Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
BoekbesprekingCyriel Buysse. - Tantes. - Uitg. Van Rysselberghe en Rombaut, Gent.Drie knorrige oude jonge juffrouwen zijn de tantes die heerschen over de familie door de vrees te zullen onterven wie 't niet naar haren zin maakt. Haar opvatting over 't sexueele liefdeleven wordt geopenbaard door haar houding tegenover het met twee kinderen gezegende huweljik van hun neefje Max. Ze breken den droom van Adrienne hun nichtje, die verliefd wordt op Raymond, een luchtige kerel waartegen de tantes giftig zijn. Adrienne wordt waanzinnig. De schrijver moest toch weer een priester hatelijk maken met de volstrekt-onmogelijke beschrijving van een biecht. Zijn dramatisch effekt vervolgens vermindert doordat hij Adrienne's hysterie als een sexueel-pathologische ontdaan van ziels-element voorstelt. De liefde van Adrienne was mooier dan een louter verlangen des vleesches. Het heele boek is een bijtende satyre op helaas nog overal te vinden vroom-doende tantes die liefden en levens breken in den dienst en 't profijt van den duivel. G.v.M. | |
Jonkheer Johan Graafland. - Van Toen en Thans. - Uitgevers Beynsberger en Zonen, Heythuyzen.Schrijver was tijdens den oorlog gemobiliseerd in 't Nederlandsch veldleger. Hij schildert, musiceert, en heeft dan ook zich gewaagd aan schrijven. Hier is zijn bundel schetsen en novellen. Hij is, als doorgaans alle eerstelingen, zeer ongelijk van waarde. Enkel beschrijvingen, hier en daar een bladzij zijn wat we pejoratief noemen ‘literatuur’. De toespraak tot de soldaten b.v. is vrij ongenietbaar, ook naar den ideëelen inhoud. Jonkheer Graafland heeft ongetwijfeld talent. Alleen de schets ‘Schoppenheer’ is er al bewijs genoeg van. G.v.M. | |
Knut Hamsun. - Kinderen van hun tijd. Knut Hamsun. - Hoe het groeide. - Uitg. V. Laghum Slaterus en Visser, Arnhem.Niet enkel eene episode uit een arm menschenleven, maar een heel menschenleven in de volle ruimte van zijn tijd en omgeving. De hemel wordt zoo wijd boven uw hoofd en over de rotsen waait de sterkende wind van de zee. Zoo schrijft alleen een kunstenaar die nog leeft en ademt in en wordt gevoed door de gemeenschap van zijn volk; een kunstenaar die zijn sap uit de aarde trekt en de lucht en het licht drinkt als een boom. Daar is Willatz Holmsen, uit ‘Kinderen van hun tijd’: koel, gesloten, deftig en onverzettelijk. Hij is de derde van het geslacht en de laatste. Want de nood is sterker dan zijn trots; en de moderne tijd met zijn jachtende industrie sleurt mede al wie zijn hand in het raderwerk laat klemmen. Zoo is het heerlijke landgoed van Segelfors, afgebroken en afgevreten en opgeslorpt geworden. Wat helpt het dat de landheer stervend nog den schat terugvindt van zijn grootvader, den eerste Willatz Holmsen, een dik en hebzuchtig heereboer, die zelf knecht geweest was. Het oude landgoed was en bleef verloren en zijn eigen gemoedsleven | |
[pagina 92]
| |
was verwoest en onvruchtbaar. Hadden zijn vrouw en zijn eigen koppigheid hem niet gedoemd, ondanks zijn huwelijk, tot een jonggezellenleven? Maar sterker is de figuur van Isaac in: ‘Hoe het groeide’, hij de kabouter, de praam in het bosch, den werkduivel met fijn bruin-rooden baard. Hij was gekomen in het hooge noordsche land, met alleen wat teerkost en gereedschap op zijn rug. Hij had gezocht de plaats die van niemand was en nu van hem. Hier lag werk voor een heel menschenleven en langer nog. Hij had geen strooizak onder zijn hoofd om op te rusten toen hij kwam; en nu: ‘klingeling zeggen de bellen ver boven op de berghelling; 't geluid komt nader en nader. De dieren komen naar huis tegen den avond. Er zijn vijftien koeien en vijf en veertig stuks klein vee - volle zestig dieren’. Hij was de markgraaf van Sellenraa. En er waren andere ontginners gekomen, de moerassen werden drooggelegd en de wilde gronden herschapen tot vruchtbare akkers. Ook hier is de industrie gekomen, met machine en werkvolk. Ze hebben de rots omgewoeld om er koper uit te delven, maar daar lag de rijkdom en de zegen niet van dit land. Daar lagen nu de machines te roesten, het werkvolk was verdwenen en het warenhuis was te koop voor wie 't hebben wou. Maar ginder loopt Isaac over het veld en zaait voor een nieuwen oogst. ‘Neen, hij had niets meer over van het geld voor de koperrots. En wie had er nog wat van, toen de rots weer verlaten lag? Maar 't algemeene veld ligt daar met tien ontginningen en werkt voor honderden. Groeit hier niets? Hier groeit alles, menschen, dieren en 't gewas. Isaac zaait. De avondzon schijnt op het koren, dat in een boog uit zijn hand stuift en als een gouden regen in de aarde zinkt. Daar komt Scivert (Isaacs zoon). Hij moet eggen en walgen, en dan weer eggen. Het woud en de rotsen staan er naar te kijken. Alles is hier hoogheid en geweldige macht, hier is samenhang en doel’. En naast Isaac staat Inger, zijn vrouw. ‘Ze was bijna niemand onder de menschen, maar één’. Zoo was Scivert één, en zoo waren die andere stoere ontginners daar op dat hooge noorsche land. Zij zijn het kruim der aarde en de aarde zwelt zienderooge. Dat zijn de mannen en vrouwen naar Hamsun's hart. Ze zijn ruw en leven haast als dieren in 't bosch; maar ze zijn wat ze zijn; duizendmaal beter dan wat de moderne beschaving bieden of brengen kan. Zij worden niet stuurloos gedreven door het leven; zij hebben houvast en iedere dag brengt zijn zegen met zijn zorg. ‘Hoe het groeide’ is een boek voor volwassenen; maar een werk van grootsche conceptie en kracht. V. | |
M.E. Belpaire. - Na vijftig jaar. I Proza, II Poëzie. - Tweede druk. - N.V. ‘Het Vlaamsche Land’ en ‘Centrale Boekhandel Neerlandia’, Antwerpen, '24.Hoe kwam me, bij 't lezen - in de inleiding tot zjin jongst - verschenen kritische opstellen: ‘Portraits d'Hommes’Ga naar voetnoot(1) - van dit fijne dingetje: ‘Tous les doigts sont tachés d'encre, et même la plupart de ces petits doigts roses que l'on n'osera bientôt plus porter aux lèvres’, weer te binnen, die andere passus, ook van Henry Bordeaux, - schrijft ook hij niet veel, misschien zelfs | |
[pagina 93]
| |
al te veel? - waarin hij jammert over de aanwezigheid in 't litterair koor, van àl te talrijke ‘joueuses de flûte’, - vrouwen die, waar ze moesten Beatrice's heeten, feitelijk niets meer beoogen te zijn dan, met zoet fluit-geluid, lokkende sirenen... Van niet zoo heel veel vrouwen kan in waarheid getuigd, dat ze dus leiden tot waar ons de schoonheid verschijnt: In forma (dunque) di candida rosaGa naar voetnoot(2). Van geen enkele nochtans, zoo stellig als van juffrouw Maria-Elisa Belpaire. Den vijf-en-twintigjarigen groei en bloei van de ‘Dietsche Warande en Belfort’ vieren, - is meteen dankbaar gedenken de vele redenen, waarom haar naam zal blijven voortleven in de geschiedenis der Vlaamsche litteratuur - en dààr niet alleen. Bleven we hier in gebreke, zou daar niet een zooeven vernomen stem uit Frankrijk, ons aan dien plicht herinneren? In haar ‘Les Femmes poètes de la Belgique’ - een boek, waarvan we nu slechts de zonne-zijde willen zien - wijdt Lya Berger een tiental bladzijden aan de litteraire en sociale werkzaamheid van deze hoogbegaafde vrouw. Daar heet het: ‘Si la poésie n'occupe à proprement parler qu'une place restreinte dans l'oeuvre de Mademoiselle Belpaire, il faut reconnaître qu'elle y joue du moins un rôle essentiel en tant qu'émanation d'une belle âme qui a considéré l'art comme un sacerdoce et fait de lui le complément, ou mieux encore, l'instrument du Bien. Une école professionnelle d'art appliqué vaut, à tout prendre, un recueil de sonnets; et la Vie de Beethoven constitue un hymne à l'harmonie. Poète, romancière, éducatrice, philanthrope, apôtre, Mademoiselle Maria Belpaire a bien mérité des lettres flamandes et de la patrie belge; à ce double titre, elle a inspiré ici cette trop courte étude qui revêt le caractère d'un hommage.Ga naar voetnoot(3). Wij, Vlamingen, hebben niet gewacht op die stem uit Frankrijk, om onze Vlaamsche schrijfster, de hulde te brengen, welke hare nederigheid steeds beantwoordt met een gratievol afwijzend gebaar en de verzekering, dat zij feitelijk nog zoo weinig heeft gekund en heel wat meer hadde gewild... Het doet ons echter deugd er te kunnen op wijzen, dat ook elders de aandacht gaande gemaakt word, op de vele en zoo verscheiden verdiensten van eene van huize uit hoogstaande Vlaamsche vrouw. Wanneer we thans terugbliken op zoo rijkgevuld een leven, treft ons allereerst en allermeest de wondere eenheid er van. Van niet zoo heel veel levens blijft dit de hoofd-indruk. Wel kan men bij sommige schrijvers den nadruk leggen op het eene of andere werk, dat alle overige in de schaduw stelt en aan een artisten-leven zjin beteekenis en waarde verleent; maar van hoe weinigen is het edelste meesterwerk him... leven zelf! Bij Juffrouw Belpaire is dit ongetwijfeld het geval. Leven en werk zijn één, gekenmerkt door het streven, met al de krachten van hart en geest, naar één doel, klaar ontwaard in 't licht der bovennatuurlijk - doorzonde rede! Die ééne baan - moet er op gesteund, dat het een ‘via regia’ is? - wou ze op, van jongs af... Kunst en leven één, - om te stichten allebeide. Wie haar werk kent, wijs hier al dadelijk alle gedachte aan preekerige tendenz af. - Preêken heet daarom nog niet stichten! | |
[pagina 94]
| |
Integendeel. Ook hier is alle opzet uit den booze. Niets overigens, verraadt zoo duidelijk het gemis aan diep-echte inspiratie, als de er door-dik-en-dun bijgesleurde zedeles. Schoonheid spreekt door en voor zichzelf. Bij hoevelen hoort men niet telkens weer schrijnen, die schreeuwerige wanklanken in hetgeen ze de... harmonie van hun leven en werk heeten! Wie door-en-door-katholiek denkt en voelt - zal vanzelf stichten! Zijn leven doet het; hoe zou het zijn kunst niet, die er de bloei van is? ‘Hij die zich heeft opgewerkt tot een wetenschappelijke bevoegdheid en tegelijk zijn katholieke levensbeschouwing belijdt en beleeft, doet door dit feit zelf méér voor zijn geloof dan met het uitgeven van honderd apologetische vlugschriften over de vereenbaarheid van geloof en wetenschap’. Aldus Dr. De Hovre in zijn prachtwerk ‘Paedagogische Wijsbegeerte’. Niets is zoo waar: - wat dan gezegd van een katholiek artist, wiens leven en werken dezelfde wegen-ten-hooge op willen? Ook voor de steilste en stugste paden, schrikte deze vrouw niet terug; - leidden ze niet naar de hoogste toppen der levensbeschouwing? Daar eerst, wordt men door sterkende lucht aangewaaid; ondergaat men een echte verjongingskuur! Daarna kan men weer gerust en veilig naar het dal terug, waar de menschen wonen. Want, wat men daarboven zocht, was niet de beschouwing-om-de-beschouwing, maar als uitzicht op veelzijdige en doortastende daad. Daar werd niet besloten tot het zich terugtrekken in den ivoren toren der eenzelvigheid. Wie de eenzaamheid om haar-zelf prijst en ze niet vooral opzoekt als bron van zelf-loutering door zelf-kastijding, komt er al te ras toe, zichzelf te beminnen, meer dan wie of wat ook, en aldus te verzinken in 't laagste egoïsme. Hoevele namen konden hier ter treurige illustratie gememoreerd! Wat zij op de hoogte vernomen had - daar spreekt God door den mond der waarheid heel wat duidelijker dan in 't roezemoezige dal! - zou ze beneden aan de menschen verkondigen... De beschouwing werd de kiem der daad. Leven is handelen. In elk van haar werken, vangt de lezer een echo op, van die wondere stemmen, die ze ginder hoog vernam... We zullen hier, waar we ons moeten bepalen bij een algemeene en dan nog zeer beknopte karakteristiek, niet overgaan tot het ontleden van elk harer werken. Wat nood ook, waar deze, in de herinnering van de Vlamingen, leven als zoovele mijlpalen, die hun den weg naar boven verkortten? Eenzelfde inspiratie doorzont ze alle. ‘Christen Ideaal’ zoowel als ‘De Vier wondere Jaren’, ‘Het Landleven in de Letterkunde’ evenals ‘Constance Teichmann’. Bezingen ze niet alle de heerlijkheid der katholieke levensbeschouwing? Zelfs haar ‘Beethoven’? Ja, en zeker niet het minst. Hoe zal het Juffrouw Belpaire wee gedaan hebben, te moeten lezen, dat de geniale Beethoven een ongeloovige zou geweest... Neen toch, dat kon niet; daartegen kwam haar geheel wezen, vooral haar hart - dat altijd redenen heeft, waarvan de rede niets begrijpt, in verzet. Hoe ging ze er dan op uit, om de waarheid te achterhalen... hoort ge 't niet op iedere bladzijde van dit wondere boek, hoe haar verrukking zingt, met Beethoven meê, de hoogste levenshymne, die juicht om Gods alom-gevoelde aanwezigheid?... Nos qui vivimus benedicimus Domino! | |
[pagina 95]
| |
Of is het de roeping niet van den kunstenaar, overal in de natuur op 't spoor van Gods doorgang te wijzen... Bestaat er edeler taak, - maar ook wat al gaven van geest en hart - de subtielste en de sterkste - worden hier niet vereischt, om voor de menschen dien eenen ‘Baedeker’ op te stellen, dien zoovelen hun leven lang blijken te missen! Een katholiek artist weet waar hij heen wil, - hij wandelt niet in de duisternis. Hoe zou hij ook, - kind des lichts, geroepen om anderen te leiden! Ware hij blind, wat zou er geworden van den blinde, dien hij leiden moet? Boeken zijn flinke gidsen; - ze zijn niet de eenige. Het levend woord is er een andere. Er zijn er nog en meer. Geen enkel heeft Juffrouw Belpaire ongebruikt gelaten. Zoo ergens, dan hier, geldt de spreuk: rust roest. Met hare vele gaven heeft ze gewoekerd! Haar leuze was steeds: Excelsior! Hoevelen heeft ze er niet meêgevoerd, achter haar flapperend vaandel! Ontelbaren zullen hier, met de mijne, ook dankbaar hunne herinnering laten meespreken, waar het geldt, bij 't overschouwen van het vijf-en-twintig-jarig bestaan van een tijdschrift, waaraan Juffrouw Belpaire nog steeds voort de ziel is, Haar te gedenken, die hun tot deze heerlijke ‘Dietsche Warande’, den weg wees; ze er blij onthaalde en rondleidde, en ten slotte met hen besteeg het ‘Belfort’, van waar hun verrukte blikken het heerlijkste ideeën-panorama werd geboden! En tuinman en beiaardier - hoe wist ze die steeds te kiezen bij 't kruimken-uit! Hoe weelderig ook, die gaarde tot laat in den herfst vol rozen! De beschrijving er van - laat ik het niet verzwijgen - lokt me aan... Waar reeds, de om meer dan een reden zoo belangwekkende ‘Van-Nu-en-Straks-beweging’ in haar ontstaan, groei en bloei, geschetst werd, wacht het katholieke litteraire leven uit deze laatste vijf-en-twintig jaar nog steeds op zijn geschiedschrijver. Dien vooral zal het duidelijk worden, welke aanzienlijke plaats Juffrouw Belpaire in de Vlaamsche litteratuur toekomt. Een leven van bezielden en bezielenden arbeid, uitsluitend op één doel afgericht: de geestelijke ontwikkeling van het volk; een edel hart, verlicht door een rijken geest, in dienst van het hoogste ideaal; het schoone woord, als uiting van de innigste overtuiging. Alle deze elementen der eenig-ware grootheid, bloeien bij Juftrouw Belpaire tot een heerlijke synthesis open! Haar blijft meteen verzekerd, ook na vijftigmaal vijftig jaar en langer nog, de bewondering van een dankbaar volk - bewondering, welke zich - alweer naar 't voorbeeld van Juffrouw Belpaire zelf - niet bepalen zal bij woorden alleen, maar zich uitleven in groei van daden - Kerk en Land ten bate! J.E. | |
Aloïs Walgrave. - Het leven van Guido Gezette. - Deel II. (Vlaamsche Bibliotheek - Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur. - Amsterdam, 1924.)Een biographie kan zijn: samenvattend beeld van sterk synthetizeerende kracht. Zij kan zijn: meer ontledend relaas van werken en daden. In 't eerste geval artistiek op zich zelf. In het tweede meer documentarisch bedoeld. Aloïs Walgrave heeft den voorkeur gegeven aan het laatstgenoemde genre voor wat zijn levensschets aangaat van Guido Gezelle. Hij is nu voorzeker bij ons de Gezellekenner. Jaren studie heeft hem dat boek gekost en onverdroten werk met liedevol geduld | |
[pagina 96]
| |
verricht. Ik zal niet beweren dat we nu definitief alles weten over den ‘zoetgevooisden’ dichter. De crisisperiode o.a. 1872-1881 lijkt me niet opgeklaard. Maar de twee boekdeelen die de wereldbibliotheek ons schenkt maken een standaardwerk uit, waaraan putten moet al wie over den Meester iets zeggen of schrijven wil. Twee zaken loof ik vooral in Walgrave's boek. Hij heeft Gezelle als priester uitgebeeld. Niemand had het vóor hem zóo duidelijk gezegd: in Gezelle was de priester méér nog aanwezig dan de dichter. Of beter zijn priesterschap heeft hem tot dichter gewijd. Zijn poesie was bloei van zijn priesterlijke ziel. In dat opzicht is Walgrave's werk een veel welsprekender antwoord nog dan de bloemlezing van J. Eeckhout op de katholieke kritiek. Sommige gedragingen van Guido Gezelle zijn zoo langen tijd onuitgelegd gebleven. Zijn, - laat me dat noemen: passief flamingantisme heeft in den eersten strijd onzer beweging den beminnelijken dichter minder sympathiek gemaakt. We leeren beter hem kennen nu en vermogen hem te beoordeelen naar zijn innerlijken kant. Juist gelijk in ‘Gedichtengroei’ wist Walgrave hier ook weer 't karakter vast te knoopen aan de daden. Zooals de gedichten, zoo ook alle andere werken. Zij mogen niet losgerukt worden van het temperament. En Gezelle was nu eenmaal geen ‘combatieve’ natuur. Daar moet rekening mede gehouden worden en Walgrave heeft gelijk nadruk daarop te leggen. In de uitzonderlijk-overdadige literatuur die we bezitten over Guido Gezelle neemt Walgrave's studie een allereerste plaats in. Misschien kan men eraan verwijten chronologische en logische orde niet genoeg uiteen te houden. Het blijft nochtans onloochenbaar dat we hebben nu: een haast volledig beeld van Gezelle's leven. Den man leeren kennen is zijn poezie beter begrijpen. En dat is wat te zeggen! K.S. | |
Erich Przywara S.J. - Het kerkelijk Jaar, vert. door Victor Leemans.Ziehier een mooi boekje van den gekenden leider der duitsche katholieke jeugd. Dr. Van Tichelen schreef er de passende inleiding voor: ‘Niet de kerkzanger zingt in dit boekje... maar de klokluider mijmert in dit boek.’ De rijke verscheidenheid van gevoelens in het liturgisch kerkelijk jaar wordt hier verklaard en synthetisch verwerkt. Het kerkelijk jaar is de haast bestendige viering van de groote feiten uit Christus' leven tusschendoor de herdenkingen van gebeurtenissen en personen uit het leven van zijne kerk. De Kerk verlangt dat hare geloovigen meeleven met die weelderige verscheidenheid en dat zij uit de gevoelens dier bepaalde dagen en vieringen het voedsel voor hun geestelijk leven putten, dit geestelijk leven tegelijk erdoor verdiepend. Een boekje dat we iederen geloovige ernstig aanbevelen. M.A. |
|