Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Savonarola en Alexander VIFra Girolamo Savonarola, de machtige boeteprediker te Florencen op het einde der vijftiende eeuw, is eene van die ingewikkelde figuren welke door de geschiedschrijvers even sterk gelaakt als hoog geprezen werden. Toch is er eene zijde van dien raadselachtigen kloosterling welke bijna door eenieder met onverdeelden lof en dankbaarheid in herinnering wordt gebracht: zijn streven namelijk om de kunst te louteren van de smetten der nieuwheidensche Renaissance. Het was dan ook met een waar genoegen dat wij in ‘Het Vlaamsche Land’ van 13, 20 en 27 September 1924 een mooi gestyleerd artikel lazen over ‘Savonarola en de Kristelijke Kunst’, waarin een ongenoemd schrijver diens weldoenden invloed op de schilders en beeldhouwers van zijn tijd in het licht stelt, en ons aan de hand doet waarom hem nog heden ‘de kunstenaars zielslief’ hebben. Maar genoemde schrijver heeft ondervonden dat het moeilijk is zich binnen de enge perken der kunstkritiek te houden, wanneer men een zoo veelzijdig man als Savonarola ter beschouwing voorstelt. Hij brengt dan ook tegelijk een vraagstuk ter sprake, dat meer dan in 't voorbijgaan wordt aangeraakt, en waarover het de geschiedschrijvers niet meer zoo eens zijn; ik bedoel Savonarola's conflict met Alexander VI. Naast zijne voorgebrachte oordeelvellingen wenschte ik eenige kantteekeningen te plaatsen, minder om critiek te oefenen, want misschien loopen in den grond onze meeningen niet zoozeer uiteen, dan wel om door het bepaalder en duidelijker voorstellen van sommige punten een mogelijk misverstand te voorkomen. Wij doen dit te gereeder, wijl het ons de gelegenheid biedt de aandacht van den lezer te vestigen op twee geschiedschrijvers die hetzelfde onderwerp met eene groote scherpzinnigheid en volkomen beheersching der stof hebben behandeld: | |
[pagina 292]
| |
den Vlaming Mgr. de RooGa naar voetnoot(1) en den Duitscher Ludwig Freiherr von Pastor.Ga naar voetnoot(2) Alexander VI, die in dit conflict een zoo merkwaardige rol speelde, wordt in ‘Het Vlaamsche Land’ onder alles behalve aanlokkende kleuren voorgesteld. Daar heet het dat in hem ‘de simonie en de zonde op den Stoel van Petrus’ zetelden; dat hij was ‘een onwaardige en plichtverzaker, een slechte herder en niet als Gregorius XVI een godvruchtige en onberispelijke pontifex’. Dienaangaande deel ik niet de meening van den schrijver, maar het is hier niet de plaats het algemeene onderwerp der zedelijkheid van dien Paus te behandelen. Ik deed dit in de Mei- en Juni-aflevering (1924) en het Januarinummer van Ons Geloof. Daarheen verwijs ik de belangstellende lezers. Ik bepaal me nu in dit opstel tot het bepleiten van Alexander's voorbeeldige houding tegenover Savonarola: al wat ik over dezen laatste zal mededeelen geschiedt ten aanzien van dit opzet, wat medebrengt dat ik hoofdzakelijk de schaduwzijde van den boeteprediker zal voorstellen, zonder daarbij te loochenen dat het wellicht mogelijk is ook eene lichtzijde te vertoonen. Dat heeft o.a. LuottoGa naar voetnoot(3) gedaan, doch dit behoort niet tot mijn onderwerp. | |
[pagina 293]
| |
* * *
Over den Florentijnschen boeteprediker staat in ‘Het Vlaamsche Land’ reeds genoeg om het begrijpelijk te maken dat ‘de katholieken hem niet heelemaal en zonder angstvalligheid verdedigen’ (bl. 616, kol. 3 ). Inderdaad, de schrijver herinnert aan ‘den hoogmoed’, de ‘visionnaire verbeelding’, de ‘niet in te toomen hardnekkigheid’, de ‘dwalingen’ van den religieus, die wel zeker bekwaam zijn om ‘de sympathie die van hem uitgaat’ te verminderen. De geachte criticus meent niettemin dat ‘men den monnik gemakkelijk kan vrij pleiten waar men dit den wereldgeestelijke (Lamennais) niet kan’. En de reden daarvoor aangegeven is ‘dat de Paus, dien Savonarola aanviel’ een ‘onwaardige...’ zou geweest zijn. Hij vergoelijkt den monnik omdat deze zich ‘opstandig’ betoonde ‘tegen 'n Paus die de schande was in de over 't geheel zoo heerlijke pausenrij’. In mijne oogen is natuurlijk die verschoonende reden niet geldig, omdat ik, zooals pas gezegd, des schrijvers meening over Alexander VI niet deel, en allerminst indien men tot 's Pausen onwaardigheid wilde besluiten uit Savonarola's getuigenis. Voorzeker de Florentijnsche kloosterling, die nooit te Rome was geweest en er nooit komen zou, geloofde als evangelie al de liederlijkheden die men in zijne vijandige stad over de Roomsche curia uitstrooide; hij kon af en toe hevig schelden op den Paus, en dan weer in zijn sermoenen en in zijn brieven aan Alexander VI beweren, dat hij nooit van hem kwaad gesproken had; maar zijn hoorders konden niet anders dan onder den ‘gran maëstro’, tegen wien hij tierde, den Paus zelf verstaan. Die scheldwoorden nu zijn allesbehalve een bewijs dat die opperherder werkelijk een schandig leven leidde, en de woorden komende uit zulk een opgewonden man als Savonarola hebben voor ons niet de minste beteekenis. Al degenen die het waagden zijne meeningen niet te deelen werden over denzelfden kam geschoren als Alexander; zijn eigen geestelijke broeders, onder wie zijn overste, Sebastiaan Maggi - een zaligverklaarde! - waren in zijne oogen nog slechter dan de Paus, de slechtsten van gansch de wereld: ‘li peggiori huomini del mondo’. De zwartkijker die zulk eene taal voerde, verbeurde het recht op geloofelijkheid. | |
[pagina 294]
| |
Dan, indien zelfs Christus' stedehouder zoo onwaardig geweest was als men hem afschildert, toch zou Savonarola's opstand niet vrij te pleiten zijn. ‘De waardigheid des H. Petrus - zoo luidt het woord van Sint-Leo-den-Groote - gaat niet te loor in een onwaardigen erfgenaam’, en de H. Katharina van Siëna schreef eens aan de regeering van Florencen: ‘zelfs als de Paus een vleeschgeworden duivel was, zou men hem nog gehoorzaam moeten wezen, niet om zijnentwille, maar ter wille van God, wiens plaatsbekleeder hij is’. Als priester en religieus was Savonarola door zijne gelofte nog meer verplicht tot onderdanigheid aan het opperhoofd der Kerk. Dit erkende hij trouwens aanvankelijk zelf in zijn eerste antwoord aan Alexander VI (21 Juli 1495): ‘Ik weet het, steeds moet men gehoorzaam wezen aan zijne oversten, want er staat geschreven: wie u hoort, hoort mij’, en in een brief aan een zijner confraters schreef hij den 15 September 1495: ‘indien ik niet anders kan voor de zaligheid mijner ziel, ben ik besloten te gehoorzamen, want ik wil me niet schuldig maken zelfs aan eene dagelijksche zonde’. Het is maar jammer dat hij bij dit besluit niet gebleven is, en in zijne hardnekkigheid nog veel verder ging, toen hij, die vroeger den Paus als zijn wettigen overste had erkend, zijn opstand blankette met het pleit dat Alexander VI op onwettige wijze de tiara had bekomen. Die beschuldiging is wederom niet waar, zooals wij elders (in Ons Geloof) betoogd hebben; - en hierin stond Savonarola beneden Karel VIII, dien hij wilde aanzetten om op te treden als hervormer der Kerk. De Fransche koning was veel verstandiger: in plaats van den Paus te verwerpen ging hij hem den 19 Januari 1495 zijne erkenningshulde aanbieden en den 22 daaraanvolgende devoot de H. Mis dienen! Maar had zelfs kardinaal de Borgia door simonistische kuiperijen het opperherderschap bemachtigd, toch was daardoor Savonarola niet ontheven van zijn plicht der gehoorzaamheid. Want in die jaren leefde men nog niet onder de constitutie van Julius II, welke eene simonistische keuze ongeldig maakte; en deze constitutie is wederom in onze dagen door Paus Pius X opgeheven. Alexander VI had derhalve in ieder geval het recht te gebieden, en het was in ieder geval de plicht van den religieus | |
[pagina 295]
| |
te gehoorzamen. Hem hierin vrij te pleiten gaat niet door den beugel.Ga naar voetnoot(1) Of moeten we misschien dit woord ‘vrij pleiten’ niet juist in zijn eigenlijke beteekenis opvatten? En wordt door den schrijver in ‘Het Vlaamsche Land’ enkel bedoeld dat Savonarola, hoezeer ook laakbaar om zijne weerspannigheid, toch eenigszins verschoond kan worden in zijne hardnekkigheid en een mindere fout heeft begaan, dewijl hij stond tegenover een Paus, die in dit geval zich te zijnen opzichte als ‘plichtverzaker’, ‘slechte herder’ en ‘berispelijk pontifex’ gedroeg? Wij meenen dat zelfs die verzachtende voorstelling van de jammerlijke ongehoorzaamheid van den monnik allen grond mist. En we zullen betoogen dat Alexander zoo niet elders dan voorzeker in zijn conflict met Savonarola getuigenis heeft gegeven van zijne geestelijke meerderheid, en aan gansch de wereld op eene schitterende wijze heeft getoond dat hij een plichtgetrouwe paus, een goede herder en een hoogstaande pontifex was: waarlijk hij betoonde zich in die omstandigheid als redder van het kerkelijk gezag bestookt door een opstandigen zoon.
* * *
Klein van gestalte, met een lang aangezicht, een groote arendsneus en een witte zachte huid: zoo schetst ons CerretaniGa naar voetnoot(2) het uiterlijke van den prior van San Marco. Die trekken vindt men terug in de schildering welke de Dominikaan Fra Benedetto ons in een episch gedicht ‘de Ceder van Libanon’ heeft nagelaten. Wij vertolken ze naar Gregorovius.Ga naar voetnoot(3) ‘Van lichaam was hij klein, doch goed gezond,
Van leden was hij teer in zulke mate
Dat zijne heilige hand doorschijnend leek.
Steeds vriendelijk was hij, ongezellig nooit,
| |
[pagina 296]
| |
Doordringend schoon en helder was zijn blik.
Van donkere kleur het neergeslagen oog;
Ook donker was zijn haar, zijn baard was dicht,
Zijn mond zeer fijn en lang zijn aangezicht,
Wat bultig omgebogen was de neusrug’.
Ziedaar ten voeten uit de beeltenis van den kloosterling, die bij het uiteinde der XVe eeuw de inwoners van Florencen - kooplieden, bankiers, kunstenaars, politiekers, jongelingen, vrouwen en meisjes - naar de hoofdkerk der stad deed toestroomen. Niet toch in den beginne, toen hij voor de eerste malen in San Lorenzo preekte; want de fijnontwikkelde Florentijnen, die gewoon waren aan den gematigden censor en mooien spreker, Fra Mariano, vonden Savonarola's taal wat ruw en onbeschaafd, zijne uitspraak te Lombardisch getint, zijne gebaren te hamerend en te geweldig. Dat verdroot den monnik en men beweert zelfs dat hij er op zon het predikambt vaarwel te zeggen. Maar hij bleef aanhouden en na een paar jaren zouden de zaken keeren. In Augustus 1490 begon hij in zijn klooster een reeks sermoenen over de Apocalypsis die een doorslaand succes hadden. De toeloop van het volk was zoo groot dat hij het volgende jaar tijdens de Vasten den kansel van San Marco moest verwisselen met dien van de hoofdkerk. Hij verraste zijne hoorders niet minder door zijne manier van preeken dan door de keus der behandelde onderwerpen. Hij leek een oud joodsch profeet die te midden der verdorven Renaissance wederom uit het graf was opgestaan om met Gods toorn te bedreigen en het volk tot boete aan te zetten. De indruk was geweldig: zijn gehoor brak dikwijls in zuchten en tranen los, schreide om barmhartigheid en keerde zonder een woord te spreken - senza favellarsi, zegt BenivieniGa naar voetnoot(1) - naar huis terug. Savonarola vergenoegde zich niet met de zeden der Florentijnen te kastijden, hij preekte ook de hervorming van geestelijken en prelaten, ja van gansch de Kerk, en gebruikte daarbij de woorden die Onze Goddelijke Zaligmaker den priesters en pharizeeën van zijnen tijd in het aangezicht slingerde. Daarmee ging gepaard zijn onverpoosde arbeid voor de verzedelijking der stad: hij ijverde tegen den woeker en de slemperij, bevorderde het gebruik der H. Sacramenten en de | |
[pagina 297]
| |
godsvrucht tot de H. Maagd, zoodat weldra onder zedelijk en godsdienstig oogpunt de bloemenstad, althans tijdelijk, een geheel ander aanzien verkreeg. Waar is de christen die niet dankbaar zal herinneren aan dien welsprekenden verkondiger van Gods woord, die beurtelings kon doen sidderen of verteederen en wiens gebeden tot Maria, waarmee soms zijn preeken worden besloten, zelfs onder het lezen nog aandoening verwekken. En nu zal voorzeker ook niemand zich inbeelden dat Alexander VI ooit zijn misnoegen uitgedrukt heeft over die boeteprediking. Integendeel, reeds in den eersten brief, die bewaard is gebleven, drukt de H. Vader zijne blijdschap erover uit, dat Savonarola met een voorbeeldigen ijver arbeidt in den wijngaard des Heeren.Ga naar voetnoot(1) Zelfs diens vrijmoedige woorden over de bedienaars van de Kerk, hoezeer ook misplaatst op den kansel, laakt hij niet. Dr. Ludwig Pastor meent dat men ‘toen te Rome aan zulke vrije uitboezemingen zeer weinig, ja heelemaal geen aanstoot nam. Alexander VI zelf zag deze uitingen met groote onverschilligheid aan’. Wie uit de hier gebruikte uitdrukkingen wilde afleiden dat de H. Vader zich weinig gelegen liet aan de hervorming van de Kerk, zou zich grootelijks vergissen. In zijn pas verschenen werk ‘Material for a History of Pope Alexander VI’ noemt Mgr. de Roo dien Paus veeleer ‘den grootsten hervormer van zijn tijd’ (III bl. 90); in twee hoofdstukken schetst hij in dit opzicht diens bedrijvigheid op alle gebied, in alle Europeesche landen en bij alle standen, maar hij deed het op eene meer christelijke en doeltreffende wijze dan de vermaarde boeteprediker te Florencen, die voor zulk eene taak, | |
[pagina 298]
| |
als zijne lotgevallen getoond hebben, niet de geschikte man was. Onze eerwaarde schrijver doet dan ook ietwat ondeugend uitschijnen dat Alexander zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt met pogingen aan te wenden om ook den hervormer Savonarola te hervormen ( III bl. 115); wat hem echter niet gelukte! Toch was Alexander VI den gevierden prediker niet ongenegen. Hij had - weliswaar na eenig aarzelen (want hij werd feitelijk bedrogen), verlof gegeven aan het klooster van San Marco om zich, door toedoen van den prior, af te scheiden van de Lombardische provincie, die, ofschoon onder het bestuur van den vromen Maggi, door Savonarola als ‘verdorven’ werd voorgesteld. Zoo werd tevens te gemoet gekomen aan den uitgedrukten wensch van Pietro de' Medici en de Florentijnsche Signoria, aan wie Z. Heiligheid bovendien den 28 December 1494 nog eene andere gunst verleende: Savonarola was door zijne overheid, of door den Paus, aangewezen om in 1495 de vasten te preeken te Lucca; de Signoria begeerde hem te Florence te behouden en schreef in dien zin een brief aan den Paus, waarin zij met ongemeenen lof van haar prediker gewaagde. Daarop volgde een zeer vriendelijk antwoord van Z. Heiligheid, die haar verzoek inwilligde. Doch zie, korten tijd daarop, den 18 Maart 1495 kwam een eerste verbod voor Savonarola van te preeken; een tweede brief van den 21 Juli ontbood hem naar Rome om inlichtingen te verstrekken. De prediker weigerde. Nadien volgden een derde en een vierde brief, waarin het vorig verbod werd gehandhaafd. * * *
Wat was er middelerwijl voorgevallen? En had de Paus reden om door een verbod van preeken Savonarola in te toomen? Tegen het einde van 1494 had de prior van San Marco opgehouden een gewoon verkondiger van het Evangelie te zijn; hij was op den kansel een politieker geworden: over Gods geboden en volmaaktheden, over de straffen der hel voor de ondeugd en de belooning van den hemel voor de deugd werd schier niet meer gehandeld. Vroeger te San Gemignano had hij, steunende op de wetten der goddelijke voorzienigheid, aangekondigd dat ‘rampen zouden neerploffen over de Kerk, doch dat deze weldra zou vernieuwd zijn’. Nu echter beweerde hij als gezant naar den hemel te zijn gegaan en hij verklaarde de toekomst | |
[pagina 299]
| |
te kennen door goddelijke openbaring. Terwijl in Frankrijk voorbereidselen werden gemaakt om een leger op de been te brengen dat door Italië zou oprukken tegen Napels, voorspeldeGa naar voetnoot(1) de volksprediker, alsof hij het door den H. Geest wist, dat vreemdelingen over de Alpen naar het zuiden zouden afzakken. Karel VIII was inderdaad in September 1494 op Italiaansch grondgebied, en Savonarola kwam met hem in betrekking te Pisa en te Florence. Op den kansel verklaarde hij dat de onzedelijke Fransche koning een Cyrus zou wezen, door God zelven geleid om het volk in Italië en inzonderheid te Rome te kastijden. Van Florencen - niet van Rome! - van Florencen ‘het hart’ van het schiereiland, zou al de zegening uitstroomen over gansch de wereld; die stad was de uitverkorene Gods. De Turken zouden intusschen zich onmiddellijk tot het Evangelie bekeeren. Eens voor eene groote schare hield hij het H. Sacrament in zijne handen, en bezwoer God een mirakel te doen, hem plotseling dood te doen neervallen, indien zijne woorden niet door God ingegeven waren. Zulk eene taal moest de zorg wekken van Alexander VI: zij bracht de hoofden op hol en zaaide ver- | |
[pagina 300]
| |
deeldheid in de stad, terwijl van hunnen kant de Augustijn Mariano van Gennazano en later de Minoriet Francesco da Ponzo zich niet onbetuigd lieten: van hunnen kansel hoorde men niets dan spotternijen met het geprofeteer van Savonarola. Deze kreeg nochtans een gedeelte van de Florentijnen op zijne hand, omdat Karel VIII, naar de zoogezegde voorspelling, werkelijk was gekomen, maar ook omdat zij meenden in Savonarola een beschermer te bezitten. Hij had gepreekt dat de Franschen zouden komen met scheermessen om de hoofden af te snijden en om de Italianen als graan te malen in een molen; en zie, na den doortocht van het leger hadden zij wel veel geld moeten afdoppen, maar dank aan Savonarola's voorspraak hadden ze toch het leven behouden. Van dien verkregen invloed maakte de prediker gebruik om zich nog meer met de politiek te bemoeien. Reeds was op zijne aansporing Pietro de' Medicis den 9 November 1494 uit de Arnostad verbannen, omdat hij aan de Franschen de Florentijnsche burchten en de versterkte stad Pisa had overgeleverd. Weldra zou nu, in 1495, Florencen een nieuwen politieken status ontvangen, volgens de begrippen van Savonarola, die den 1 April 1495 in zijn preek handelde over ‘de verandering van den regeeringsvorm’. Die wijziging zou echter een nieuwe bron van oneenigheid worden onder de burgers. Op den eersten aanblik kunnen wij het wel heerlijk en voorbeeldig vinden dat de ijvervolle religieus Jesus Christus tot Koning van Florencen deed uitroepen en aan de stad eene constitutie schonk, waarbij de vroegere parlementen werden opgeheven en vervangen door eene regeering berustend op meer democratischen grondslag;Ga naar voetnoot(1) maar het bedenkelijke daarvan was dat zoodoende plotseling werd gebroken met al wat historisch was vastgezet, dat een soort joodsche theocratie tot stand kwam, welke de tien geboden tot wetboek zou hebben - dat was goed - en Jesus-Christus tot opperheer - allerbest! - doch wier tolk hijzelf, Savonarola, zou wezen: hij eischte voor zich het recht op, de middelaar te zijn van den goddelijken wil in zaken van het burgerlijke leven, zoodat op slot van | |
[pagina 301]
| |
rekening de regeering van de republiek afhing van de willekeur van één man, één alleenheerscher! Het was wel de moeite waard, zoo spotte men met de Florentijnen: ‘ge zijt ontkomen aan de Medici, maar om te vallen in de handen van den Frate!’Ga naar voetnoot(1) En dat moest voor velen weldra onverdragelijk worden, want Savonarola, de profeet, was allerminst een man van ondervinding in practische zaken; hij liet zich geleiden door het licht ontleend aan de profetische en apocalyptische boeken der H. Schrift; het scheen hem dat hij visioenen had; hij luisterde naar de fluistering van geheimzinnige stemmen en ging te rade bij een leekebroeder van het klooster; een slaapwandelaar! Het juk dat hij op de schouders der gemeentenaren bond was niet altijd zacht als dat van den Zaligmaker: de folterbank voor de spelers, de priem gestoken door de tong der godslasteraars, kan men misschien wel eene afschrikking noemen die niet gadeloos was in de gebruiken der middeleeuwen, maar die voorgesteld door een priester in de Renaissance niet geschikt bleek om het hart der burgers bizonder in te nemen voor den wetgever. En was het te verwonderen dat vele Florentijnen zich van hem vervreemdden, toen hij van den kansel - dus in name van het Evangelie! - aan de regeering voorschreef verschrikkelijke straffen uit te vaardigen tegen degenen die een zwak overhielden voor den vorigen staat van zaken? ‘Eenieder, die een parlement beroept, zal, indien hij een lid is der Signoria, onthoofd worden, ieder andere als rebel verklaard en van zijne goederen beroofd worden, Indien de Signori een parlement willen houden, dan mag eenieder ze in stukken kappen: dat is geen zonde’. Zoo preekte Savonarola den 28 Juli 1495, en drie maanden later, den 11 October, vorderde hij wederom den dood voor diegenen zijner medeburgers, die den terugkeer der Medici begunstigden: ‘ge moet met hen doen, riep hij uit, zooals de Romeinen deden met degenen die Tarquinius weder aan 't bestuur wilden helpen; slaat hen den kop af! Al ware hij ook het hoofd der voornaamste familië, slaat hem den kop af’ SchnitzerGa naar voetnoot(2) moge | |
[pagina 302]
| |
dat alles zeer gepast achten, maar vele Florentijnen werden er door beangstigd en smeekten den Paus om toch den doordravenden prediker een breidel aan te leggen. En waren de burgers te laken dat zij den monnik weerstreefden, toen naar zijne voorschriften, onrijpe kinderen hunne huizen binnendrongen, er de ijdelheden - spiegels, harpen, reukwater, speelkaarten, teerlingen - opeischen of wegstalen; toen zij gewapend met een stok en onder bedreiging aalmoezen van de voorbijgangers afpersten; toen zij een verklikkersdienst inrichtten, onwilligen achternazetten en een waar terrorisme verwekten om de wereldlingen op te voeren tot eene ‘volmaaktheid’ die niet geschikt is voor iedereen? Men zal begrijpen dat zulke dwang tot deugdbeoefening den vrede moest storen in de vrijheidminnende Arnostad. ‘In alle huizen was tweespalt uitgebroken. Man en vrouw, vader en kinderen, kortom allen waren met elkander in strijd. Den ganschen dag hoorde men verschrikkelijke verwenschingen’. De vrouwen vooral waren hevig opgewonden, ‘reeds te middernacht spoedden zij zich naar de hoofdkerk om daar den strijd aan te binden met de tegenstanders van den ‘profeet’ en zeiden ‘dat hij het ware licht was; wie in hem niet gelooft is een ketter’. En zoo vertolkten zij eenvoudig wat Savonarola haar ontelbare malen gezegd had van zijne goddelijke zending.Ga naar voetnoot(1)
* * *
Van die Florentijnsche twisten moesten wij een kort overzicht geven om het begrijpelijk te maken dat klaarziende burgers de hulp inriepen van den Paus. Er zijn schrijvers als Villari, die dezes tusschenkomst gedeeltelijk toeschrijven aan staatkundige wraaklust. Het is wel zeker dat Savonarola en Alexander in politieke zaken niet dezelfde denkbeelden aanhingen. De monnik was Franschgezind, de Paus vaderlander. Toen Karel VIII in 1494-95, ondanks den tegenstand van Alexander, zijn inval deed in Italië, plunderend en | |
[pagina 303]
| |
moordend door dorpen en steden trok, werd hij verwelkomd door de goede wenschen van Savonarola, van wien hij geheime, opwekkende brieven ontving. Florencen sloot een vernederend verbond met Frankrijk, en zelfs nadat de Fransche koning de bloemenstede had gebrandschat, nadat hij het kerkelijk Patrimonium geschonden, Rome bezet had, opgerukt was naar Napels, waar hij zich gedwongen zag ijlings den terugtocht te ondernemen om door bloedige veldslagen zich een weg te banen naar de noordelijke Alpen: zelfs toen bleef de boeteprediker den vijand van het vaderland aanhangen. Florencen alleen, op aanraden van den monnik, haar Delphi's orakel, hield Karel's hand omklemd en verzette zich tegen het ‘heilig verbond’ dat Alexander met de overige steden van het schiereiland had gesloten om den overweldiger buiten hunne grenzen te houden. Neen, in politiek opzicht bewandelden monnik en Paus niet dezelfde wegen. Doch, wat nu opmerkelijk is: in geen enkelen brief aan Savonarola heeft Alexander daarover zijn beklag gedaan; hem liet hij als vrij burger het genoegen er eene verschillende meening op na te houden, hoe verkeerd en onvaderlandschGa naar voetnoot(1) die ook was. Wel zal ten langen laatste, toen Florencen reeds tot ellende gekomen was, de Paus, handelend als Vorst, in zijne briefwisseling met de Signoria, deze opwekken om ‘goede Italianen’ te zijn; wel zal hij een weinigje schertsen met die groote heeren die zich blindelings bij den neus lieten leiden door hun politieken raadgever, maar niemand kan bewijzen dat de groote Paus, in de uitoefening van zijn herderlijk ambt zich ooit heeft laten beïnvloeden door het verschil van meening, dat tusschen hem en den kortzichtigen volksleider in tijdelijke en burgerlijke zaken bestond.
(Slot volgt.) |
|