Overzicht van Tijdschriften
DE STEM laat ons het tweede bedrijf lezen van Teirlincks laatste tooneelwerk ‘De man zonder lijf’, waarop we na volledig verschijnen wenschen terug te komen. Eveneens vervolgt de studie van Meiers over ‘Twee generaties’. Schrijver ziet in dat de persoonlijke levensvisie der jongere generatie, als antipode van het sociale voelen der vorige, in conflikt komt met de ‘onverbiddelijke maatschappij’ en dat het ervan zal afhangen of de generatie van nu al dan niet in haar voordeel het conflikt zal weten te beslechten, dat zij een eigen stijl zal geven en bewaren. Waarop volgt een gedicht van Marnix Gijsen ‘Het onbegrepen gesprek’ waarin we het gevoel missen, de ontroering die misschien echter schuil gaat achter de zenuwvolle strakheid van het beknopte vers. Dirk Coster bespreekt heerlijk Knut Hamsun's ‘Laatste Hoofdstuk’. En Mussche stelt Albert Schweitzer voor als een mensch, die drie-dimensionaal leeft: naar de hoogte toe, in de verte, en in de diepte. Naar de hoogte toe als kunstenaar, als mystiek muzikant, als een der voornaamste Europeesche organisten, die door zijn boek over Johann Sebastian nieuwe problemen stelde in de studie van Bach en door zijn concerten duizenden harten verrijkte. - Naar de verte toe als organisator van geneeskundige expedities onder de melaatschen en lijders aan slaapziekte in West-Afrika, waarvoor hij het noodige geld bijeenbrengt door voorlezingen over zijn cultuur-philosophie aan de universiteiten van Oxford, Upsala, Kopenhagen en Praag, en door orgel-concerten. - Naar de diepte toe als religieus en wijsgeerig denker, in de allereerste plaats met zijn groot werk over cultuur-philosophie, waarvan de twee verschenen deelen uitgewerkt werden in de oerwouden van Afrika: ‘Verfall und Wiederaufbau der Kultur’ en ‘Kultur und Ethik’ - de tragedie der avondlandsche wereldaanschouwing, zooals Schweitzer zelf het noemt.
Pater Molkenboer die verleden maand in DE BEIAARD Verwey's Dante-vertaling besprak, heeft er nu het nog niet afgewerkt grootsch muur-schilderij ‘Triomf van St-Thomas’ dat Willem Van Konynenburg aan 't schilderen is voor de Dominikanerkerk van Zwolle, bestudeerd. Een goed gedicht van Willem de Merode. We lezen toch altijd liefst zijn sonnetten. Een epische novelle van Kes Meekel. ‘De laatste cow-boy. Een slecht vers van Joan Kat.’ ‘Aan de menschen’.
In het Tijdschrift NEDERLAND dat we voor de eerste maal ter recensie ontvingen, ontmoeten we, in tegenstelling met wat de titel ons deed verwachten, haast alle kennissen van ten onzent o.a. Wies Moens, Pol De Mont, Cyriel Buysse, Piet Van Assche, Fritz Francken, Frank Van Den Wyngaert, Mia Kleine, Edmond Van Offel, A.W. Grauls. ‘Nederland’ is een keurig uitgegeven tijdschrift versierd met interessante platen op voornaam couché-papier. Toon-aangevend, figuur-makend schijnt het ons niet te wezen. De lijn van het idieele die een periodiek zijn plaats en taak geeft zien we er niet in. Het lijkt ons een gewone verzameling van ‘ingezonden bijdragen’. Wij zullen belangstellend dezen 77en jaargang volgen.
Lidwina Diepenbroek, al zoo geniale essayiste als de hier meermaals optredende Sylvain De Rouck, met enkel deze verdienste meer dat zij wat hebbelijker Nederlandsch weet te schrijven dan de Vlaming, ontleedt in BOEKENSCHOUW L. Van Deyssel's gedenkschriften.
‘'t Is mijn verbeelding - nu ik de lezing der “Gedenkschriften” heb voleind - of zij dwaalde in een groot en luisterrijk kasteel, met