Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Christene Democratie
| |
[pagina 82]
| |
schrijver, M. Karl Hanquet, die de twee namen samenbrengt: Pottier et Kurth. Eene dankbare taak want de priester en de leek waren met eene gelijke liefde bezield, voor het bevoorrecht deel van Christus' kudde dat het volk heet: ‘Parlant de sa vieille école d'Arlon, où se mêlaient petits bourgeois et fils d'ouvriers, (Kurth) écrit:Ga naar voetnoot(1) ‘C'est là que je suis devenu ce que je suis, démocrate jusqu'aux moelles... C'est l'école publique qui m'a trempé pour la vie; s'il est une chose dont je bénis le bon Dieu, c'est d'avoir eu dès l'enfance mon coude contre le coude de l'enfant pauvre, et mon coeur contre le sien’. Die democratie was echter maar eene gevoelsdemocratie. De theorie kreeg Kurth door zijn vriend Pottier en hij, de groote historicus, de geniale tijdendoorvorscher, kwam ter school bij den veel minder beroemden priester: ‘Je dois à l'âge de quarante-cinq ans, me remettre à l'école’, schrijft Kurth weer op zijn dagboek, ‘et apprendre des choses dont on ne se préoccupait pas de mon temps’. Pottier was toen professor in 't Seminarie van Luik, daar geroepen door den anderen volksvriend, Mgr. Doutreloux, en aan thomistische bronnen, toetste hij zijn ingeboren neiging tot de democratie. Door zijn leering was ontstaan wat men noemde ‘l'école de Liège’. Dat de gloedvolle Kurth met zijn gezag en zijn eruditie, met zijn zinderend woord, dezelfde gedachten aankleefde, zette natuurlijk de nieuwe richting veel luister bij. Karl Hanquet deelt het prachtig stuk mede waarin de leek de leering van den priester-professor bijtreedt, een brief van 18 Januari 1893. Het raam dezer studie laat mij niet toe het over te schrijven, maar alle werkers op sociaal gebied zouden die oorkonde der beweging moeten van buiten kennen. Tot slot der bladzijde over ‘Kurth et Pottier’ geeft de hedendagsche Luiksche professor het tafereel door Kurth geborsteld van Pottier's bezoek aan den stervenden Schaepman, te Rome. Zoo worden de beelden der drie voornaamste democraten. Schaepman, Kurth en Pottier te samen gebracht onder de schaduw van den grooten Paus, Leo XIII: ‘C'est à Rome, dans le demi-jour d'une chambre mortuaire. ‘Deux prêtres sont là en tête à tête, l'un néerlandais, l'autre belge, tous deux amenés à leur insu, au tombeau des apôtres, l'un pour y mourir, l'autre pour y continuer un apostolat glorieux commencé ailleurs. ‘Entre les deux interlocuteurs, la Mort invisible, attend la fin de l'entretien’. Met Schaepman komen wij in het nederlandsch terug, en vind ik aanleiding om zekere gedachten te ontwikkelen die mij voor den geest kwamen bij 't lezen van dit herdenkingsbundel. En vooreerst dat België wezenlijk één land is, aaneengegroeid in den langen loop der tijden en door hechte banden in zijne deelen, Vlaamsch en Waalsch, verbonden. Mannen, zooals Kurth en Pottier, zijn evengoed thuis in onze Vlaamsche democratie als een Rutten of een Verhaegen, die overigens uit hen gesproten zijn. De kleine modaliteiten van Pottier's waalschspreken, van zijn sterke waalsche oorspronkelijkheid zullen nooit een Vlaming tegen de borst stooten, wel integendeel. En bij mannen als Pot- | |
[pagina 83]
| |
tier en Kurth zou de Vlaamsche beweging voor algeheele gerechtigheid, ook op de warmste sympathie mogen gerekend hebben. Zooals zij werkten, niet voor klassenstrijd, maar voor verzoening door rechtvaardigheid en liefde, zoo is de oplossing van onze moeilijkheden ook te zoeken in toenadering en eendracht. Een tweede punt trof me bij die lezing: Minister Tschoffen toont aan hoe al die hervormingen die voor utopies uitgescholden werden, nu doodgewoon schijnen en door iedereen worden aangenomen. Zoo, binnen enkele jaren, zal het ongeloofbaar voorkomen dat zoo veel strijd noodig was om den Vlamingen hun eenvoudig recht te laten geworden. Verbaasd zullen onze nazaten staan dat de Gentsche hoogeschool niet van oudsher Vlaamsch was. Vertrouwen wij op den tijd, op de kracht der gedachte, op de onoverwinbare gerechtigheid. Die woorden schrijf ik op eene voor ons Vlamingen, roerende verjaring: die van Gezelle's dood. Hadden de Walen hun Pottier, den wetgever van het recht des volks, in onzen Gezelle hadden wij ook een vurigen volksvriend, iemand die zijn volk diep geloovig wilde zien en daarom innig vlaamsch. Zijn westvlaamschen aard getrouw, leefde hij afgezonderd en stil, verwijderd van den rumoerigen strijd, maar daardoor won zijne werking misschien in diepte wat zij in luidruchtigheid verloor. Hoe verder ik in 't leven vorder, hoe klaarder wordt het mij dat onzichtbare factors de machtigste zijn. Zoo vertrouw ik dat de dooden onze grootste weldoeners en werkers blijven.
27 October 1924. |
|