Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Werkwijze van August SniedersGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 16]
| |
minste met de verbeelding aanwezig was, zijn eigen heimat. In de zestiger jaren ‘doorknauwde’ hij de heele stof. Hier mag wel herhaald worden, wat hij eens zei over den geschiedkundigen roman in 't algemeen: onze jonge schrijvers werken niet meer; ze maken maar gedichten, dat kunnen ze in eenige uren. Een goed prozaboek echter vraagt studie en maanden arbeid, in de uitwerking. Niet min dan veertig jaar dan leeft Snieders haast aanhoudend in de Boerenkrijg-stof, en hij schept in die atmosfeer, een reeks werken, die sterk staan als historische verhalen, en hij bereikt, als practisch Vlaming zijn hoofddoel: naast de uitdelging der vooroordeelen tegen de ‘Jongens’ van 1798, hun grootsche verheerlijking, in den waren geest der ouden, in 1898, doorheen het heele Vlaamsche Land. In 1869 begon hij die machtige reeks verhalen, die hij zelf cyclusgewijze samenbracht onder den titel: De Sansculotten in België. De jaren 1868 tot 1871 worden daarmee van de meest vruchtbare uit zijn heele schrijversloopbaan, afgezien van het andere novellistisch werk, dat hij daarbij nog verrichtte. ‘De Dieltjens-Moord’ (1792) is breed-weg geborsteld als een schilderij van Leys of Verlat. De moord op de ‘Vijg’ Dieltjens, destijds stadsschrijver van Antwerpen, is voorgesteld in haar historisch kader. Voor wat hij zelf al dadelijk niet vinden kon, had hij gelegenheid in dezen zijn vrienden Lod. Mathot, (Van Ruckelingen) en Piet Génard te raadplegen. Want die jaren, tusschen haakjes, waren er zeer vruchtbare tevens voor de geschiedenis van Antwerpen. Aan de schilders en de letterkundigen werd voor hun historieschilderingen en hun geschiedkundige romans door taaie zoekers in die decenniën een massa materiaal geleverd, dat hun dienstig was voor den opbouw van hun groote kunstwerken. Door al die woelingen heen, krijgen we den indruk der sympathieën en antipathieën, die de tijdspauze 1792-1799 doorbruisten. ‘Op den Toren’ 1869) toont een groote concentratiekracht. Aan den reus, die Antwerpen beheerscht, en die daar staan blijft als symbool van 't oud geloof, wat er ook woedt en krioelt en vergaat bij zijn grondvesten, zoo een heele handeling vastknoopen, was een | |
[pagina 17]
| |
stout stuk. Het spreekt op die wijze van groote concentratiekracht. Job Jeurick uit hetzelfde jaar is een van zijn goede verhalen; daarin verplaatst hij de handeling naar 't vrije veld, evenals hij in ‘De Voetbranders’, ze overbrengt naar Nederland, en er bij den aanhef, behendig de proclamatie inwerkt van Dumouriez aan het Bataafsche Volk. Het gebrek aan geschiedkundig materiaal wordt hier vergoed door het scheppen van karakters en het inbeelden van waarschijnlijke feiten, die uitloopers zijn van wat hij in zijn bronnen vond. En het optreden van Rosse Krelis b.v. brengt toch ook ‘De Voetbranders’ sterk terug in verband met den geheelen cyclus. Ondertusschen heeft hij, naar den novellistischen aard een voordracht gereed gemaakt in 1869, die hij betitelt ‘Naar Cayenne’, en die ondertusschen ook weer bewijst dat hij historiëel de Boerenkrijgstof beheerscht. Ten minste in zoover dit toen mogelijk was vermits de Fransche zijde, naar documenten in het Ministerie van Oorlog te Parijs, nog niet was onderzocht geweest. Ook gaat hij aan 't uitbeelden over hetgeen hem als Roomsch-geloovige meest tegen de borst heeft gestooten in de heele Fransche overheersching: de invoering van den dienst der godin der Rede. En zoo wordt ‘Republica en Dargonne’ geboren. Gaandeweg kwam men echter dichter bij de verjaring van het eeuwfeest van den Boerenkrijg. En daarom wou de auteur in een laatste opzet een geweldigen zweepslag geven in de flanken der openbare meening, om ze te jagen in de richting van zijn geliefkoosd tijdvak. En dat deed hij in ‘Onze Boeren’ (1889). De bijlagen, die hij gaf achter dezen roman zijn zelf kostelijke gegevens in die richting, en toonen ons onmiddellijk hoe ernstig Snieders zijn taak van historisch romanschrijver opnam. Eerstens vermeldt hij in zijn dagboek, dat zijn dochter op 27 December 1888 naar Moll vertrok, daar zij sinds enkele maanden lijdend zou geweest zijn aan chlorose. Daar vertrouwde hij haar toe aan de zorgen van Dr. Dyckmans en de E.E. Zusters van den H. Vincentius à Paulo. Dat was de gelegenheid. Den 29 December vertrekt hij zelf naar Moll, bezoekt er zijn geliefde dochter, en hij voegt in zijn dagboek aan dit feit toe: ‘Ik heb studies gemaakt voor | |
[pagina 18]
| |
mijn werk over den Boerenkrijg’. Die ‘studies’ moeten hier opgevat worden in den breedsten zin: het nagaan en opvisschen van de geschreven bronnen, het naluisteren van de mondelinge overleveringen, en het bezichtigen van de plaatsen en de landschappen, waar zijn roman spelen zal. Dit weten wij uit andere voorbeelden eveneens. Daarbij, in 't slotwoord van zijn verhaal, zegt de auteur: ‘Ik heb, in den loop van 1889, de plaatsen bezocht, waar de boeren hebben gestreden’. Hij deed meer dan dat. Zelfs de plattegrond van Diest, door Albert Meulemans, landmeter te Tongerloo, en commandant in den staf van het Boerenleger, werd door hem nagegaan. Deze had immers jaren te voren in 1786, de kaart van Diest opgemaakt op vraag van het bestuur, en dit feit stelde hem dan ook in 1798 in staat op te treden als deskundige, toen het Boerenleger ingesloten was door verscheidene Fransche kolommen, bij de nachtelijke ontruiming der stad. Meulemans was ten andere meer dan een gewoon landmeter: dit getuigen zijn waterbouwkundige plannen voor de kanalisatie der Kempen, die hij opmaakte op last van Abt Godfried Hermans van Tongerloo, en die nu nog bewaard worden in de Abdij. Verder vermeldt Snieders de beste, tot op dien tijd verschenen werken, als bronnen: Orts, (La Guerre des Paysans), Aug. Thys. (Conscrits), en Lod. Mathot, (De troebele Tijd), Fr. Waltman Van Spilbeeck, (De Abdij van Tongerloo). Daarbuiten beschikte hij over wat er door den heer di Martinelli toen al geschreven was over den Boerenkrijg te Diest. Hij was in gedurige betrekking met Kan. Daems van Tongerloo, en deze bezorgde hem ‘Eenige voorvallen uit den brigand-oorlog’. Dit volstaat hem echter nog niet. Hij heeft gehoord dat er nog verwantschap van Generaal Van Gansen leeft te Westerloo, en Lodewijk Van Gansen naneef van Jozef-Emm., zal hem inderdaad zijn kostbaarste bron aan de hand doen. Zijn vorige bronnen gaven hem immers geen klaar overzicht over de feiten, die hij noodig had voor den opbouw van zijn boek. Om nu een grondiger vergelijking mogelijk te maken, druk ik hier deze ‘Levensbeschrijving’ over, aan Aug. Snieders toegezonden door L. Van Gansen, lijk ik ze heb teruggevonden in de papieren van den schrijver, mij in bruikleen afgestaan. Te meer omdat ze zoo- | |
[pagina 19]
| |
wat tot grondslag heeft gediend van een deel historische verhandelingen, daarover verschenen. | |
Emmanuel Joseph Van Gansen LevensbeschrijvingBaldadig werd de schoonste zaak De Kamp voor vrijheid en voor recht Dien al wie beide lief heeft vecht Bezoedeld door de vuigste wraak. De veldslagen van Jemmapes (6 November 1792) en van Fleures (26 Juni 1794) hadden de laatste banden losgerukt, die ons land aan Oostenrijk hechtten, de willekeurige uitspraak, door de Nationale Conventie den 1n Juni 1795 gedaan, vereenigde onze provinciën voor goed met de Fransche republiek. Dan begem voor ons reeds zoo beproefd Vaderland een tijdstip van rouw en ellende, en mochten onze voorouders ondervinden wat verdrukking en rampspoed beteekenen. Zonder den minsten eerbied voor de gevoelens der Belgische natie werden Godsdienst en Zeden met de voeten getrapt; ‘men hoonde’ zooals de groote Conscience zegt ‘een nog onverdorven volk door de bitterste spotternijen tegen zijne kuische en godvruchtige inborst’. Gedurende verscheidene jaren verduurden onze vaderen in stilte de wreedste knevelarijen, de schreeuwendste onrechtvaardigheden: de maat der gruwelen, door de vreemde overweldigers bedreven, liep eindelijk over. Evenals vijf jaren vroeger de lichting van 30.000 man den opstand der ‘Vendée’ te weeg bracht, zoo veroorzaakte thans het vertrek der lotelingen den ‘Boerenkrijg’, door Conscience en later door Orts zoo meesterlijk beschreven. Eene gansche rij helden verschijnen als bij tooverslag op het tooneel, en zoo vurig is hunne Vaderlandsliefde, zoo groot hun vertrouwen in de rechtvaardigheid hunner zaak, dat zij niet aarzelen goed, bloed en leven op het altaar der vrijmaking en der verlossing van hunnen moedergrond op te offeren. In de provinciën Antwerpen en Braband vooral was het getal strijders aanmerkelijk en gaven zij blijken van ongewone dapperheid en manhaftige zelfverloochening. Ook worden de namen van Ceulemans den held van Conscience's Boerenkrijg, van Eelen, Corbeels, Van Gansen nog heden door de bewoners der Kempen met eerbied en dankbaarheid uitgesproken. Het aandenken van Van Gansen vooral is er levendig bewaard gebleven, want bij was de voornaamste aanleider en had bovendien het zeldzaam geluk aan den haat en de wraakzucht der Franschen te ontsnappen, en zijne laatste levensdagen te midden zijner vrienden in het geboortedorp te slijten. Emmanuel Josep VAN GANSEN zag het daglicht te Westerloo den 25 December 1766.Ga naar voetnoot(1.) Zijn vader een welstellend brouwer | |
[pagina 20]
| |
en wethouder van Westerloo, liet den jongen Joseph zjine studiën doen in het destijds gunstig gekende Collegie van Gheel. De knaap ontwikkelde zich spoedig, zoo naar geest als naar lichaam, en op zestienjarigen ouderdom was hij niet enkel een flink student, maar tevens een struische en kloeke jongeling die zelfs ouderen dan hij ontzag en vrees inboezemde. Zijne ouders bestemden hem voor den geestelijken staat, doch, hetzij de jeugdige Joseph geenen trek gevoelde tot het priesterleven, hetzij de tijdsomstandigheden ongunstig waren voor die studiën, op achttienjarigen ouderdom zegde hij het Collegie vaarwel om zijnen vader in den brouwersstiel en landbouw bij te staan. Hij was dan reeds gansch volwassen, en onderscheidde zich door zijne hooge gestalte, zijne breede schouders, zijne gespierde ledematen en zijne buitengewone lichaamskracht. Zijne sterkte was in de omliggende dorpen spreekwoordelijk. Men verhaalt dat hij op zekeren kermis van Westerloo, eene ton bier met zes man op eene zware kar plaatste en deze dan al juichende en zingende door de gemeente trok. Bijgeloovige lieden hielden staande dat hij met den duivel omging, zoo groot was zijne sterkte; zijne gezellen hieten hem Nero, een naam dien hij echter geenszins verdiende. Inderdaad uit zijne blauwe oogen straalde goedhartigheid en levenslust; op zijn open gelaat las men rondborstigheid en edelmoed; zijn hoog voorhoofd getuigde van ernst en nadenken, en de milde glimlach, die, veelal om zijne lippen speelde, bewees dat wreedheid en hardvochtigheid hem vreemd waren. Voor het overige had hij eenen ijzeren wil, een standvastig karakter, eenen onwankelbaren moed en eene groote mate van voorzichtigheid en vooruitzicht. De Brabantsche omwenteling, met haren sleep van kwalen en jammeren, had zijn vaderlandslievend hart doen gloeien, het ingeboren gevoel van vrijheid en onafhankelijkheid wakker geschud en hem eenen diepen afkeer, eenen onverzoenbaren haat tegen verdrukkers en dwingelanden ingeboezemd. Geen wonder dus dat de Fransche overheersching hem op de bres vond om hare willekeurige maatregelen te dwarsboomen, hare dwaze buitensporigheden te bevechten en den vaderlandschen bodem van het vreemd gespuis te zuiveren. Wanneer de jongelingen, die zich onder de vaandels der Republiek moesten doen inlijven, hem raad en bijstand vroegen was de koene Van Gansen aanstonds gereed. Hij spoorde de lotelingen tot tegenstand aan, en sprak met zooveel begeestering over de onheilen des Vaderlands, over den hoon den Godsdienst toegebracht, dat de jeugdige schaar, vol betrouwen in zijnen heldenmoed en zijne reusachtige lichaamskrachten, hem smeekte hunnen aanvoerder in den grooten strijd tegen Frankrijk te worden. Na verscheidene voorloopige en gedeeltelijke bijeenkomsten verzamelden zich eindelijk de lotelingen op 22 October 1798 in de bosschen tusschen Hersselt en Zoerleparwijs op de oevers der Groote Neeth. De noodklok bengelt in de omliggende dorpen, de gewapende boeren snellen van alle kanten toe, en ten getalle van meer dan 200 vallen in Westerloo. Het kasteel wordt stormenderhand ingenomen, de Franschen op de vlucht gedreven, de vrijheidsboom omvergesmeten, de deuren van het gemeentehuis verbrijzeld en eene menigte archieven aan de vlammen overgeleverd.Ga naar voetnoot(1.) | |
[pagina 21]
| |
Des anderendaags trok deze bende naar Tongerloo, waar zij eenige dagen verbleef om zich tot den verderen strijd uit te dossen, en kogels en andere verdedigingsmiddelen in gereedheid te brengen. Van Gansen echter deelde in die rust niet. Vernomen hebbende de plundering der gewijde zilveren voorwerpen uit de kerk van Westerloo, waaronder het kostelijk VENERABELGa naar voetnoot(2) door Fransche roovers, snelde hij hen achterna en haalde ze in aan de afspanning ‘Ste-Sebastiaan’ te Oolen bij Herenthals, overrompelde het geleide der wagens, ontnam het ‘Venerabel’ en bracht het zegevierend in Westerloo terug. Den 24sten hielp hij de Franschen uit Herenthals verdrijven, en den 6n was hij in de rangen der Vaderlanders die de vreemdelingen uit Turnhout verjoegen en de stad gewapenderhand innamen. Den volgenden dag voert hij het bevel over eene bende opstandelingen, die de Franschen te Meerhout bevechten en de overwinning behaalde, den 28n reeds neemt hij deel aan den aanval dien de Patriotten tegen Leuven wagen. - Denkelijk had zijn tocht naar deze stad tot doel de krachten der Vaderlanders te vereenigen, en hunne legermacht te versmelten. Trouwens, eenige dagen later vinden wij hem met de aanleiders van den opstand te Diest weer. Het inzicht der opperhoofden was van deze stad het middelpunt hunner krijgsverrichtingen, het bolwerk van s' lands onafhankelijkheid te maken. Talrijke nieuwe strijders werden er aangeworven en na twee dagen telde de bezetting ruim 5000 man. Tevens verwaarloosde men geenszins de versterkingswerken, want men verwachtte zich aan een spoedigen aanval. Reeds in den vroegen morgen van den 15n November verschenen inderdaad een vijftigtal Franschen voor Diest en wilden de stad, zoo maar zonder slag of stoot innemen, iets wat natuurlijk niet gelukte. Eenige uren later ging het jammerlijk erger met de Vaderlanders. De troepen van Chabert en Jardon, uit de Kempen wedergekeerd, vertoonden zich op de hoogten die de stad Noord- en Westwaarts beschutteden. Schier onmiddellijk begint de aanval. De Franschen, hunnen vijand te gering achtende, willen de plaats | |
[pagina 22]
| |
binnenstormen, maar worden door een duchtig geweervuur onthaald en zijn genoodzaakt te wijken om het grot geschut toe te laten zijn vernielingswerk aan te vangen. Tot middag worden de poorten en de muren door kanonnen gebeukt, wanneer men eindelijk eenen wapenstilstand van eenige uren sluit.Ga naar voetnoot(1.) Van Gansen tot Jardon gezonden om over de overgave te spreken, eischt dat het leger los en vrij, met wapens en voorraad de stad moge verlaten. De Fransche veldheer verklaart dit voorstel van de hand gewezen te hebben ‘omdat hij met geene deugnieten wilde onderhandelen’ doch zijne beweringen dragen niet altijd den stempel der waarheid. Volgens ooggetuigen zou de Fransche generaal zich tevreden gesteld hebben met het nederleggen der wapens en was hij gereed eene algemeene kwijtschelding te vergunnen, waaruit slechts de opperhoofden moesten gesloten blijven. Deze voorwaarden schenen onze vaderlanders onaannemelijk en de vijandelijkheden herbegonnen. Helaas! Zij moesten de Patriotten noodlottig zijn. Op het oogenblik zelf dat het gebulder der kanonnen de herneming van den strijd aankondigde stortte VAN GANSEN ten gronde: een stuk houwitser had hem aan de kinnebak gekwetst. Hij werd onmiddellijk door zijne makkers buiten het gevecht gebracht, doch zijn val en zijne verdwijning knakten den moed zijner strijdgenooten. Na verscheidene vruchtelooze uitvallen vluchtten zij, in den nacht van 16 tot 17 November, langs het ‘Groot Spug’ uit de belegerde stad; meer dan 100 ongelukkigen vonden bij die gelegenheid den dood in de wateren van den Demer, of in de naburige moerassen! De verlatene stad werd aan plundering overgeleverd en de achterblijvende Patriotten onbarmhartig afgemaakt. Van Gansen ontsnapte aan dit lot: eene kist met steenen gevuld en op het kerkhof begraven deed aan zijn dood gelooven. Middelerwijl werd de moedige Vaderlander in een vriendenhuis verzorgd en verpleegd en weldra op eene listige wijze naar Testelt gevoerd, waar hij zich eenigen tijd in de schuur der hoeve van den heer Meynkens schuil hield.Ga naar voetnoot(2.) Na hunne vlucht uit Diest keerden de Patriotten naar de Kempen weder waar zij, onder het bevel van eenen advokaat van Herenthals hunne geledene verliezen trachtten te herstellen en nieuw volk op de been te brengen. De Waalsche gewesten waren intusschen ook opgestaan en de beruchte CONSTANT, gezegd van ROUX MIROIR leverde de Franschen in het zuidelijk deel van Brabant nog al veel spel. | |
[pagina 23]
| |
Hadden de twee vaderlandsche legerbenden elkander kunnen vervoegen, dan ware de tegenstand zeer ernstig geworden; jammerlijk lag Diest tusschen beide en deze vesting was in handen der vreemden. Deze omstandigheid vergemakkelijkte de taak der Franschen en verhaaste den val der Patriotten. Den 25n November stortte de Generaal Beguinot te Moll op de Kempische legerafdeelingen en verpletterde ze teenemaal: 600 dooden bleven op het slagveld, eene rijke buit en menigvuldig krijgsmateriaal vielen in de handen van den vijand, en Corbeels, Meulemans met nog andere opperhoofden werden gevangen genomen. De tijding dezer onherstelbare ramp trof Van Gansen diep. Alhoewel hij nog niet genezen was, verliet hij zijne schuilplaats en snelde naar de Kempen om met de laatste overblijfsels van het Vaderland - ondanks duizende gevaren, het Limburgsche te bereiken. In den voormiddag van den 4n December, bevecht hij de Franschen in het Halen's broeck, en wijkt van daar terug op Hasselt. De Waalsche benden hebben zich bij de Kempische aangesloten en gezamenderhand valt het leger op de stad, die slechts eenen flauwen en korten weerstand biedt. Onmiddellijk worden de Maastrichtsche, de Kempische en de Curingsche poorten versterkt, want men wil den tegenstand van Diest herbeginnen. De St-Truidensche poort blijft vrij om desnoods een middel ter ontsnapping aan te bieden. Nog denzelfden dag stroomen de Fransche troepen toe, zij schijnen de Boeren op de hielen te volgen. Terwijl des anderendaags 's morgens de geknielde Patriotten op de Groote Markt, den laatsten zegen van hunnen aalmoezenier den pastoor van Haesdonck ontvangen, wordt de stad op verscheidene punten te gelijk door de veldheeren Jardon en Gancy aangevallen. De Heldenmoed der belegerden vermocht niets tegen het overgroot getal der vijanden. Ondanks eene hardnekkige en woedende verdediging dringen de Franschen in de stad en weldra moeten de Vaderlanders hun heil in de vlucht zoeken. Helaas! hun laatste uur is gekomen. Met eenen laaghartigen verklikker, den genaamden Nicolaas Claes, tot gids, kan Gancy langs binnenwegen de vluchtelingen achterhalen. Hij bereikt ze op een kwart uurs afstand van de stad, ter plaatse gezegd: Klein Hilst. Onmiddellijk begint eene wezentlijke slachting. Zonder acht te geven op de jammerklachten en noodkreten, van gekwetsten, stervenden, dooden en vermoorden de overwinnaars al wat onder hunne handen valt: in min dan een half uur bedekken 800 lijken den grond.Ga naar voetnoot(1.) Van Gansen vlucht met den pastoor van Haesdonck in eene huifkar. Helaas! op het oogenblik dat men gaat ontsnappen breekt een rad van het voertuig. Twintig vijanden te gelijk omringden de vluchtelingen. De priester het hart met baionetsteken doorboord, stort levensloos ten gronde. Van Gansen, jong, sterk, behendig en als een leeuw vechtende, ontkomt bij mirakel aan zijne | |
[pagina 24]
| |
vervolgers, eenige dagen later keert hij te Westerloo, behouden in het ouderlijk huis weder. Zoodanig was het rampzalig einde van den heldenstrijd, door een moedig volk tegen de verkrachters zijner edelste gevoelens, ondernomen! Lange jaren moest Van Gansen in zijn geboortedorp verborgen blijven leven. Zijn hoofd was op prijs gesteld, en eene schitterende belooning wachten den verrader die den koenen en belangloozen Patriot zou verklikken. De ingeboren rechtschapenheid van de inwoners der Kempen, bijzonder der ingezetenen van Westerloo, verhoedde deze lage daad. Wanneer eindelijk beter dagen aanbraken mocht de oude strijder, thans gekromd door het lijden en de opsluiting, openlijk te midden van vrienden en kennissen verschijnen. Zijne laatste levensdagen vloden even kalm en zacht heen als zijne mannenjaren bewogen en omstuimig voorbij gestormd waren. Bezitter van een tamelijk burgersfortuin leefde hij onbezorgd en onbekommerd, zich schier uitsluitelijk met hofbouw en boomkweek onledig houdende, en slechts in de weldadigheid eene heilzame afwisseling voor die bezigheden zoekende. Menige inwoner van Westerloo herinnert zich nog den struischen en oprecht kristelijken ouderling met gebogen rug, open gelaat en zachten blik, die er, eene halve eeuw geleden dagelijks ter kerke en naar het H. GeesthuisGa naar voetnoot(1) door het dorp drentelde. Zijn zwarte zijden hoed, zijn lange jas en zijne korte broek deden hem aan eenen priester gelijken en niemand zou hem voorbij gegaan zijn zonder beleefd te groeten. Die eerbiedwaardige grijsaard was Emmanuel Joseph Van Gansen, de aanvoerder en de ingever van den ‘Boerenkrijg’. De achtbare man overleed den 17 Mei 1842, aan eene beroerte en werd door al wie hem kende rechtzinnig betreurd. V. Westerloo, den 27 der Gerstmaand 1889. (get.) L. Van Gansen. Opgedragen aan den Edelen Heer Dr. Aug. Snieders, te Antwerpen.
Aug. Snieders bleef in ieder geval den heer Lod. Van Gansen zeer dankbaar voor het geleverde materiaal, want jaren daarna zond hij hem nog soms présent-exemplaren van andere novellistische werken. En het mocht wel. Want in deze historische verhandeling vinden wij de heele schering terug van Snieders' roman. Hij heeft wel weggelaten, wat hem niet diende, maar de hoofdfeiten blijven recht. Hierbij had hij slechts enkele ingebeelde karakters en toestanden te scheppen, om tot zijn volle materiaal te geraken. Eerst de beide figuren, die een reine liefdesatmosfeer weven om het tragische gebeuren: Cilia Braken | |
[pagina 25]
| |
en Selm Broninckx. Cilia zelf doet hier en daar wel eens denken aan Trien uit ‘De Loteling’ maar toch is de totaalindruk weer gansch anders. Een oogenblik zien wij 't beeld van Trien, daar waar Cilia den zieken Selm op den kruiwagen voert naar Meerhout. Maar waar Van Gansen, na het bezoek aan zijn moeder, haar lijk optrekt uit de Neeth, aan armen en voeten gebonden en doorboord met Fransche kogels, bereikt de tragiek een opperste punt, dat wij nergens in ‘De Loteling’ weervinden. Wij huiveren mee met den held, die Cilia, symbool van de gemartelde menschelijkheid, in den nacht optrekt uit de ijsschotsen der zwarte rivier. Moeder Broninckx, de van smart zinneloos geworden vrouw, groeit uit tot een spookgestalte, die Jardon, den landverrader, achtervolgt van slagveld tot slagveld, en hem beweerlicht met haar vloeken, tot hij, zonder haar te durven bezien, haar neerschiet op het moorplein bij Hasselt. Daarna komen de smokkelaar en zijn populaire, geniale hond, Row, die felle patriot. Er zijn in onze romanliteratuur der XIXe eeuw weinig bladzijden zoo roerend en zoo episch geborsteld als die waarin Snieders den dood van den smokkelaar beschrijft, als hij van Moll uit voor zijn leger verkennen gaat in de richting van Desschel. Wij hooren inderdaad het signaal op den ossenhoorn toeten door den hollen nacht... Van Moll uit had Snieders de plaatsen verkend die hij te beschrijven had: Moll zelf en de streek in de richting van Desschel. Wat hij daar geeft aan beschrijving en landschap, dat klopt. Ook te Meerhout is hij geweest; hij heeft er de Markt met de linden en het Drossaardshuis gezien, kent het gehucht den Meiberg en de Neeth. In een andere is hij de topografie van Diest gaan bestudeeren, en daar mede geholpen door het plan van Albert Meulemans, gaat alles in de beschrijving nog zeer wel. Doch waar Cilia den zieken Selm naar huis voert, van Diest naar Meerhout, daar is hij niet geweest. Dat voelt de kenner der streek wel bij de lezing. Daar komt ook geen enkele dorps- op gehuchtsnaam voor... En toch moeten we besluiten dat Snieders er niet zoo maar op los schreef, maar zijn feiten en materiaal opspoorde met den ernst van den man van wetenschap.
* * * Ondertusschen verloor hij zijn groot doel, de rechtstreeksche verheerlijking der Boeren door hunne na- | |
[pagina 26]
| |
komelingen, niet uit het oog. Op de laatste bladzijde van zijn roman, spreekt hij dit uit: ‘Ik heb, in den loop van 1889, de plaatsen bezocht, waar de boeren hebben gestreden. In de maand December, omtrent den verjaardag van den laatsten strijd der jongens, was ik te Hasselt, ter plaatse het Klein Lindeke, waar zoo vele dapperen den dood vonden. Ginder lag weleer de St-Truidenpoort; hier is de aardeweg, dien de aftrekkende Boeren volgden, en ook het veld met bloed gedrenkt, waar vele dooden in den grond gedolven werden. Daar snijdt lijnrecht de steenweg op Luik, en die, door de Fransche troepen niet bezet, eene redding voor onze jongens scheen. Rechts is de weg, die van de Curingerpoort komt en op welken eene woeste ruiterij aanstormde, onder het moordgehuil van tuez, tuez. Hier op den hoek van dezen zandweg, die naar den steenweg leidt, werd de moedige vriend der jongens, pastoor Huveneers, door bajonnetsteken gedood,Ga naar voetnoot(1) en wat verder gelukte het Van Gansen aan den kogel te ontsnappen... Alléén mijn geest sprak, want er is geen spoor meer te vinden van al die glorierijke, maar smartelijke herinneringen; niets spreekt er van onze helden... wier namen wij zelfs nooit zullen kennen... Vlamingen, die plaats is voor u een pelgrimstocht te meer! En weldra nam deze wensch vasten vorm. In 't begin der jaren '90 reeds werd onder verschillende vooraanstaande Vlamingen over en weer gepraat over wat men doen ging in 1898. Een van hen, die meest bijdroegen, tot het slagen van deze viering, was Baron P. Verhaegen, die onlangs de vrucht van zijn lange zoeken, ‘Histoire de la Belgique sous l'occupation française’ de wereld inzond. Hij vroeg aan den romanschrijver om de documentatie te mogen benuttigen, die hij van L. Van Gansen ontvangen had. Tevens zond deze hem volgend belangwekkend briefje: | |
[pagina 27]
| |
‘Hoog geachte Heer, Trouw aan mijne beloften, zend ik u de biografische bijzonderheden over Em. Joseph Van Gansen. Het stuk is geschreven door een lid zijner familie, in leven inspecteur van het onderwijs in Limburg en mij bezorgd door den nog levenden L. Van Gansen, te Westerloo. Het doopextract luidt Emmanuel-Joseph. Hij was een beschaafd dorpeling, die zelfs Vlaamsche en Latijnsche verzen schreef; doch ik heb geene afschriften van deze kunnen machtig worden. Ik heb Van Gansen beschreven naar verschillende overleveringen, die ik sedert jaren verzamelde. Gekend heb ik hem niet; dit echter had kunnen zijn; maar in mijne jeugd was de “held der jongens” totaal vergeten; de geschiedenis was onbekend en den naam der boeren, der brigands, was nog eene schandvlek. Ik heb door naam en bijnaam te melden veel bijgedragen, denk ik, om dat vooroordeel te doen verdwijnen, en hoop wel dat men in 1898 de Vlaamsche helden onzer Kempen zal gedenken. Was Van Gansen Capucien geweest? Ik geloof het niet; zijne familie zwijgt hierover. Ofschoon dit in een fransch rapport staat, kan het wel onwaar zijn. Die rapporten breken dikwijls de waarheid ongenadig den hals; het woord Capucien was destijds eene vreeselijke beschuldiging en men kan dat woord wel gebezigd hebben, omdat Van Gansen voor geestelijke gestudeerd had op het College te Gheel. Toen hij de latijnsche school verliet, werd hij brouwer en landbouwer; hij hielp zijnen vader in die bedrijven. Van Gansen was een welgebouwd en uiterst sterk jongman; hij had een vroolijk gemoed en speelde zijnen dorpgenooten dikwijls parten. Wat hem in mijn oog hoog plaatst, is dat hij nooit pogingen deed om van 't Fransch gouvernement genade te bekomen, gelijk Rollier, de aanleider in Klein-Brabant. Over de ontsnapping der Boeren uit Diest bestaan er twee opgaven, die zooals ik ze in Onze Boeren beschrijf en die van M. Martinelli. Deze was eerst mijne denkwijze toegedaan over den weg die de Boeren gekozen hebben, bij de ontsnapping. Later is hij van gedacht veranderd en heeft dit doen kennen in eene brochuur, die het nuttig is te raadplegen. De afstand der twee plaatsen is gering. Wie heeft gelijk? 't Is zeer goed mogelijk dat de tweede lezing de beste is. Dat is te onderzoeken. De kaart door Albert Meulemans geteekend, heb ik onder de hand gehad; doch ik bezit ze niet meer. Ook de ontsnapping van Van Gansen uit Diest is correct volgens familieoverleveringen; trouwens het manuscript, dat ik u zend, deelt die bijzonderheid ook mee. M. Martinelli, te Borgerhout, en M. Karel Smits te Diest, hebben mij zeer gedienstig inlichtingen verschaft. Wat ik nog mocht ontmoeten in mijne notas stel ik volgaarne ten uwen dienste. Ontvang, Hoog Geachte Heer, de verzekering mijner beste gevoelens en hoogachting. (get.) Dr. AUG. SNIEDERS. Antwerpen, Van Leriusstraat, 24.’ | |
[pagina 28]
| |
M. Verhaegen richtte, als dankwoord op de toegezonden documentatie, een schrijven aan August Snieders, waarin hij reeds spreekt van het Boerenkrijgmonument, en dat we hier meedeelen, omdat het die feiten in een helder licht plaatst.
Boitsfort, 15 septembre, 1892. Monsieur le Docteur, Je vous suis infiniment reconnaissant pour votre aimable lettre, si longue et si détaillé, et pour l'envoi du manuscrit que je vous retourne ci-joint, après en avoir pris copie. Excusez-moi de vous répondre en français, parce que tout en lisant et pratiquant la belle langue Flamande, je n'ose l'employer à votre égard de crainte de blesser un littérateur distingué, par la multiplicité de mes fautes et mon ignorance. Plus que personne, je rends hommage aux efforts que vous avez faits pour remettre en lumière nos compatriotes de 1798 et combattre les mensonges que la domination Française a répandus dans notre pays. Je crois donc répondre à une idée émise même dans votre lettre en vous demandant si vous n'applaudiriez pas à l'idée de célèbrer publiquement et solennellement en 1898, s'il plaît à Dieu, l'anniversaire de la guerre des Paysans. On pourrait, par exemple, ouvrir une souscription pour acheter le coin de terre formant angle de la route moderne et du vieux chemin de St-Trond, à Kleine Hilst près Hasselt, et y installer un monument portant les noms des chefs et une inscription commémorative. L'inauguration serait l'occasion de discours où on pourrait rétablir éloquemment la vérité. Je sais que certains de nos amis, Mr. le Represt Schollaert, et Mr. le Curé de Tessenderloo, (later Mgr. Keesen) songent à quelque chose de ce genre. Ils ont pensé à Meerhout pour y installer un monument. Mais il me semble que le combat de Meerhout est trop peu connu, trop peu marquant, pour être pris ainsi comme occasion de la fête que méritent les héros de 1798. Peut-être pourriez-vous parler de tout cela à ces messieurs - j'en ferai autant à l'occasion. En tout cas, cela mérite examen, semble-t-il. Si vous le permettez, je me recommande à Votre excellent souvenir pour le cas où vous rencontreriez encore dans vos notes d'autres détails que ceux que vous avez bien voulu m'adresser, sur l'époque de 1798. Mon excellent collègue Mr. di Martinelli, a bien voulu me donner son travail sur la retraite de Diest, et j'ai parcouru Diest en étudiant sur place cette consciencieuse étude. Je me propose, d'ailleurs, d'y retourner dans un mois. P. VERHAEGEN.
Uit dit schrijven blijkt hoe Snieders de spil was waar rondom de geestelijke opwekking voor onze Boeren draaide. Men noemt hem en Conscience (reeds dood van 1883) en Julius Plancquaert, die eveneens volkswerken schreef uit den Franschen tijd, die veel gelezen werden. | |
[pagina 29]
| |
Tot het eigenlijk comité, waarvan J. Helleputte de voorzitter was, behoorde hij niet. Maar met de macht van zijn dagblad was hij voor de zaak alleen een leger waard. Ook wanneer te Moll het tragische bronzen gedenkteeken werd ingehuldigd, was Dr. Aug. Snieders de eerste genoodigd na den gouverneur, zijn vriend Baron Osy. En dat was wel verdiend.
Borgerhout, 29 December, 1924. |
|