die geestesgesteldheid is waarin het leven actief wordt aanvaard als een werkelijkheid, als de voorbereiding tot een hooger bestaan. Voor ons is cultuur verder de levenshouding die beantwoordt aan het klassieke parool van Hello: katholiek denken, spreken zooals men denkt en doen zooals men spreekt. Cultuur bestaat in aanleg en beginsel hierin dat men bezit een stellige opvatting van den grond en den zin van het leven, dat men gansch het leven ziet vanuit die centrale gedachte en in haar licht. Cultuurbestaat hierin dat men vanuit die stellige opvating, volgens hare vormen het eigen leven beheerscht en ordent tot in de uiterste peripherie - niet alleen het geestelijk leven, niet alleen het leven binnen de vier muren van de kerk of de huiskamer, niet alleen het leven van de wijds-gebarende daad voor de gemeenschap, maar ook het leven van iederen dag, het alledagsbestaan met zijn kleine gebeurlijkheden en nuchtere plichtsvervulling.’ En ziedaar een heel anderen en hoeveel stevigeren grondslag gelegd voor de nieuwe dramatiek waarvoor het heil in ‘filmatische elementen’ wordt gezocht of in wat weet ik welke kleine bijkomstigheid. We geven in overweging:
‘Er wordt met zekere vermetelheid gesproken, er worden met profetisch gebaar groote verwachtingen gewekt over het herboren drama dat zal zijn gebonden eenheid in innerlijk rythme. Erkennen wij, dat men loflijk heeft gepoogd de geestelijke eenheid in de veelheid der dramatiek te herstellen - hoofdzakelijk met technische middelen. Maar wanneer wij, katholieken, het vraagstuk der nieuwere dramatiek beschouwen in het licht onzer wereldbeschouwing, dan beseffen wij spontaan, dat dit innerlijk rythme, en de uiterlijke eenheid en gebondenheid daarin, in niets anders zijn bezieling vindt dan in ééene centrale, gansch het kunstwerk scheppende en doordringende gedachte. Deze centrale gedachte van den schrijver heerscht in de creatie van al zijne personen; zij bestuurt geheel de handeling; zij expressioneert zich in ieder woord, dat gesproken wordt. En daarbuiten wordt dan ook geen woord gesproken in het drama, dat waarlijk drama is.
Er wordt met geweldigheid gesproken, er wordt met vertoon van diepzinnigheid, met een gebaar van waereldbouw getheoretiseerd over het expressionisme in het komende drama. Welnu, wanneer wij willen komen tot het expressionistische drama, dat heerscht over de geesten door kracht van dadelijkheid, door het geweld van de geestelijke ervaring des levens, dan zullen wij minstens moeten beginnen met te overwinnen de karakteristiek-Renaissancistische fout van het woord-om-het woord en de lyriek-om-de-lyriek, van het décor-om-het-décor en het spel-om-het-spel’.
Er zijn meer merkwaardige bijdragen in dit nummer, zelfs poëtische van Jan Engelmans en van Karel Van Den Oever. Tusschen welke beide we den illusteren naam vinden van Jacques Maritain, het geestelijk petekind van Leon, de schiterende kampioen der jongste neo-scholastieke beweging. Hoe aktueel hie rzijn overwegingen omtrent godsdienstige kunst. Godsdienstige kunst heeft geen eigen stijl, beoogt Maritain, en veroordeelt dus zoowel Beuron als Saint Sulpice, maar zij is volstrekt afhankelijk en ondergeschikt aan de theologie.