| |
| |
| |
In het Finsche Finland
door D. Logeman-van der Willigen.
Ik was naar Finland gegaan om het land van de ‘Kavevala’ te zein. Nadat ik in de hoofdstad, waar ik aankwam eens had rondgekeken, trok ik dan ook dadelijk in oostelijke richting, naar het finsche Finland, waar Finland Suomi genoemd wordt. De afstanden zijn in dat uitgestrekte land heel groot. Als men thuis op zijn stoel gezeten plannen maakt, reist men in gedachten al verder en verder... Maar als het er op aankomt en het warm is en de treinen vol zijn, dan is zes uur achter elkaar in een coupé zitten al heel lang. En dan is men na die zes uur van uit Helsingfors nog maar in Wiborg, het oude, interessante Wiborg, met het groote, mooie, moderne stationsgebouw. En in Wiborg is genoeg te zien om er een paar dagen te blijven. Ik beklaag het mij tenminste niet, dat ik dat gedaan heb. Het oude slot trekt dadelijk de aandacht, zoo schilderachtig gelegen aan de groote brug voor de Samiakanaal. In 1293 ondernam de Zweedsche maarschalk, Torgil Knutsson, een kruistocht naar Karelië, bij welke gelegenheid hij het slot van Wiborg bouwde. Onder de beschutting van dit slot, ontwikkelde de stad zich vrij spoedig, niettegenstaande allerlei oorlogen en belegeringen, want de stad lag aan het grenspunt van vier verschillende naties: Finnen, Zweden, Russen en Duitschers en eigende zich door haar ligging aan het water, uitstekend tot een handelscentrum. Teer en hooi waren de eerste producten die werden uitgevoerd. Teer vooral naar de Nederlanden. In 1710 kwam de stad met het verdere Karelië ruim een eeuw lang onder Russisch bewind, wat doodend werkte op handel en ontwikkeling. Doch eenmaal vrij herleefde de handel spoedig. Er vlak-over, aan den anderen kant van de brug verheft zich een steenkolos van rood finsch graniet, een gebouw waarvan de open venstergaten en heel de onvoltooidheid deed denken aan de mislukknig van de plannen, die Rusland met Finland zelf had.
Niemand wist mij te vertellen, wat dat gebouw had moeten worden. De Russen waren het aan het bouwen en wat die er mee voor hadden scheen niemand
| |
| |
bizonder geinteresseerd te hebben. De Finnen lieten ze bouwen, zooals ze zooveel toelieten en lijdend aanzagen.
Nog interessanter dan het oude slot is de roode toren midden in de stad, op de markt gelegen. Die toren heeft in de verschillende oorlogen met Zweden menige kogel doorstaan. Er worden eenige oude meubelen en antiquiteiten bewaard en er is een gezellig restaurant ingericht in het grootste vertrek.
In het park speelt 's avonds een orkest en ik trof het zoo gelukkig, dat er juist allerlei finsche volksliedjes gespeeld werden. De zeer melodieuse, vaak droeve wijsjes klonken mij bekoorlijk in de ooren. Terwijl ik daar stond te luisteren, midden onder het volk, nam ik de menschen en kinderen rondom ons op. De kinderen zagen er guitig uit met hun meestal donkere oogen, sprongen en dansten zooals alle kinderen in alle landen als er muziek wordt gespeeld. Maar de groote menschen luisterden aandachtig met ernstige gezichten, die strak stonden. Het waren menschen van een ander ras dan ons Westersche. Lichaamsbouw, gelaatstrekken, vorm van hoofd en haar- en baardgroei duidden daar zeer sterk op. Ik hoorde bijna uitsluitend finsch om mij heen en in het hotel waar ik logeerde was een finsch kamermeisje, en een Russisch meisje, zoodat het heel moeilijk was om me verstaanbaar te maken. Er schenen nog al Russen in de stad gebleven te zijn, of er heen gevlucht te wezen. Ik hoorde tenminste op straat ook veel Russisch spreken. Het finsche meisje in het hotel zag er bizonder lief uit en scheen groote aantrekkingskracht te hebben voor het manlijke geslacht en zelf ook niet afkeerig te zijn van een vrijpartijtje. De laatste maanden had de directrice van het hotel haar nog al eens in gezelschap van een Rus gezien en toen de dame haar waarschuwde, riep het meisje uit: ‘O, Mevrouw weet niet hoe een Rus kan liefhebben!’ Hem ooqeven, dat nooit!
Als een sprookje uit een andere wereld lag er een paar kilometer van de stad een oude villa met een groot park er om heen. Misschien zou ik eerder van een kasteel moeten spreken, of groot landhuis in paleisstijl opgericht. Een woonhuis in het midden met groote zijvleugels van een verdieping, alles, helaas, in zeer vervallen toestand, niettegenstaande het kasteel bewoond is. Doch de laatste leden van het eens zeer aanzienlijke geslacht zijn arm en na hare dood komt
| |
| |
het goed in andere handen. ‘Mon repos’ heet de plaats, en het park is groot genoeg om er uren in rond te dwalen. Schoon, oud geboomte prijkt in de verwilderde lanen, mooie struiken vormen aardige bosch en hagen, wilde rozen tieren er welig. Maar het lieflijks van al zijn de berken. Treurberken waren er veel en wat passen die goed in die omgeving van verloren grootheid!
Op eens stonden we verrast voor een boogvormig brugje over een smal water. Halverwege de brug was een hoog traliehek,- dat afgesloten was. Door het hek voerde de brug naar een eiland en dat eiland was de familiebegraafplaats. Daar lagen de graven te wachten op de twee laatste leden van het geslacht. - Böcklin's schildering van ‘het Doodeneiland’ deed zich voor aan mijn geestelijk oog, terwijl mijn blik gericht was op dat mooie groene, stille eiland, waar berken en dennen groeiden, en heesters om den voorrang streden... En onwillekeurig hielden wij den adem in.
Om van Wiborg naar de dennebosschen van Punkaharju in O.-Karelië te komen leidt de weg over de Imatra, ruim drie uur per spoor van Wiborg gelegen. Het was een stikheete dag toen ik de reis maakte en het was een heerlijke verademing om de verfrisschende koelte van den geweldigen waterstroom van de Imatra in te ademen. De watervallen van de Imatra worden gevormd door de Vuoksen een uitloopen van het groote Saima water, dat op zich zelf niet meer of minder dan ruim 60.000 vierkante kilometers van de geheele oppervlakte van Finland uitmaakt! De Imatra watervallen imponeeren niet door de hoogte, eerder door de lengte, maar vooral door de enorme schuimende, bruisende watermassa die voortgestuwd wordt. Men vertelde mij dat er in een seconde ruim 500.000 liter water omlaag dreunt. Het lawaai is dan ook geweldig en reeds op zeer grooten afstand - in den trein te hooren. Het landschap is boschrijk, dennen, pijnboomen en perken, die voortspruiten uit den harden granietbodem waaruit heel Finland bestaat, waardoor Finland dan ook een groot gedeelte van Europa van graniet voorziet. Het groote hotel bij de Imatra is helaas zeer in verval. De gulden dagen zijn voor het hotel voorbij, toen er alleen uit Petersburg reeds verscheidene sneltreinen heen voerden en de Russen er feest kwamen vieren en veel verteerden. Toen knalden de champagnekurken en werden de souvenirslepels bij dozijnen ver- | |
| |
kocht... Thans is in het drooggeslagene Finland in het hotel het eenvoudigste glas wijn niet te verkrijgen en hebben de zilveren souvenirs plaats gemaakt voor aardige mandjes uit berkenbast gevlochten. En er heerscht stilte rondom. Geen zingende officieren, geen gerinkel van glazen en schotels, - niets dan het dreunen van den waterval, die eeuwig zijn schuimenden weg vervolgt tot - de beschaving er de hand oplegt en de enorme watermassa's voor electriciteitswerken in beslag genomen worden. Ik hoor dat dit nog slechts een kwestie van enkele jaren is. Weinig menschen ziet men
in die streken, en die men er ziet zijn zwijgend en traag van beweging. Ik miste er ook het voortdurend aankomen van automobielen, die steeds nieuwe toeristen aanbrachten, zooals in Noorwegen, - maar dit was mij slechts aangenaam. Zoo kon men de Imatra echt ongestoord genieten. 's Nachts scheen de maan op het weerkaatsend water en deed het fonkelen en schitteren in geheimzinnige betoovering. Ik dacht aan een paar regels uit de Vaavala en meende werkelijk maagden in dichte rijen te zien staan en booten op het water te zien dansen.
In plaats van nog andere watervallen in de buurt te gaan zien, vervolgden wij den volgenden dag de reis naar Punkaharju. We vertrokken om 6 uur uit Imatra en kwamen eerst te 3 uur in Punkahayu aan. We hadden tweemaal moeten overstappen en wachten. Doch ook dat beklaagden we ons niet. Daarvoor hadden we te Andrea het heerlijk gezicht op het Samiawater gehad van af de spoorbrug en het vruchtbare, groene, vlakke landschap in ons kunnen opnemen. En wat van niet minder belang was: te Elisenvaara een echte, flinke finsche lunch kunnen gebruiken met dikke melk en versche boschaardbeziën.
De treinen waren warm en overvol. De Finnen houden er blijkbaar van om zomers hun eigen land te bereizen. Zelden hoorde ik een andere taal dan finsch. In Punkaharju aangekomen waren wij bijna afgewezen De hotels waren bijna bezet. De twee kamers, die in het Staatshotel waren over, lokten ons alles behalve aan. Ten slotte vond ik door groote tegemoetkomendheid van den waard toch een onderkomen in het avenue hotel, in het bosch, terwijl mijn reisgenoote zich ter wille van de prachtige zonsondergangen tevreden stelde met een sombere kamer in het Staatshotel.
| |
| |
Het hotel in het bosch, waar ik onder dak kwam, kan ik gewis ‘het ideaal’ noemen. Midden in het bosch waren er boomen weggekapt om er een hotel te bouwen van steen met alle moderne gemakken van waterleiding, vaste waschtafels en eletrisch licht. Behalve de twee hotels en een paar kleine boerderijen was er te Punkaharju geen enkel gebouw, wat lang niet, altijd het geval is in de mooiste streken van een land. Punkaharju is niet anders dan een smalle landtong, ruim 7 kilometer lang, tusschen twee meren. Een landtong waarop een rij- en wandelweg is aangelegd omzoomd met berken en dennen, maar die verder in den natuurlijken staat gebleven is. Hier en daar wat heuvelachtig, af en toe een verborgen boschmeer, soms hoog dicht geboomte. En vooral een geur van hars- en dennengroen, overal de bodem bezaaid met dennenaalden, soms wat glibberig onder den voet, maar altijd verlokkend zacht als een zwaar Oostersch tapijt. En dan de groote verlatenheid, de absolute stilte, de prachtige zonsondergangen en de lichte nachten. Te weten dat men ver, ver weg is van al het menschengewemel en de rumoerige stadsdrukte, en steeds zon, niets dan zon, een wolkeloos klare hemel, die nooit zwart en zwaar werd en drukte. In geen enkel plaatsje in de heerlijkste natuur der Scandinavische landen, of Zwitserland, heb ik gevonden en genoten wat ik in Punkaharju had. In Helsingfors had ik mijn stem verloren, door te veel praten, of door vermoeienis, - ik was nog geen twee dagen in Punkahayu of ik sprak normaal. Ik lag met open mond boven de dennen in den zonneschijn, mijn handen woelden in de warme naalden en mijn voet schopte ‘wolfsvoet’ op naar de naalden en op het mos. En toen ik aan de slingers begon te trekken, kwam er geen einde aan, het was of heel de bodem zich verhief om mij de armen te laten vullen met de sierlijke fijne, groene ranken om die mee naar huis te kunnen nemen.
Ik had er weken willen blijven, heel den zomer. Maar na tien dagen van ongestoorde rust en een zalig genieten, begon mijn reisgenoote plannen te maken om verder te gaan, want zij wilde op een vasten datum weer met de boot naar Kopenhagen terug. Om het uiterste plekje van de landtong te kunnen zien en een indruk van het geheel te krijgen, namen we op zekeren dag den trein naar Punkasalmi om vandaar heel de landtong over te wandelen naar het hotel. Dat was een
| |
| |
merkwaardige weg. Soms juist breed genoeg om twee wagens elkaar, met moeite te laten passeeren. En natuurlijk steeds water aan beide kanten, een eindelooze oppervlakte blauw water in zachte rimpeling. Plotseling een huis aan den kant van den weg, waar twee menschen in de veranda gezellig koffie zaten te drinken. Wonderlijk lief stond dat huis. Wat deed het daar.? Later hoorde ik dat er iemand woonde die uitkijk hebben moest of er misschien ergens bosch aan het branden raakte. Heel den langen weg van 7 kilometer kwamen wij niemand tegen, zelfs geen kinderen. Geheel alleen met water en bosch en steeds de voet op Finland's vasten gravietbodem, de bodem die het zinnebeeld is geworden van het fiere finsche volk, dat niet gerust heeft voor het van allen vreemden druk bevrijd was en een onafhankelijke staat geworden is.
In Punkaharju en naaste omgeving was ik midden in het land waar de Kalevala speelt en grootendeels geboren is. Ook midden in de streek, die Juhane Aho heeft uitgekozen voor het milieu van de meeste zijner romans. Eens kwam ik in het bosch een eenzamen zwerver tegen, een forsch gebouwde man met zwarten baard en donker haar en breede jukbeenderen. ‘Panu’ flitste het door mijn brein, ‘Panu’ de heiden die geen christen worden kon...
Op een Zondag gingen we met den trein naar Savonlinna, een korte reis, steeds langs het water. Savonlinna is een kleine stad, waar de schoone Olafsburcht te zien is. In Savonlinna verstaat niemand zweedsch en ook het finsch van vreemdelingen niet, zou ik er bijna bijvoegen. Wij hadden de grootste moeite om onzen koetsier aan het verstand te brengen dat we naar de burcht wilden. Ik gilde het hem in het finsch in de ooren. Niets hielp. Ik hield hem een reisboekje voor, waarin de burcht stond afgebeeld. Vol aandacht bekeek en bestudeerde hij dat plaatje. Toen ik eindelijk naar den top van den toren van den burcht en naar mijn voeten wees, begreep hij eindelijk dat ik daar heen wilde. Hij lachte en slingerde ons in zijn klein rijtuigje de hobbelende straten door, zoodat we ieder ogenblik dachten dat we er uitgeworpen zouden worden. Op eens stonden we voor het water, waar de Olefsborcht midden in woonde. De houten steiger er heen stond geheel onder water, de huizen aan den kant waren alleen door noodbrugjes te bereiken. Het paard zakte tot over de knieën in het water, maar stapte
| |
| |
briesend moedig voort, tot we vlak voor de poort van het slot weer op het droge kwamen.
Het slot zelf stond, als alle oude burchten, midden in het water, waar de slotbewaarder ons in een bootje overzette. De groote steenkolos met zijn drie machtige watertorens, dateert uit de 15e eeuw en is oorspronkelijk door de Zweden gebouwd om de Finnen te beschermen tegen den Russischen buurman en misschien ook wel om er zelf een vaste vesting te hebben als Finland, dat toen onder Zweden hoorde, oproerig mocht worden.
Het uitzicht van de tinnen van het slot had voor mij de grootste bekoring. Daar lag het typisch finsche landschap in al zijn lieflijkheid voor ons uitgestrekt, met de onvergelijkelijke klare lucht, de eilandjes die overal opdoemden, groen van dennen en uitglinsterend door de berkenstammen, terwijl het water zacht klotste en een eigenaardig liedje scheen te neuriën. Vooral de klare, bijna doorschijnende lucht trekt mij in Finland zoo aan. Wij missen die in eigen land. Hebben de Finnen daardoor misschien dien eigenaardigen blik, die zoo veraf schijnt, alsof zij iets zien, waar wij West-Europeanen te vergeefs naar staren? Of verbeeld ik mij dat allemaal maar en hebben de lichte nachten met hun betoovering ook mij in hun macht gekregen. Bijna tot elf uur, bleef de hemel een kleuren symfonie van rood, door de ondergaande zon. En de nacht, die er op volgde was niet anders dan schemering, een lichte dageraad, die draalde tot de zon geel weer te voorschijn kwam.
We liepen het eigenaardige stadje wat door en aten een flinke lunch in een klein restaurant, dat ook gedeeltelijk in het water stond. Daarop stoomden we met een sierlijke witte stoomboot, die als een zwaan over het water gleed, in enkele uren naar Punkaharju terug. Weer die vreedzame wateren, die eindelooze verscheidenheid van eilandjes, waar af en toe villa's oprezen en menschenstemmen klonken, die heerlijke oevers met hun zacht waaiende berken, die groote, oneindige kalmte...
Had in dat land werkelijk strijd gewoed? Hadden de Russen er huis gehouden en het als hun eigendom beschouwd? Had het gedeeltelijk verblinde volk zich werkelijk eens laten ophitsen tot een opstand. Was er ooit een roode en een witte partij geweest? Onmoge- | |
| |
lijk. Een kwade droom. Suomi, zacht zangerig, zonnig Suomi - het is geschapen om vreedzaam, stil en mooi te zijn. Rood, de kleur van bloed, past niet bij Suomi's heldere lucht en blauwen hemel. Wit als de schuimkoppen van de bruisende Imatra, als het zand van de oevers der meren, - dat is de kleur die Suomi past.
Er was nog zooveel verleidelijks te zien, veraf en meer nabij, maar nu had ik het schoonste stukje van finsch-Finland gezien en moest ik mijn krachten en tijd sparen om ook iets van het Zweedsch-Finland te genieten.
Daarom geen Kajaana, geen Sortavala, geen Valomo en terug naar Helsingsfors. Daar wachtten ons nog een paar verrassingen. Ten eerste een invitatie bij Dr. Maikki Friberg, de eerste en grootste voorvechtster van het recht der vrouw en een ijverige voorstandster van ‘In Finland finsch’. Sinds jaren redigeert zij het bekende ‘Naisten Aäni’ dat algemeen in Finland verspreid is en gelezen wordt. Grooter dan de macht van haar pen is echter de macht van haar woord. In de tijden der Russische verdrukking heeft Maikki Friberg den moed er bij het volk in gehouden door haar voordrachten. Rechtstreeksche wenken mocht zij haar volk niet geven, dat zou de hatelijke verdrukker niet geduld hebben. Maar zij moedigde het aan tot lijdzaam verdragen door het te vertellen van Willem van Oranje, den Zwijger bijgenaamd, en den tachtig-jarigen oorlog die Nederland tegen Spanje gevoerd had. En het volk begreep en was Dr. Friberg dankbaar, die op haar beurt den grooten Zwijger zoo dankbaar was voor het voorbeeld dat hij haar volk gegeven had, dat zij, toen zij dezen zomer Delft bezocht een krans op diens graf gelegd heeft.
Bij deze hoogstaande vrouw maakte ik kennis met andere finsche vrouwen van beteekenis, van wie ik veel hoorde en leerde.
De tweede verrassing was een invitatie bij een finschen professor, die des zomers buiten de stad woont. We stoomden er heen met een kleine locomotief die door hout gestookt werd en verwoed gele rookwolken omhoog blies. De trein hield aan ettelijke stationnetjes stil, waar veel bewoners uit Helsingfors haar zomervilla hadden. Meestal lichte geverfde, houten villa's met veranda's en balkons, zooals men ze in alle landen ziet. Ook het landschap was niet specifiek finsch, zoo min als de flora. Na ruim anderhalf uur reizen kwamen we
| |
| |
aan het station Jävenpää aan, waar een rijtuigje ons wachtte. De koetsier in wit linnen liverei met gladde, zilveren knoopen beduidde ons met een sierlijke buiging dat we moesten instappen. Ik zeide iets in het Zweedsch, hij antwoordde in het finsch dat zijn taal was. Toen ging het in vliegende galop langs akkers en velden, boerderijen en huizen, heuvel op en heuvel af, tot we een hek inreden en ons twee vlaggen welkom toe wapperden! De Deensche vlag, ter eere van mijn Deensche reisgenoote, de Hollandsche driekleur voor mij.
in het land mijner duizend droomen,
ja, toen werd het mij eerst goed duidelijk hoe hartelijk en fijngevoelig de Finnen zijn, die vreemdelingen die zij nooit gezien hebben, zoo ontvangen. De heer en vrouw des huizes heette ons op den trap van de witte villa welkom en de dag, dien ik doorbracht in dat finsche gezin, zal onvergetelijk voor mij zijn.
Ik leerde veel toen ik de bibliotheek eens mocht doorsnuffelen en o.a. de prachtigste uitgaven van de Kavala te zien kreeg, geillustreerd, op schoon zwaar papier en met sierlijke letter.
Jean Sibelius kwam koffie drinken en riep verlangens in me wakker naar finsche muziek, - maar de tijd stond niet stil en we moesten toch iets van het landgoed en de omgeving zien. Sibelius had er zijn schoone villa niet ver van staan, maar nog dichterbij lag het kleine landhuisje waar Juhani Aho zijn zomers placht door te brengen. Ik zag net raam van zijn werkkamer en het uitzicht dat hij van daar had op de waaiende berken, en het kleine meer. O, waarom moest ik te laat komen om den Meester zelf te kunnen begroeten?
Onbevangen en vroolijk waren mijn gastvrouw en gastheer en verrieden door niets de tijden van angst, die zij hadden doorgemaakt in de roode revolutie van 1918. Mijn gastheer, Professor Setala, was toen minister en de rooden hadden het op hem voorzien en wilden hem uit den weg ruimen. Toen woonde de familie 's zomers in een andere streek, maar de heer des huizes was het huis ontvlucht... 's Nachts zag zijn vrouw de lantarentjes van de rooden, die zoekend om het huis heen zworven, in de hoop dat de minister 's nachts wel thuis zou komen. Gelukkig voor Finland is deze groote geest gespaard gebleven. Hij heeft een groot deel van de eer
| |
| |
van het land verfinscht te hebben. Hij is een onvermoeide strijder, die niet rust voor hij bereikt heeft, waarnaar hij streeft. Een zeer typisch voorbeeld daarvan is ook dat hij den ouden naam van zijn villa ‘Lepola’ heeft omgedoopt in ‘Toimela’ wat beteekent de plaats waar gewerkt wordt, terwijl ‘Lepola’ beteekent de plaats waar gerust wordt. ‘Toimela’ is de naam van een hoeve uit een zeer bekend finsch sprookje, waarin de zoon van de Toimela hoeve, een meisje trouwt, dat voor alle werk den neus optrekt. Maar de vrouwe van ‘Toimela’ haar schoonmoeder, weet haar te genezem.
Terwijl ik dit neerschrijf rijst heel Suomi voor me op als een Toimela, want als er ergens op aarde met energie en vlijt gewerkt wordt aan de ontwikkeling van land en volk dan is het wel in Suomi, het land der duizend meren.
|
|