven geldt. Dat hij wezenlik een kind van den huize is, daarvoor komt hij in alle toonaarden op; hij werkt zich in 't openbare leven zo volledig in, dat niemand hem verdenken en de gemeenschap hem onmogelik meer missen kan. Maakten de seminaries nog de indruk van spelbrekers, hij begon zich liever van de leiding meester te maken. Zijn optreden was vrijmoediger en doelmatiger meteen: hij annexeerde of liever assimileerde 't goede om zich heen en vertoonde t volk de kostbare krachten uit zijn eigen kring, waardoor alles een gunstige wending naar de zonnekant genomen heeft: ‘Wij zien gaarne, dat men een uit ons midden (Royer) belast om den edelen, den grooten De Ruyter, om den onovertroffen Rembrandt, om den Staatsman Willem van Oranje, den schranderen Grondvester der Republiek, een standbeeld te boetseeren. Wij zien gaarne, dat gij de kunstwerken van onze Van Brees, onze Verhulsten, onze Schelfhouten, Van Hoven, Schmidts, Van Beverens en anderen op hun prijs stelt... Wij herdenken met vreugde, dat het grootendeels Protestantsche Nederland aan den Katholieken Laurens Coster en Katholieken Erasmus een eerebeeld oprichtte’.Ga naar voetnoot(1) Vooral die laatste zet is meesterlik, wanneer we ons herinneren, hoe de herdenking van de boekdrukkunst aanleiding had gegeven tot een antipaapse wervelwind. Hier kon alleen het onverstoorbaar vertrouwen ontwapenen, hier alleen waardering voor anderen de nodige erkenning voor eigen krachten winnen. Thijm was niets minder strijdbaar dan zijn geloofsgenoten, integendeel was hij hun allen vooruit als verkenner van het vijandelik kamp, maar hij toonde zijn meerderheid, door de tegenstanders met wetenschap en met edelmoedigheid te overstelpen. Elke gelegenheid om katholieke energie met protestant talent samen te vlechten, elke kans om de roem van een Protestant te laten weergeven door een Katholiek was hem welkom; en prees hij de Hollander geworden Vlaming Royer als beeldhouwer, hij prees hem liefst in het beeld van een predikant: ‘Men moest den mond van Van der Palm, in den buuste door Royer, eens gaan bestudeeren: dat is de humaanste, de lieflijkste, de keurigste redenaar van zijn tijd!’Ga naar voetnoot(2) (Slot volgt.) |
|