Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |
Dr. Jul. Persijn's ‘Aesthetische Verantwoordingen’
| |
[pagina 323]
| |
men geeft er voor gerust tal van veel-deelige litteratuur-geschiedenissen kadeau - dat Persian's ‘omvattende kijk op de letterkunde van verschillende tijden en volken, hem in staat stelt, de critiek dikwijls uit te breiden tot literatuur-geschiedenis van grooten stijl’. Een fijnzinnig en tevens veelzijdig kritikus. Een die ver ziet en diep. Ook zijn werk omgordelt het ‘silva rerum et sententiarum’ - volgens de Ouden het kenmerk van den grooten schrijver. Het blijft een der bizonderste verdiensten van Persijn, vooral in dezen tijd, waarop meer dan ooit toepasselijk is Seneca's gezegde: ‘nos nimia litteratura laboramus’ - en wij leggen het hier uit in den zin van een afgodischen woordkunstkultus - zoo duidelijk en krachtig een nadruk gelegd te hebben op het verband tusschen kunst en leven. De beteekenis van de kunst voor het leven, ligt volgens hem hierin, dat zij is: een afglans van 't eeuwige op het voorbijgaande, de gulden schaduw, waarin we ons gelukkig voelen, zij het dan ook niet zonder heimwee, naar het: Geweldig zonnelicht,
dat eeuwig onontaard,
mij, nietig schepselken,
in 't leven wilt gedoogen
en na dit leven, mij
het eeuwig leven spaart!
* * *
‘Aesthetische Verantwoordingen’ is het eerste boek uit de serie ‘Vlaamsche Bijdragen’. Het bevat vijf hoofdstukken; de eerste drie worden in beslag genomen door de bekende Leuvensche vakantie-lessen: ‘Kiezen, Smaken, Schrijven’. Zij beleven thans hun zesden omgewerkten d.i. vaster nog ineengedrongen druk. ‘Ecrire, c'est manifester en concentrant’, heet het hier ergens, Taine nagesproken. Ik wou dien zet niet alleen als motto plaatsen boven deze drie hoofdstukken, maar er mêe het gansche werk van den flinken kritikus kenschetsen. Men denkt er bij aan de woorden van Fostel de Coulanges: ‘Pour une heure de synthèse, que d'années d'analyse’. | |
[pagina 324]
| |
Het vierde hoofdstuk is gewijd aan een serie: ‘Boeken van Wijsheid en Schoonheid’. Het gaat er over Schopenhauer, Hegel, Spinoza, Nietzsche, Novalis, Goethe, Montaigne, Flaubert, Vinet, Ruskin en Andersen. De Warande-lezers kregen de primeur van die studie. Ze weten dus nog wel te zeggen, hoe Persijn heel wat meer oorspronkelijks over de geciteerde schrijvers, mee te deelen wist, dan de verschillende mannen, allen met goed-klinkenden naam nochtans, welke door de Baarnsche Hollandia-uitgeverij verzocht werden, deze bij het Nederlandsch publiek in te leiden! We hoeven er hier dan ook niet over uit te weiden. Alleen wenschen wij, bij enkele beweringen uit het vijfde hoofdstuk, een paar of wat kantteekeningen te maken. Persijn als leeraar-in-de-vergelijkende-litteratuur-geschiedenis, is geen enkel feit, dat eenig belang oplevert, ontgaan; ook niet in de hedendaagsche kunst-stroomingen. Spreek hem over kubisme, futurisme, dadaïsme, expressionisme; terstond steekt hij met u van wal en heeft het - om er te blijven naar luisteren - over historie en theorie van deze verschijnselen. Besluit hieruit niet, dat hij met definities zou te koop loopen! Niemand is van het definieeren door-dik-en-dun meer wars dan hij; een bepaling beproeft hij eerst aan 't slot der beschouwingen, welke hij wijdt aan elk soort kunstuitingen. Al dadelijk wordt men attent gemaakt op het feit, dat de jongste-ismen - bij uitzondering allicht van het dadaïsme - niet ten gevolge van den oorlog, maar reeds lang daarvóór ontstonden, en niets anders zijn dan de verschillige fazen van een kunst-evolutie, haar gang gaande binnen ‘tamelijk gezonde perken’, zij het dan ook ‘over een ziek terrein!’ Inderdaad; alle de jongste-ismen zijn per slot van rekening, een poging om zich te ontrukken aan het gekompliceerde der analyse en tot den eenvoud der synthese op te gaan; een strijd, om uit de klem van 't intellektualisme los te komen en bij 't voluntarisme steun te vinden. Uit het negentiende-eeuwsch materialisme ontsproot het naturalisme, dat aasde op ontleding tot de uiterste | |
[pagina 325]
| |
uitrafeling. Tegen individualisme en impressionisme - verkankeringen van het naturalisme - traden reageerend op - om in den stijl te blijven, moest hier het neologistisch ‘radiumeerend’ gebruikt -: futurisme en kubisme. Het futurisme wilde afbreken met de heele wereldkunst-traditie, noch min noch meer, om uit den bodem der maagdelijke maatschappij een nieuwe kunst te stampen. Het beleefde zijn uiterste gevolgtrekking in het dadaïsme, eenvoudig de negatie van alle levenswaarde, alle werkelijkheid; inderdaad, een vertwijfelingskreet om 't naderend kosmisch einde! Terecht werd van Tristan Tzara's ‘Sept Manifestes Dada’, getuigd: ‘C'est le plus complet abrégé de nihilisme que nous ayons en France’. (Marcel Arland.) ‘Bevooroordeelde minachting jegens “dada” heeft beweerd, dat het schooltje werd geboren te Zurich, tijdens den wereldkrijg, onder vaandelvluchtige neurastheniekers. Er zijn aanduidingen genoeg ter logenstraffing, maar dat zoo'n leer een vrucht is van zoo'n leven, mag wel gelden als uitgemaakt’. Van die aanduidingen ter logenstraffing is mij intusschen niet ééne bekend; zelfs hier wordt naar geen enkele verwezen. Waarom overigens zou ‘bevooroordeelde minachting’ meespreken, waar ‘dada’ zichzelf veroordeelt? De hier door Persijn bestreden, overigens gangbare meening, wordt staande gehouden o.m. door Rudolf Wolff,Ga naar voetnoot(12) en Julius Wiegand.Ga naar voetnoot(13) De eerste beweert: ‘Der Dadaismus entstand im Jahre 1916 in Zurich im Cabaret Voltaire, das von Hugo Ball, Richard Huelsenbeck, Tristan Tzara, Marcel Janco, Hans Arp und Emmy Hennings gegründet war. Diese Schriftsteller, in der modernen Literatur Z.T. bereits beglaubigt, waren Menschen, die der Krieg aus ihrer Heimat vertrieben hatte, die nur von dem einen Gedanken beherrscht waren, dieser sinnlosen Welt eine neue entgegenzusetzen. So gaben sie im Anfang nichts als eine Ubertriebung der krassen intellektualistischen Kunst, wie sie in Frankreich Picasso und Braque, in Italien die Futuristen Marinetti, Boccioni und Savignio | |
[pagina 326]
| |
zu inaugurieren versucht hatten. Dass sie zugleich wussten, dass den ganzen damaligen Zuständen eine Welt-revolution folgen müstte, deren Furchtbarkeit jede Kunstlerische Produktion entwerten würde, bestonten sie stark das Revolutionär-Politische: “Die Idee, das Geistige, die Inbrunst der schöpferischen Menschen wurde zugunsten von Kanonen, Flammenwerfern und Maschinengewehren verachtet und verfolgt”. (Huelsenbeck “Dada siegt.”) Man gelangte zu einer Art grotesker Selbstironie, die an die Ironie der Romantiker erinnern könnte’. Wiegand spreekt heelemaal in denzelfden zin. Giuseppe Prezzolini in zijn ‘La Coltura Italiana’ beschouwt ‘Dada’ als een overwonnen standpunt en wijst het, als buitenlandsch produkt heel koeltjes af, in één volzinnetje: ‘E venuto Dada, ma fuori d'Italia’.Ga naar voetnoot(14) Wij zullen over den oorsprong en de theorieën van ‘Dada’ niet verder uitweiden; wie nauwkeurig verlangt ingelicht, raadplege de reeds zeer uitgebreide litteratuur over dit onderwerp.Ga naar voetnoot(15) Van het ‘dadaïsme’ komt natuurlijk niets aan huis; van 't futurisme niet veel meer; de dynamische methode zal ook in de kunst niet vermogen wat de statische reeds verwezenlijkte. Op het futurisme zoowel als op het dadaïsme heeft het kubisme voor, dat het in zijn streven naar koncentratie en struktuur dus, niet meent te moeten afbreken met alle overlevering, maar er zelfs prat op gaat te kunnen bogen op een eeuwenoude traditie. Beroept het zich immers niet op de Egyptische kunst? En wat al Gothische elementen heeft het niet verwerkt? Vond Picasso den naam niet uit - die eer komt Matisse toe - hij blijft nochtans ‘de schepper en de stuwende kracht’ van de geheele beweging. Waarop is het kubisme uit? ‘Op vereenvoudiging van alle lijn- en | |
[pagina 327]
| |
kleurelementen, harmonische deformatie der waargenomen werkelijkheid, geometrische herleiding van het opgezette beeld’.Ga naar voetnoot(16) Zulke kunst wordt alleen beheerscht door het vlak en voert logisch tot de opslorping van het individu-kunstenaar door de gemeenschap. Dynamische kunst hadden we in Nederland, beweert Persijn, reeds lang voor de fameuze manifesten van Marinetti. ‘Met zijn veretheriseerd sensitivisme bedoelde van Deyssel het futurisme van heden, het vasthouden van den indruk der grilligste bewegingen, der vluchtigste stemmingen, het samendringen van het meest mogelijk ruimte op het kleinst mogelijk vlak’... Hoe gegrond deze bemerking is, moge blijken uit een paar citaten. Allereerst een brokje uit van Deyssel's ‘Sneeuw’: ‘Hoog in het open de wit lichte dag, bij verstijfde vlagen van oplicht en heenlicht strak-stuipend aangewaaid, gestoken wit-wind ingekimd van de zwart-witte verten, starwater-wezen kleurdenkend onder fronslucht, knapperstippelende zwart-waasjes wriemelend van vasten schuinschijn, in de stille witte allichtend, onaanvoelbare glazerigheid wemelwasemend; den grond in tot ligging verstorven vaart vaal-aanlichtend, in zijn voortplanting vlak vlak daar verder tot de verte, korter smaller, minder en duisterder; in zich zelf zijnd en op van de nêering tot in-aan den hooge, binnen de doos van ruimten als onkleur-rook; en in breed-rechting als tot vaststaan versteven regen tegen de wolkenzoldering aan, verstrikkend tot net-of-onstof, een blik van openwijd, door-dun en niet zwaar tot klaar, onbezond mat klaar, meer dan siddering, klaarte’. Daarnaast een staaltje ‘futurisme’ van Marinetti. Bataille Poids × Odeur. Midi ¾ flûtes glapissement embrasement toumb-toumb alarme Gargaresch craquement crépitation marche Cliquetis sacs fusils sabots clous canons crinières roues caissons juifs beignets pains-à-huile cantilènes échoppes bouffées chatoiement chassie puanteur cannelle | |
[pagina 328]
| |
fadeurs flux reflux poivre rixe vermine tourbillon oranger-en-fleur filigrance misère dés échecs cartes jasmin + muscade + rose arabesque mosaïque charogne hérissement... ... ... ... savates mitrailleuses = galet + ressac + grenouilles cliquetis sacs fusils canons ferraille atmosphère = plomb + lave + 300 puanteurs + 50 parfums pavé matelas détritus crottin charognes flic-flac entassement chameaux bourricots tohubohu cloaque’.Ga naar voetnoot(17) Futurisme en kubisme zijn echter maar ‘kappellekensspel’ vergeleken met het veel ruimer bedoelde expressionisme. ‘Laten we ons ditmaal niet door een naam bedotten. Dat expressionisme het tegenovergestelde van impressionisme zou zijn, wordt door niemand meer toegegeven’. Of we ons feitelijk door den naam laten bedotten, wanneer we in het expressionisme het tegenovergestelde zien van het impressionisme, is eigenlijk nog niet zoo klaar als een klontje!... Deze aangevochten meening staat niet zonder verdedigers. Ze wordt vooral aangetroffen onder dezen, welke het ‘expressionisme’ in zijn historischen ontwikkelingsgang opsporen. Dan blijkt het, dat reeds in 1901 - en dus niet eerst vier jaar later, in andere omstandigheden, zooals hier vermoed wordt - de naam ‘gelanceerd’ werd door den schilder Julien-Auguste Hervé, die, naar Ermatinger beweert, in zijn tweedeelig, flink werk ‘Die deutsche Lyrik’Ga naar voetnoot18 ‘im Pariser Salon der Unabhängigen acht Bilder unter dem Titel “Expressionismus” ausstellte’. Waarom deze naam gekozen werd? ‘Der Name, in wirksamen Gegensatz gegen den damals noch allmächtigen Impressionismus geprägt...’ (ibid.) Ze zijn overigens ‘legio’, die het op dit stuk eens zijn met Ermatinger. Laten wij hier allereerst verwijzen naar Oskar Walzel zelf, aan wien ook Persijn een uitvoerig excerpt ontleent. Tusschen de eerste twee hier aangehaalde volzinnen in, staat te lezen: | |
[pagina 329]
| |
‘Er ist (der Expressionismus) grundsätzliche Uberwindung der Absichten des Impressionismus...’Ga naar voetnoot(19) Bij Kurt Martens heet het: ‘Expressionismus ist einmal bewuster Gegensatz zum Impressionismus...’Ga naar voetnoot(20) Julius Wiegand meent: ‘Die Ausdruckskunst (in Anlehnung an das Wort Impressionismus gewöhnlich Expressionismus genannt) ist ein Gegenschlag gegen Naturalismus und auch Neu-Romantik gegen die Eindruckskunst’.Ga naar voetnoot(21) Wolff beweert: ‘Der Impressionismus verfeinerte die Welt des Gegebenen durch die Art des Sehens durch ein besonderes Temperament. Der Expressionismus will nicht die Dinge besonders sehen und ausgestalten, er gestaltet das Ich des erlebenden Künstlers bis zur letzten Feinheit aus’.Ga naar voetnoot(22) Ook Herman BahrGa naar voetnoot(23), Adolf BartelsGa naar voetnoot(24), Friedrich von der LeyenGa naar voetnoot(25) konden hier als getuigen opgeroepen. En Sauer dan!Ga naar voetnoot(26) Sed cui pauca non sufficiunt plura non proderunt! De formeele uitspraak ‘wordt door niemand meer toegegeven’ zal dan ook moeten afgerond tot deze, juistere: wordt fel bestreden door... den Duitscher, Dr. F.M. Hubner, - de man der oppervlakkige Hadewijch- en Ruusbroec-vertaling - in ‘De Nieuwe Europeesche Geest in Kunst en Letteren’.Ga naar voetnoot(27) Daar luidt het: ‘Het is gewoonte geworden om de nieuwe kunst van het expressionisme door zijn voorganger en zijn tegenstelling, het impressionisme, theoretisch te bepalen en historisch af te leiden. Deze methode is een spelen met twee groote woorden; zij leent zich | |
[pagina 330]
| |
tot het trekken van parallellen en het maken van vergelijkingen, tot het doen sprankelen van schrandere invallen, maar het inzicht dat men tenslotte behoudt, is ten opzichte van beide niet alleen onvolledig, maar ook totaal scheef en er naast; want de beide grootheden, die men naast en tegenover elkaar plaatst, kan men in laatste instantie eigenlijk niet vergelijken; het impressionisme is een stijlleer, het expressionisme een norm voor het doorleven, voor de praktijk, kortom dus vooreen wereldbeschouwing’. (blz. 125.) Met een paar distinguo's, worden we deze beweringen al dadelijk de baas. Het impressionisme is een stijlleer. Deze werd afgeleid uit het naturalisme: een levensbeschouwing. Heet nu ook het expressionisme een levensbeschouwing, - mij wel, - welke zal de stijlleer zijn, die daaruit voortvloeit?... Geen andere dan de uitdrukkingskunst ofte... expressionisme. Laten wij ons dus feitelijk niet bedotten door een woord, dat in meer dan één zin hoeft uitgelegd, noch de wenschelijkheid van ‘een terugkeer van het oude, gezonde verstand in de kunst’ identificeeren met een wezenlijkheid, waarover ook Persijn het maar durft te hebben in optatieven zin, als volgt: ‘het zou toch wel een zegen wezen, als het expressionisme eens bleek te zijn de vaste, bewuste heropgang der velen naar de schoonheid, in plaats van de zonderlinge bokkesprongen van rare kwanten, waarop de jongste geslachten in hun sportlustige lenigheid ons al te dikwijls vergasten’. Deed het ‘expressionisme’ zooveel inkt vloeien, dan is zulks vooral te wijten aan het feit, dat het als benaming er een heel verkeerd-gekozen is. Want alle kunst is expressionistisch. Geen kunst immers zonder uitdrukking. In dien zin heeft Herman Poort dan ook volkomen gelijk, waar hij beweert: ‘Alle groote kunst, van alle eeuwen is eigenlijk expressionisme geweest, want alle groote kunst is steeds gericht op innerlijkheid’. De jongeren echter, die reageerend op het impressionisme, de strijdleus ‘expressionisme’ aanhieven. waren ook uit op meer innerlijkheid in de kunst maar... ten koste van de uiterlijkheid. Zij waren menschen, die geen artisten wenschten geheeten. Schoone vorm bleek hun de on-natuur zelf. De naam ‘expressionisme’, theoretisch-esthetisch bedoeld, is dus zoo oud als de kunst; historisch beschouwd, slaat hij op | |
[pagina 331]
| |
een faze van de kunstevolutie uit het begin der twintigste eeuw. Als jongste verschijnselen van de litteraire mode, hebben expressionisme en dadaïsme thans uitgediend. Ze werden verdrongen door het ‘Surréalisme’. André Breton, in zijn ‘Manifeste’ - Persijn gewaagt er niet van, om de eenvoudige reden, dat het eerst sinds het verschijnen van zijn boek werd uitgegeven - definieert het als volgt: ‘Automatisme psychique pur par lequel on se propose d'exprimer soit verbalement, soit par écrit, soit de toute autre manière, le fonctionnement réel de la pensée. Dictée de la pensée, en l'absence de tout contrôle exercé par la raison, en dehors de toute préoccupation esthétique ou morale’.Ga naar voetnoot(28) Wij vernemen dan verder, ter illustratie van deze bepaling, die niet heel duidelijk uitvalt, hoe het ‘Surréalisme’, evenals het ‘dadaïsme’, wars van alle uiterlijke werkelijkheid, feitelijk niets anders wil zijn, dan een verheerlijking van den droom: het eenig gebied, waarop de mensch nog vrij beweegt! En hierdoor verschilt het van ‘dada’, dat ook den droom uitschakelde. Hier wordt dus eigenlijk getracht bij Freud vasten grond onder de voeten te krijgen. Klaar uitgemaakt is het intusschen nog heelemaal niet, in hoeverre de wetenschap, vrede heeft met de theorieën van den Weenschen medicus. Wij staan thans op den uitkijk naar ‘surrealistische’... meesterwerken!
Met Poort zijn we weer in Nederland. Hoe het daar met het expressionisme gelegen is, wordt ons uiteen gezet door Poort allereerst, door den knappen leider van ‘De Stem’, Dirk Coster, en den redakteur en de medewerkers van de ‘Beweging:’ Verwey, Gossaert, Bloem, e.a. Van een scherpen kijk op onze litteraire toestanden, getuigt hier alweer Persijn's kantteekening: ‘het is duidelijk dat ‘de Beweging’ ons heeft geleid naar het manifest van ‘De Stem’. ‘Dat hebben velen, welke handelden over de jongste litteratuur niet ingezien. Ook op dit domein wordt bewaarheid: ‘natura non facit saltus’; een revolutie is dan ook nooit iets anders dan alleen een wat scherp-naar-voor-tredende evolutiefaze. | |
[pagina 332]
| |
Wij krijgen verder nog een kijkje, - altijd met het oog op het expressionisme - op enkele uitheemsche litteraturen, de Fransche, Duitsche en Italiaansche. Dit kon niet anders dan vluchtig uitgewerkt; aan elle van de groote Europeesche litteraturen zal Persijn een afzonderlijk deel uit deze serie ‘Vlaamsche Bijdragen’ wijden. Hoeveel deelen deze reeks dan wel beslaan zal? Wel, - moest Persijn elk van zijn lieve kinderen een nummer uit de serie opdragen, dan zou er amper een deeltje overschieten voor 't veertiende, dat we 't gelukkig echtpaar Persijn van harte toewenschen! Van dezen vruchtbaren schrijver mogen we vier deelen per jaar te gemoet zien; nog dit, krijgen we een verzameling ‘Ethische en Kritische Verantwoordingen’ en ter gelegenheid der Snieders-viering, een Snieders-bundel. We beleven blijde tijden in Vlaanderen!
* * *
De beteekenis van een essayist als Persijn, in de kultureele evolutie van ons volk, zal niet licht overschat worden. Geen invloed reikt verder en dringt dieper door, dan deze van den grooten kritikus. Is hij feitelijk niet een der bizonderste leiders van zijn tijd? Thuis in 't land der bergen, is 't zijn liefste bezigheid - hij beschouwt het als zijn roeping - U tot gids te dienen in het stijgen naar de hoogste toppen, van waar het leven-in-schoonheid zoo heerlijk voor de blikken openstraalt! En hoe weet hij, - want niets ontgaat zijn oog! - in dit prachtig panorama, op tal van details te wijzen, die uwe emotie verinnigen... ‘T'lacht hier doch altemael, zoet-rokigh en couleurich’. De beschouwingen, die hij onderweg ten beste geeft, zijn er niet op afgericht, U, al naar ge hooger klimt, tot des te scherperen afkeer op te zweepen, voor 't grauwe, werkelijke-leven-van-iederen-dag, ginder beneden, diep in 't benauwende dal... Die bij Schopenhauer zweren, zouden er hier andere theorieën op nahouden. Dezen immers, meenen, dat ‘in dit ellendige leven de kunst nog de eenige trooste- | |
[pagina 333]
| |
res is. De wil in ons is immers een begeeren, dus een bewustzijn van te kort, van ontbering, van lijden. En een volledige voldoening vindt de wil in dit leven niet. Enkel is daar de kunst; in haar genietingen kunnen we ons zelven vergeten, dus ons ontheffen uit ons individueele zijn en stijgen tot de reine beschouwing los van begeerte - en die subject en object verzoent en één-maakt’. Waar zij echter bekennen moeten, dat ook de kunst geen duurzaam genot verzekert, zal Persijn wijselijk doen opmerken, dat men de kunst geweld doet, met haar te willen afdwingen, wat zij niet schenken kan, zonder afbreuk te doen aan haar echt wezen en eenige bestemming! Of is 't niet al veel, als zij ons, ter hoogste kruin gestegen, er aan herinnert, dat ‘wij behooren tot degenen, die gevoelen dat ze een ziel hebben, die weten dat het intellectueele werk op zichzelf het hoogste menschelijk genot is, die de weelde smaken van den arbeid die ons leert, die ons ontwikkelt, die ons tot betere, grootere, schoonere, edeler wezens maakt, die onze geesten openzet voor den toevoer van schatten uit kunsten en wetenschappen...’; dat we intellectueele christenen zijn, en ‘weten dat God ons dit leven heeft gegeven tot iets meer dan tot het bloot in het leven houden... dat wij met verdubbelde talenten voor Hem verschijnen moeten, en dat we in geduldige maar gedurige stijging naar het altitudo divitiarum sapientiae et scientiae Dei, van ons leven moeten maken het beste en het schoonste wat er van te maken is’. Tot dit schoonste en beste in ons, leidt ons de ontdekking van... het-kind-in-ons! Hoe heerlijk zegt Persijn het hier Giovanni Pascoli na: ‘Het kindje in ons is dichter van nature, niet met eenig opzet; Dichter, niets meer... Het kindje weet dat er maar één poëzie, een poëzie die is van een school en van alle tijden, de poëzie der belangeloze oprechtheid... En sinds drieduizend jaar zingt het kindje, 't zij Sanskriet, 't zij Grieksch, 't zij Hebreeuwsch, 't zij Latijn, 't zij Fransch. 't zij Engelsch, 't zij Duitsch, 't zij Italiaansch, 't zij Spaansch, 't zij Nederlandsch; 't zij klassiek, 't zij romantiek, 't zij idealistisch, 't zij realistisch... maar het zingt steeds in poëzie. En die doellooze poëzie bereikt toch een doel: dat is den mensch steeds beter en reiner te maken, te veredelen, te verheffen. Het kindje leidde Homeros tot zijn Moesa, maar | |
[pagina 334]
| |
het heeft ook Salomo geleid tot zijn koninginne van Saba, en Dante tot zijn Beatrice; en Petrarca tot zijn Laura en Perk tot zijn Mathilde, en ons allen tot ons beste ik...’ Verhevener les in levens-kunst - het unum necessarium! - konden we op de hoogste toppen waartoe ons Persijn als gids geleidde, niet ontvangen! Ook, laten we hier mogen drie tenten bouwen: een voor Persijn, een voor 't kindje, en een derde voor... maar hoe zouden er plaats vinden, de ontelbare bewonderaars van den litterairen kritikus Persijn?Ga naar voetnoot(19) Gent. |
|